30 139
Veteranenzorg

nr. 55
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2009

1. INLEIDING

In 2005 is toegezegd dat de Tweede Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het veteranenbeleid. Deze nota geeft de ontwikkelingen weer voor de periode tussen april 2008 en mei 2009. De nota volgt daarbij de belangrijkste aandachtsgebieden van het veteranenbeleid. Dat zijn enerzijds de erkenning van en de waardering voor veteranen en anderzijds de zorg voor veteranen en hun directe relaties. De nota gaat per aandachtsgebied in op de relevante ontwikkelingen. Waar mogelijk worden kwantitatieve gegevens in tabelvorm weergegeven en als bijlage gevoegd.1 In het afsluitende hoofdstuk is een aantal aandachtspunten voor de komende periode benoemd.

De behoefte aan erkenning en waardering voor de inzet van veteranen en de risico’s die zij hebben gelopen is vrijwel universeel. Veteranen verdienen die erkenning en waardering ook omdat zij ten dienste van de Nederlandse samenleving zijn ingezet. Om die reden heeft Defensie in de afgelopen jaren veel aandacht gegeven aan de erkenning van en de waardering voor veteranen. Ook de maatschappelijke aandacht voor de veteraan is verder toegenomen. In hoofdstuk 2 van deze nota wordt de stand van zaken op het gebied van de erkenning van en de waardering voor veteranen geschetst.

Het geven van erkenning en waardering helpt ook bij het voorkomen of oplossen van een zorgvraag. Die erkenning, waardering en zorg beperken zich niet tot de veteraan alleen, maar zijn ook gericht op het thuisfront van de veteraan. Als een veteraan problemen ondervindt als gevolg van zijn uitzendervaringen, heeft dit ook gevolgen voor het thuisfront. Omgekeerd speelt het thuisfront een belangrijke rol in het herstel van de veteraan en bij het vinden van een oplossing voor de problemen.

In hoofdstuk 3 van deze nota ga ik in op de zorg voor veteranen en hun thuisfront. Met de zorg wordt beoogd te voorkomen dat problemen ontstaan en – als toch problemen ontstaan – de veteraan te ondersteunen bij het oplossen van daarvan. Niet uit het oog mag worden verloren dat het met de meeste veteranen goed gaat. Voor veel veteranen geldt dat zij positief terugkijken op hun ervaringen als militair.

Concreet is in de afgelopen periode het volgende bereikt:

– de Stichting Nederlandse Veteranendag is opgericht;

– de bekendheid met de Nederlandse Veteranendag is gegroeid tot 88 procent in 2008;

– de deelname aan de Nederlandse Veteranendag is verder toegenomen;

– het aantal gemeenten dat activiteiten organiseert rond de Nederlandse Veteranendag is gestegen naar 214 in 2008;

– het SWEEP project (waarmee wordt gezocht naar militair-historisch materiaal uit de tijd van de inzet in Nederlands-Indië onder veteranen) is begonnen;

– de Nagedachtenissculptuur is ingesteld;

– het Gevechtsinsigne is ingesteld;

– bij het Veteraneninstituut is een medewerker aangesteld ter ondersteuning van Veteranen met een Missie en het Scholenproject;

– het Centraal Aanmeldingspunt bij het Veteraneninstituut is sinds 1 januari 2009 voor hulpvragen 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar;

– er is een Centrale Advies Commissie Draaginsigne Gewonden ingesteld;

– het Convenant Landelijk Zorgsysteem Veteranen is door de partijen ondertekend.

Bijzondere ontwikkelingen voor het veteranenbeleid en de uitvoering daarvan zijn:

– het veteranenlandschap is in ontwikkeling; we naderen het omslagpunt van aantallen veteranen ingezet voor 1979 en na 1979;

– de reüniefaciliteiten voor georganiseerde veteranen en postactieven worden gelijkgetrokken;

– de samenwerking in het Landelijk Zorgsysteem Veteranen wordt verder ontwikkeld;

– de capaciteit van de zorgcoördinatie en het case management bij het Zorgloket Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers wordt bezien;

– de samenwerking in de veteranenzorg wordt verbeterd;

– de koppeling tussen zorg en aanspraken wordt verbeterd;

– de aandacht voor het thuisfront wordt versterkt;

– de financiering van de maatschappelijke zorg voor veteranen wordt nader bezien.

2. ERKENNING EN WAARDERING

2.1 Algemeen

Naast de aandacht die Defensie besteedt aan de erkenning van en de waardering voor de veteraan, is ook de maatschappelijke aandacht voor de veteraan in de afgelopen jaren toegenomen. Dat blijkt niet alleen uit de toegenomen aandacht voor landelijke evenementen, bijeenkomsten en monumenten, maar ook uit talloze kleine gebeurtenissen en gebaren die geïnitieerd worden buiten Defensie. Voorbeelden daarvan zijn het toegenomen aantal veteranencafés en het toenemende aantal gemeenten dat lokale activiteiten ontplooit. Uit de Veteranenmonitor 2008 van het Veteraneninstituut blijkt dat driekwart van de Nederlandse bevolking deveteranen respecteert. Slechts 3 procent van de ondervraagden geeft aan geen respect te hebben voor veteranen.

