Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30164 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30164 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven te verruimen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 21, vijfde lid, wordt «als bedoeld in artikel 65 en 66a» vervangen door: als bedoeld in artikel 65, 66, derde lid, laatste volzin, of 66a.
Aan artikel 66, derde lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: In het geval de verdenking een terroristisch misdrijf betreft kan de duur van het bevel tot gevangenneming of gevangenhouding na negentig dagen gedurende ten hoogste twee jaren worden verlengd met periodes die een termijn van negentig dagen niet te boven gaan. De behandeling van een vordering tot verlenging vindt in dat geval in het openbaar plaats.
Aan artikel 67 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het derde lid zijn ernstige bezwaren niet vereist voor een bevel tot bewaring bij verdenking van een terroristisch misdrijf.
De titels Vb en Vc van het Eerste Boek worden geletterd Vd en Ve. In het Eerste Boek worden na titel Va twee titels ingevoegd, luidende:
TITEL VB BIJZONDERE BEVOE GDH EDEN TOT OPSPORING VAN TERRORISTISCHE MISDRIJVEN
EERSTE AFDELING. ALGEMENE BEPALINGEN
1. Bevelen tot toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in deze titel alsmede een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking daarvan worden, behoudens uitzonderingen bij de wet bepaald, schriftelijk gegeven. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat onverwijld op schrift is gesteld.
2. Een schriftelijk bevel vermeldt het terroristisch misdrijf en de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld. In het bevel kan worden vermeld op welke wijze aan het bevel uitvoering dient te worden gegeven.
3. In het geval de wet bepaalt dat een bevel mondeling kan worden gegeven, wordt het bevel alsmede een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking daarvan die niet op schrift is gesteld, aangetekend in het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar die het bevel uitvoert.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de in een schriftelijk bevel dan wel, bij een mondeling bevel, in het proces-verbaal te vermelden gegevens.
5. Elk bevel kan worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of ingetrokken.
1. Een machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in deze titel is schriftelijk of wordt onverwijld op schrift gesteld.
2. De machtiging en de vordering daartoe vermelden het terroristisch misdrijf en de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld.
3. Indien voor een bevel van de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris is vereist, is ook voor een wijziging, aanvulling of verlenging van dat bevel een machtiging vereist.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen personen in de openbare dienst van een vreemde staat die voldoen aan daarin te stellen eisen voor de toepassing van de bevoegdheden van artikel 126zd, eerste lid, onder a, b en c, en artikel 126ze met een opsporingsambtenaar gelijk worden gesteld.
TWEEDE AFDELING. STELSELMATIGE OBSERVATIE, PSEUDO-KOOP OF DIENSTVERLENING, STELSELMATIGE INWINNING VAN INFORMATIE, BEVOEGDHEDEN IN EEN BESLOTEN PLAATS EN INFILTRATIE
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek:
a. een persoon stelselmatig te volgen of stelselmatig de aanwezigheid of het gedrag van een persoon waar te nemen,
b. goederen af te nemen van of diensten te verlenen aan een persoon,
c. zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie in te winnen over een persoon,
d. zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning, te betreden dan wel een technisch hulpmiddel aan te wenden teneinde die plaats op te nemen, aldaar sporen veilig te stellen of aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsing van een goed vast te kunnen stellen.
2. De opsporingsambtenaar mag bij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, een persoon niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
3. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder a, een besloten plaats, niet zijnde een woning, kan worden betreden zonder toestemming van de rechthebbende.
4. De officier van justitie kan voorts bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder a, een technisch hulpmiddel kan worden aangewend, voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Een technisch hulpmiddel wordt niet op een persoon bevestigd, tenzij met diens toestemming.
5. Het bevel tot uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onder a of c, wordt gegeven voor een periode van ten hoogste drie maanden. De geldigheidsduur kan telkens voor een periode van drie maanden worden verlengd.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen ten aanzien waarvan aanwijzingen bestaan dat daarbinnen een terroristisch misdrijf wordt beraamd of gepleegd.
2. Artikel 126h, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 126za, tevens:
a. een omschrijving van de groep van personen;
b. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, daaronder begrepen strafbaar gesteld handelen, voor zover bij het geven van het bevel te voorzien, alsmede
c. de geldigheidsduur van het bevel.
DERDE AFDELING. OPNEMEN EN ONDERZOEK COMMUNICATIE
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, na op zijn vordering door de rechter-commissaris verleende machtiging, bevelen dat een opsporingsambtenaar met een technisch hulpmiddel vertrouwelijke communicatie opneemt.
2. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming van de rechthebbende. Hij kan, na uitdrukkelijke op zijn vordering door de rechter-commissaris verleende machtiging, bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning zonder toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend vordert. Artikel 2, eerste lid, laatste volzin, van de Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing.
3. Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 126za, tevens:
a. ten minste een van de personen die aan de communicatie deelnemen dan wel, indien het bevel communicatie betreft op een besloten plaats of in een vervoermiddel, een van de personen die aan de communicatie deelnemen of een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van die plaats of dat vervoermiddel;
b. bij toepassing van het tweede lid, de plaats die kan worden betreden;
c. de geldigheidsduur van het bevel.
4. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste vier weken. De geldigheidsduur kan telkens voor een termijn van ten hoogste vier weken worden verlengd.
5. Van het opnemen wordt binnen drie dagen proces-verbaal opgemaakt.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, na op zijn vordering door de rechter-commissaris verleende machtiging, bevelen dat een opsporingsambtenaar telecommunicatie opneemt met een technisch hulpmiddel.
2. Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 126za, tevens:
a. het nummer waarmee de individuele gebruiker van telecommunicatie wordt geïdentificeerd, alsmede, voor zover bekend, de naam van de gebruiker;
b. de geldigheidsduur van het bevel.
3. De artikelen 126m, tweede en vierde tot en met zesde lid, en 126zf, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die:
a. ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel
b. na het tijdstip van de vordering worden verwerkt.
2. Artikel 126n, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van telecommunicatie. Artikel 126n, tweede en derde lid, is van toepassing.
2. Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, bij de aanbieder niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 126zf of artikel 126zg kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek vorderen dat de aanbieder de gevorderde gegevens op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze achterhaalt en verstrekt.
3. Artikel 126na, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 126zg of artikel 126zh kan de officier van justitie met inachtneming van artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet bevelen dat met behulp van in dat artikel bedoelde apparatuur het nummer waarmee de gebruiker van telecommunicatie kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen. Artikel 126nb, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
VIERDE AFDELING. ONDERZOEK VAN VOORWERPEN, VERVOERMIDDELEN EN KLEDING
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek voorwerpen te onderzoeken en aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen. Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen.
2. Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, is de opsporingsambtenaar bevoegd de voorwerpen voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.
3. Het bevel kan mondeling worden gegeven. Het wordt gegeven voor een periode van ten hoogste twaalf uren, voor een daarbij omschreven gebied. De geldigheidsduur kan telkens met ten hoogste twaalf uren worden verlengd.
4. In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen veiligheidsrisicogebieden kan voor de uitoefening van een in dit artikel bedoelde bevoegdheid onder bij die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden een bevel van de officier van justitie achterwege blijven.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek vervoermiddelen te onderzoeken.
2. De opsporingsambtenaar is bij een dergelijk bevel voorts bevoegd:
a. vervoermiddelen op hun lading te onderzoeken;
b. van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking tot de lading;
c. van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt.
3. Artikel 126zk, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek personen aan de kleding te onderzoeken.
2. De opsporingsambtenaar is bij een dergelijk bevel voorts bevoegd gebruik te maken van detectieapparatuur of andere hulpmiddelen.
3. Artikel 126zk, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van uitvoering van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
TITEL VC BIJSTAND AAN OPSPORING VAN TERRORISTISCHE MISDRIJVEN DOOR BURGERS
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan een opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek met een persoon die geen opsporingsambtenaar is overeenkomen dat deze voor de duur van het bevel bijstand verleent aan de opsporing door:
a. goederen af te nemen van of diensten te verlenen aan een persoon;
b. stelselmatig informatie in te winnen omtrent een persoon.
2. Artikel 126h, tweede lid, 126za, derde tot en met vijfde lid, en 126zd, vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De overeenkomst is schriftelijk en vermeldt de rechten en plichten van de persoon die bijstand verleent aan de opsporing, de wijze waarop aan de overeenkomst uitvoering dient te worden gegeven, alsmede de geldigheidsduur van de overeenkomst. De overeenkomst kan schriftelijk worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert en geen bevel als bedoeld in artikel 126ze, eerste lid, kan worden gegeven, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen aan of medewerking te verlenen aan een groep van personen ten aanzien waarvan aanwijzingen bestaan dat daarbinnen een terroristisch misdrijf wordt beraamd of gepleegd.
