Bij de plenaire behandeling van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30145) op 18 november 2008 is de motie-Strik c.s. (30 145, G) ingediend, waarin de regering wordt verzocht na te gaan hoe succesvolle
omgangsondersteunende voorzieningen van een meer structurele basis kunnen worden voorzien. Deze motie is op 25 november 2008
aangenomen.
De vaste commissie voor Justitie1 heeft bij brief d.d. 14 september 2010 aan de minister voor Jeugd en Gezin gevraagd op welke wijze hij uitvoering heeft gegeven
aan de motie.
De minister heeft op 30 september 2010 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Kim van Dooren
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 september 2010
U heeft per brief van 2 juli 2010 met het kenmerk 146686u4 en per brief van 14 september 2010 met het kenmerk 146957u4, geïnformeerd naar de stand van zaken van een aantal toezeggingen. Hieronder ga ik in op deze toezeggingen.
Toezegging T00708 (wetsvoorstellen 30 912 en 31 210)Toezeggingen T01167 en T01169 (wetsvoorstel 31 890)Toezegging T00969 (wetsvoorstellen 30 644)
NB. Volledige brief is opgenomen in kamerstuk I, 2010–2011, 32 500 XVI, A
Motie Strik c.s. (30 145 G) over hoe succesvolle omgangsondersteunende voorzieningen van een meer structurele basis kunnen worden voorzien
Zowel gemeenten als provincies hebben op het ogenblik verantwoordelijkheden op het terrein van de omgangsondersteunende maatregelen.
In de Kabinetsvisie Perspectief voor jeugd en gezin (DJenG/SenS-2999294, 13 april 2010) heb ik aangegeven dat deze gemengde
verantwoordelijkheidsverdeling het beleid voor (onder andere) omgangsbegeleiding, en de uitbreiding van initiatieven op dit
gebied, bemoeilijkt. In deze Kabinetsvisie ben ik van mening dat een eenduidig belegde verantwoordelijkheid voor omgangsbegeleiding
in het gemeentelijk domein, gebundeld met de andere gemeentelijke verantwoordelijkheden rond opvoeden, aan te bevelen is om
de door uw Kamer gewenste structurele inbedding te realiseren.
Dit is een oplossing voor de lange termijn.
Om ook voor de korte termijn te voorzien in omgangsbegeleiding is in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2009–2012 opgenomen
dat provincies ervoor zorg dienen te dragen dat de vraag naar zorg in de vorm van omgangsbegeleiding wordt omgezet in een
adequaat aanbod, voorzover het niet gaat om gemeentelijk gefinancierd aanbod maar wel om provinciaal geïndiceerde jeugdzorg.
Dit impliceert dat provincies en gemeenten hun aanbod afstemmen. In de praktijk krijgt deze afstemming tussen provincies en
gemeenten inderdaad vorm en werken zorgaanbieders in het provinciaal geïndiceerde domein samen met aanbieders uit het lokale
domein om omgangsbegeleiding aan te bieden.
De minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet
BRIEF AAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
Den Haag, 14 september 2010
Bij de behandeling van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30 145) op 18 november 2008 is de motie-Strik c.s. (30 145 G) ingediend, waarin de regering wordt verzocht na te gaan hoe succesvolle omgangsondersteunende voorzieningen van een meer
structurele basis kunnen worden voorzien. Deze motie is op 25 november 2008 aangenomen.
Zonder daarbij in de verantwoordelijkheden van gemeenten en provincies te willen treden, heeft u toegezegd zowel met de VNG
als met het IPO te spreken over hun verantwoordelijkheden op dit terrein.2
De commissie verneemt graag zo spoedig mogelijk3 op welke wijze u uitvoering heeft gegeven aan de motie en is benieuwd naar de uitkomsten van de toegezegde besprekingen met
VNG en IPO.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
R.H. van de Beeten