32 500 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2011

A BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2010

U heeft per brief van 2 juli 2010 met het kenmerk 146686u1 en per brief van 14 september 2010 met het kenmerk 146957u1, geïnformeerd naar de stand van zaken van een aantal toezeggingen. Hieronder ga ik in op deze toezeggingen.

Toezegging T00708 (wetsvoorstellen 30 912 en 31 210)

Op 30 oktober 2007 heb ik aan Uw Kamer bij de plenaire behandeling van de Wet op het kindgebonden budget toegezegd dat ik bereid was in 2010 een debat te voeren over de mogelijke integratie van de bestaande (kind-)regelingen. Gelet op de demissionaire status van het huidige kabinet zal een dergelijk debat in verband met de mogelijke consequenties die daaruit voortvloeien, met de politiek verantwoordelijke in een volgend kabinet moeten worden gevoerd. U zult begrijpen dat ik op dit moment geen uitvoering kan geven aan deze toezegging.

Toezeggingen T01167 en T01169 (wetsvoorstel 31 890)

Op 19 en 26 januari 2010 is bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot o.a. aanpassing van de Algemene kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet aan de Leerplichtwet in uw Kamer, zowel gesproken over een jaarlijkse rapportage als een vraag beantwoord over de schuldsanering en kinderbijslag.

Ik heb daarbij aan Uw Kamer toegezegd dat er jaarlijks een rapportage zal komen met feitelijke, praktische gegevens over de bedoelde aanpassing van de AKW en Anw en de ingestelde adviescommissie m.b.t bezwaar. Deze rapportage kan in het derde kwartaal van 2011 worden verwacht.

Tijdens het debat heb ik aangegeven dat er geen beslag kan worden gelegd op de kinderbijslag bij een schuldsanering. Ik heb daarnaast betoogd dat het tot de professionaliteit van de leerplichtambtenaar behoort om te beoordelen of het doen van een melding aan de Sociale Verzekeringsbank om de kinderbijslag in te trekken bij bijvoorbeeld een gezin met schulden, het schoolverzuim helpt te stoppen. Verder verwees ik bij dit onderwerp naar mijn toezegging om een onafhankelijke adviescommissie in te stellen bij de SVB die bij bezwaarzaken over aspecten van de Leerplichtwet 1969 kan adviseren aan de Raad van Bestuur van de SVB. De commissie hoort de betrokkenen en kan de proportionaliteit van de afweging van de leerplichtambtenaar om te melden toetsen. De Ministeriële Regeling die de instelling van de adviescommissie mogelijk maakt is inmiddels gepubliceerd.

Toezegging T00969 (wetsvoorstellen 30 644)

De Eerste en Tweede Kamer zullen dit najaar een brief ontvangen over de harmonisatie van de rechtspositie van jeugdigen bij toepassing van vrijheidsbenemende maatregelen.

Motie Strik c.s. (30 145 G) over hoe succesvolle omgangsondersteunende voorzieningen van een meer structurele basis kunnen worden voorzien

Zowel gemeenten als provincies hebben op het ogenblik verantwoordelijkheden op het terrein van de omgangsondersteunende maatregelen. In de Kabinetsvisie Perspectief voor jeugd en gezin (DJenG/SenS-2999294, 13 april 2010) heb ik aangegeven dat deze gemengde verantwoordelijkheidsverdeling het beleid voor (onder andere) omgangsbegeleiding, en de uitbreiding van initiatieven op dit gebied, bemoeilijkt. In deze Kabinetsvisie ben ik van mening dat een eenduidig belegde verantwoordelijkheid voor omgangsbegeleiding in het gemeentelijk domein, gebundeld met de andere gemeentelijke verantwoordelijkheden rond opvoeden, aan te bevelen is om de door uw Kamer gewenste structurele inbedding te realiseren.

Dit is een oplossing voor de lange termijn.

Om ook voor de korte termijn te voorzien in omgangsbegeleiding is in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2009–2012 opgenomen dat provincies ervoor zorg dienen te dragen dat de vraag naar zorg in de vorm van omgangsbegeleiding wordt omgezet in een adequaat aanbod, voorzover het niet gaat om gemeentelijk gefinancierd aanbod maar wel om provinciaal geïndiceerde jeugdzorg. Dit impliceert dat provincies en gemeenten hun aanbod afstemmen. In de praktijk krijgt deze afstemming tussen provincies en gemeenten inderdaad vorm en werken zorgaanbieders in het provinciaal geïndiceerde domein samen met aanbieders uit het lokale domein om omgangsbegeleiding aan te bieden.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Ter inzage gelegd op de Afdeling inhoudelijke ondersteuning.

Naar boven