2. De artikelen 126h, tweede lid, 126ze, derde lid, en 126w, zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het opschrift van titel Vd van het Eerste Boek komt te luiden:
TITEL VD ALGEMENE REGELS BETREFFENDE DE BEVOEGDHEDEN IN DE TITELS IVA TOT EN MET VC
In artikel 126aa, eerste en vierde lid, wordt «de titels IVa tot en met Va» vervangen door: de titels IVa tot en met Vc.
Artikel 126bb wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de titels IVa tot en met Va» vervangen door: de titels IVa tot en met Vc.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Als betrokkenen in de zin van het eerste lid worden aangemerkt:
a. de persoon ten aanzien van wie een van de bevoegdheden van titel IVa, V, Va, Vb of Vc is uitgeoefend;
b. de gebruiker van telecommunicatie of de technische hulpmiddelen waarmee de telecommunicatie plaatsvindt, bedoeld in artikel 126m, derde lid, onderdeel c, artikel 126t, derde lid, onderdeel c, en artikel 126zg, tweede lid, onderdeel a;
c. de rechthebbende van een besloten plaats als bedoeld in de artikelen 126g, tweede lid, 126k, 126l, tweede lid, 126o, tweede lid, 126r, 126s, tweede lid, en 126zd, derde lid.
3. In het vierde lid wordt «en 126uc» vervangen door: , 126uc en 126zk tot en met 126zm.
In artikel 126ee, onderdeel a, wordt «en 126s, eerste lid» vervangen door: , 126s, eerste lid, 126zd, eerste lid, 126zf, eerste lid en 126zg, eerste lid.
Artikel 126ff wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de titels IVa tot en met V» vervangen door: de titels IVa tot en met V en Vb.
2. In het vierde lid wordt «titel Va» vervangen door: titel Va of titel Vc.
Na artikel 126gg wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een onderzoek als bedoeld in artikel 126gg de voorbereiding van de opsporing van terroristische misdrijven tot doel heeft, kan de officier van justitie na voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen door de rechter-commissaris, in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot een geautomatiseerd gegevensbestand schriftelijk vorderen dit bestand, of delen daarvan, te verstrekken, teneinde de hierin opgenomen gegevens te doen bewerken. De personen, bedoeld in artikel 218, zijn niet verplicht aan de vordering te voldoen, voor zover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn.
2. De bewerking kan bestaan uit het onderling vergelijken dan wel het in combinatie met elkaar verwerken van de gegevens uit het verstrekte bestand, gegevens uit de politieregisters en gegevens uit andere bestanden. Beperkingen gesteld bij of krachtens de Wet politieregisters blijven buiten toepassing. De officier van justitie stelt de wijze waarop de bewerking wordt uitgevoerd vast.
3. De bewerking wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van personen zo veel mogelijk wordt gewaarborgd.
4. De officier van justitie doet van de bewerking proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. een aanduiding van de gegevens waarop de bewerking is uitgevoerd;
b. een beschrijving van de wijze waarop de bewerking is uitgevoerd;
c. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld.
5. De officier van justitie ziet er op toe dat zodra de bewerking is voltooid:
a. uitsluitend de gegevens die het resultaat zijn van de bewerking en van betekenis zijn voor het onderzoek, voor het onderzoek verder worden verwerkt;
b. de gegevens die het resultaat zijn van de bewerking en niet van betekenis zijn voor het onderzoek en de gegevens die op grond van het eerste lid zijn verkregen en geen deel uitmaken van het resultaat van de bewerking worden vernietigd.
6. Gegevens als bedoeld in het vijfde lid, onder a, mogen worden verwerkt voor de opsporing van terroristische misdrijven.
7. De officier van justitie kan in afwijking van het vijfde lid, onder b, bepalen dat de in dat onderdeel bedoelde gegevens niet worden vernietigd voor zover en voor zolang de gegevens nodig zijn om de bewerking achteraf te controleren. Indien de gegevens niet worden vernietigd, worden zij uitsluitend verwerkt om de bewerking achteraf te controleren.
Artikel 132a komt te luiden:
Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Na artikel 138c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onder terroristisch misdrijf wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht.
In artikel 552i, tweede lid, wordt «of de in de artikelen 126g tot en met 126z alsmede artikel 126gg geregelde bevoegdheden» vervangen door: of bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 126g tot en met 126z, de artikelen 126zd tot en met 126zo en artikel 126gg.
Artikel 552oa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «en 126uf» vervangen door: 126uf, 126zf en 126zg.
2. In het tweede en derde lid wordt «de titels IVa, V, Va en Vc» vervangen door: de titels IVa tot en met Vc en Ve.
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 46, eerste lid, vervalt «kennelijk».
