30 139 Veteranenzorg

Nr. 87 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2011

Met de brief van 20 januari jl. (kenmerk 2011Z00003/2011D02442) heeft de vaste commissie van Defensie mij verzocht de Kamer te informeren over mijn reactie op het verzoek van erkenning van de militairen die in de Koude Oorlog hebben gediend. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

In zijn brief over de veteranenzorg van 2 juni 2009 (Kamerstuk 30 139, nr. 55) heeft de Staatssecretaris van Defensie uiteengezet dat de (oud) militairen die een bijdrage hebben geleverd aan de Navo-inspanning tegen de dreiging van het Warschaupact erkenning en waardering verdienen. Ik ben het hier van harte mee eens. Inmiddels zijn er tentoonstellingen en publicaties geweest om de erkenning en waardering voor deze oud-militairen te bevorderen en is de Operationele Commando’s gevraagd aandacht te schenken aan de Koude Oorlog bij activiteiten zoals open dagen. Ook zijn de reüniefaciliteiten voor postactieve militairen uitgebreid en ontvangt de Vereniging Koude Oorlog Veteranen en Oud-Militairen (KOVOM) een financiële bijdrage voor haar jaarlijkse bijeenkomsten.

De status van veteraan is voorbehouden aan voormalige militairen die onder oorlogsomstandigheden of daarmee overeenkomende situaties hebben gediend inclusief internationale vredesmissies. Tijdens de Koude oorlog was sprake van momenten waarop de spanningen opliepen, maar deze periode kenmerkte zich niet door werkelijke oorlogshandelingen of vergelijkbare omstandigheden. Dat is voor vele veteranen en mij een belangrijk onderscheid. Zowel Defensie, het Veteraneninstituut als het Veteranen Platform streven er naar de veteranen als één groep te zien. Het gaat hierbij niet om wat veteranen onderscheidt maar om wat hen verbindt. Ik zie dan ook geen reden om over te gaan op toekenning van de veteranenstatus.

De minister van Defensie,

J. S. J. Hillen

Naar boven