In artikel 135 wordt «kennis dragende van een samenspanning tot een der in de artikelen 92–95a, 102 of 121 bedoelde misdrijven» vervangen door «kennis dragende van een strafbare samenspanning» en wordt «een jaar of geldboete van de derde categorie» vervangen door: twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
In artikel 136, eerste lid, wordt na «een der in Titel VII van dit Boek omschreven misdrijven» ingevoegd «dan wel een terroristisch misdrijf» en wordt «zes maanden of geldboete van de derde categorie» vervangen door: een jaar of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 189 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel 1°, wordt na «vervolgd» ingevoegd: dan wel opgespoord.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In het geval het misdrijf, bedoeld in het eerste lid, een terroristisch misdrijf betreft, kan een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.
De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 13.2a, eerste lid, wordt «op grond van artikel 126n of artikel 126u» vervangen door: op grond van artikel 126n, artikel 126u of artikel 126zh.
2. In artikel 13.4, eerste en tweede lid, wordt «op grond van artikel 126na, eerste lid, of 126ua, eerste lid,» vervangen door: op grond van artikel 126na, eerste lid, 126ua, eerste lid, of 126zi.
3. In artikel 13.4, tweede lid, wordt «op grond van artikel 126na, tweede lid, of 126ua, tweede lid,» vervangen door: op grond van artikel 126na, tweede lid, 126ua, tweede lid, of 126zi.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 februari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (bevoegdheden vorderen gegevens) (29 441) tot wet is verheven en die wet in werking getreden is op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. De artikelen 126zk tot en met 126zo worden vernummerd tot artikelen 126zq tot en met 126zu.
2. Na de derde afdeling wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
DERDE AFDELING A. VORDEREN VAN GEGEVENS
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen gegevens of vastgelegde identificerende gegevens van een persoon te verstrekken.
2. Artikel 126nc, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen gegevens of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
2. Artikel 126nd, tweede tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bepalen dat een vordering als bedoeld in artikel 126zl, eerste lid, betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Artikel 126nd, tweede tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. In een geval als bedoeld in het eerste lid bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van de vordering wordt beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 126zl, eerste lid. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
3. Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, kan de officier van justitie in een geval als bedoeld in het eerste lid bepalen dat degene tot wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie behoeft hiervoor een voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen door de rechter-commissaris.
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.
2. Artikel 126nd, derde tot en met vijfde en zevende lid, en 126nf, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Een vordering als bedoeld in artikel 126zk, eerste lid, 126zl, eerste lid, of 126zm, eerste lid, kan worden gericht tot de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk de aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst, voor zover de vordering betrekking heeft op andere gegevens dan die welke gevorderd kunnen worden door toepassing van de artikelen 126zh en 126zi. De vordering kan geen betrekking hebben op gegevens die zijn opgeslagen in het geautomatiseerde werk van de aanbieder en niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn.
2. Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, kan de officier van justitie van de aanbieder van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, deze gegevens vorderen.
3. Artikel 126nd, derde tot en met vijfde en zevende lid, en 126nf, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De officier van justitie kan, indien het belang van het onderzoek dit vordert, bij of terstond na de toepassing van artikel 126zl, eerste lid, 126zm, eerste of derde lid, of 126zn, eerste lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in deze artikelen bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken, dan wel deze kennis ter beschikking te stellen.
2. Artikel 126nh, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdeel G, wordt als volgt gewijzigd:
1. Subonderdeel 3 komt te luiden:
3. In het vierde lid wordt «en 126uc» vervangen door: , 126uc en 126zq tot en met 126zs.
2. Er wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
4. In het vijfde lid wordt «de artikelen 126nc tot en met 126nh en 126uc tot en met 126uh» vervangen door: de artikelen 126nc tot en met 126nh, 126uc tot en met 126uh en 126zk tot en met 126zp.
Artikel I, onderdeel J, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «wordt een artikel» vervangen door: worden twee artikelen.
2. Na artikel 126hh wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een onderzoek als bedoeld in artikel 126gg de voorbereiding van de opsporing van terroristische misdrijven tot doel heeft, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens van een persoon te verstrekken. Artikel 126nc, tweede tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. In geval van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek jegens een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst een vordering doen gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van telecommunicatie. Artikel 126n, tweede lid en derde lid, tweede volzin, en 126na, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 126bb blijft buiten toepassing.
3. Van de verstrekking van identificerende gegevens of gegevens als bedoeld in het tweede lid doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de verstrekte gegevens;
b. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.
Artikel I, onderdeel N, subonderdeel 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid wordt «126uf en 126ug» vervangen door: 126uf, 126ug, 126zf, 126zg, 126zm, derde lid, 126zn en 126zo.
Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
In artikel 592, tweede lid, wordt «de artikelen 126nc tot en met 126nh en 126uc tot en met 126uh» vervangen door: de artikelen 126nc tot en met 126nh, 126uc tot en met 126uh en 126zk tot en met 126zp.
In artikel III wordt, onder vernummering van de onderdelen 2 en 3 tot onderdelen 3 en 4, een onderdeel ingevoegd, luidende:
2. In artikel 13.2b wordt «op grond van de artikelen 126nc tot en met 126nh en 126uc tot en met 126uh» vervangen door: op grond van de artikelen 126nc tot en met 126nh, 126uc tot en met 126uh en 126zk tot en met 126zp.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 februari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (bevoegdheden vorderen gegevens) (29 441) tot wet is verheven en die wet in werking getreden is op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, komt artikel 126ug, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als volgt te luiden:
2. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van de aanbieder van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in de laatste volzin van het eerste lid, deze gegevens vorderen, voor zover zij klaarblijkelijk afkomstig zijn van een persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, voor hem bestemd zijn, op hem betrekking hebben of hebben gediend tot het in dat georganiseerd verband beramen of plegen van een misdrijf, of klaarblijkelijk met betrekking tot die gegevens in dat georganiseerd verband een misdrijf wordt beraamd of gepleegd.
Indien het bij koninklijke boodschap van 8 juli 1999 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Telecommunicatiewet in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II) (26 671) tot wet is verheven en die wet in werking getreden is op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 126zd, eerste lid, onderdeel b, voor de komma een zinsnede ingevoegd, luidende: of gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk af te nemen van een persoon.
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 126zg vervangen door twee artikelen, luidende:
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van diensten van een aanbieder van een communicatie in de zin van artikel 126la, wordt opgenomen.
2. Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 126za, tevens:
a. zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker;
b. de geldigheidsduur van het bevel; en
c. een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
3. Indien het bevel betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet – het bevel ten uitvoer gelegd met medewerking van de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk of de openbare telecommunicatiedienst en gaat het bevel vergezeld van een vordering vordering van de officier van justitie aan de aanbieder om medewerking te verlenen.
4. Indien het bevel betrekking heeft op andere communicatie dan bedoeld in het derde lid, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet – de aanbieder in de gelegenheid gesteld medewerking te verlenen bij de tenuitvoerlegging van het bevel.
5. Artikel 126m, vijfde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Indien bij de afgifte van een bevel als bedoel in artikel 126zg, derde lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in artikel 126zg, tweede lid, onder a, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
2. Indien na aanvang van het opnemen van de telecommunicatie op grond van het bevel bekend wordt dat de gebruiker zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven.
3. De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in artikel 126zg, derde lid, eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland.
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 126zh als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker» vervangen door: een gebruiker van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.
2. In het tweede lid wordt «tweede tot en met zevende lid» vervangen door: tweede tot en met zesde lid.
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 126zi, eerste lid, «gebruiker van telecommunicatie» vervangen door «gebruiker van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la» en wordt «Artikel 126n, tweede en derde lid» vervangen door «Artikel 126n, tweede lid».
In artikel I, onderdeel D, wordt na artikel 126zj een artikel ingevoegd, luidende:
1. In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die ten tijde van de vordering zijn opgeslagen in een geautomatiseerd werk en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, vorderen dat deze gegevens gedurende een periode van ten hoogste negentig dagen worden bewaard en beschikbaar gehouden. De vordering kan niet worden gericht tot de verdachte.
2. Artikel 126ni, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing
Aan artikel I, onderdeel G, wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
4. In het vijfde lid wordt «en 126uc tot en met 126ui» vervangen door: , 126uc tot en met 126ui en 126zja tot en met 126zp.
Artikel I, onderdeel H, komt te luiden:
In artikel 126ee, onderdeel a, wordt «en 126t, eerste lid» vervangen door: 126t, eerste lid, 126zd, eerste lid, 126zf, eerste lid en 126zg, eerste lid.
Artikel IV, onderdeel E, vervalt en aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
In artikel 592, tweede lid, wordt na «126ui» ingevoegd: en 126zk tot en met 126zp.
In artikel IV, onderdeel F, wordt «126nh» steeds vervangen door «126ni» en wordt «126uh» steeds vervangen door «126ui».
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30164-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.