2.2 Veteranenlandschap

Er wordt vaak gesproken over oude en jonge veteranen. Met oude veteranen worden dan de veteranen bedoeld die zijn ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog, in het voormalig Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea of in Korea. Met jonge veteranen worden bedoeld de veteranen die hebben deelgenomen aan de missies vanaf de inzet in Libanon. Dit onderscheid leidt soms tot verwarring omdat jonge veteranen al een respectabele leeftijd kunnen hebben. Ook wordt vaak gesproken over veteranen van recente missies. Het gaat dan om veteranen die zijn ingezet in Irak of Afghanistan. Deze veteranen verschillen in die zin van andere veteranen dat zij allen beroepsmilitair zijn geweest en vaak meerdere keren zijn uitgezonden. Als het gaat om de erkenning van en waardering voor veteranen wordt geen verschil gemaakt tussen generaties veteranen of de missies waaraan zij hebben deelgenomen. Het ontstaan van een zorgvraag is echter niet alleen afhankelijk van de inzet zelf, maar kan ook worden beïnvloed door zaken als leeftijd en omgevingsfactoren ten tijde van de inzet, zoals onder meer de maatschappelijke erkenning, de aandacht in de pers en het politieke draagvlak. Bij het benaderen van veteranen moet dan ook rekening worden gehouden met de onderlinge verschillen tussen veteranen. Het veteranenlandschap kent met andere woorden een grote schakering waarmee ik in mijn beleid rekening houd. Dat is belangrijk voor een goed contact tussen Defensie en veteranen en voor de contacten tussen veteranen onderling.

2.3 Contact met veteranen

Na het verlaten van de dienst wordt de gewezen militair postactief en, als wordt voldaan aan de definitie, ook veteraan. De militair die na een aantal jaren bij Defensie vertrekt, is meestal druk bezig met zijn nieuwe baan en zijn gezin. Belangrijk is dat de veteraan contact kan leggen met andere veteranen op het moment dat daaraan behoefte ontstaat en, indien hij zorg nodig heeft, de weg weet te vinden naar het Veteraneninstituut. In mijn beleid staan het stimuleren en het onderhouden van contact tussen veteranen en het goed begeleiden van veteranen die zorg nodig hebben centraal. Daarbij gaat het om contact met veteranen van de eigen eenheid of uitzending, maar ook om contact met andere veteranen en met actief dienende militairen. Dat contact is belangrijk omdat het de mogelijkheid biedt om ervaringen en verhalen uit te wisselen. De veteraan kan zijn verhaal vertellen en daar herkenning, begrip en een gevoel van verbondenheid voor terugkrijgen.

Voor het onderhouden van contact zijn landelijke, regionale en lokale herdenkingen belangrijk. Daarnaast biedt Defensie reüniefaciliteiten en organiseren de krijgsmachtdelen veteranendagen. Voor het bezoeken van herdenkingen, reünies en veteranendagen worden treinkaartjes verstrekt. Bij het Veteraneninstituut kan verder een gratis e-mail adres en internetaccount worden aangevraagd. De veteraan krijgt ook een gratis abonnement op het blad van zijn voormalig krijgsmachtdeel en op het tijdschrift Checkpoint dat geheel is gericht op de veteraan en zijn thuisfront. Checkpoint houdt zich steeds meer bezig met de verschillende levensfases waarin veteranen verkeren en met de ervaringen van veteranen in hun diensttijd en tijdens missies. Ook wordt ernaar gestreefd het blad aantrekkelijker te maken voor de jonge generatie veteranen en voor het thuisfront van de veteranen. Checkpoint zal meer op publieke locaties beschikbaar worden gesteld, zoals in de wachtkamer van huisartsen of op de leestafel in gemeentehuizen.

Met het Veteranen Platform en de krijgsmachtdelen wordt onderzocht hoe de coördinatie tussen de traditionele reünieactiviteiten van eenheden en de huidige reünieactiviteiten voor missies kan worden verbeterd. De veteraan heeft de keuze om deel te nemen aan die activiteit waarmee hij zich het meest verbonden voelt. Ook wordt daarbij bezien hoe bij dergelijke reünieactiviteiten actief dienende militairen, postactieve militairen en veteranen nog beter met elkaar in contact kunnen worden gebracht.

De veteranenpopulatie verandert de komende jaren van samenstelling. Het is dan ook van belang om inzicht te krijgen in de wensen en behoeftes van de veteranen van recente missies en daarmee rekening te kunnen houden. Daarom heb ik het Kennis- en Onderzoekscentrum van het Veteraneninstituut gevraagd om in samenwerking met het Veteranen Platform en Defensie daar onderzoek naar te verrichten. Vertegenwoordigers van de centrales van overheidspersoneel zijn daarbij betrokken. Zij zijn vertegenwoordigd in de projectgroep en in de begeleidingscommissie van het onderzoek. Eind 2009 verschijnt een eerste onderzoeksrapportage.

2.4 Erkenning en waardering voor postactieve militairen

De militairen die hebben gediend in de periode van de Koude Oorlog hebben, enkel op basis daarvan, geen recht op de veteranenstatus. Toch wil ik kort ingaan op de roep om erkenning en waardering vanuit deze groep gewezen militairen. De gereedheid, paraatheid en geoefendheid van Navo-troepen vormden een cruciaal onderdeel van de gevoerde politiek ter afschrikking van het Warschaupact gedurende de periode van de zogenoemde Koude Oorlog. In de periode 1949–1991 hebben vele honderdduizenden Nederlandse militairen een bijdrage geleverd aan het handhaven van de machtsverhoudingen tussen Oost en West. Zij verdienen daarvoor de waardering en het respect van de Nederlandse samenleving.

Hoewel er tijdens de Koude Oorlog sprake is geweest van momenten waarop de spanningen opliepen, kenmerkte deze periode zich niet door werkelijke oorlogshandelingen of vergelijkbare omstandigheden. Er was eerder sprake van grootschalige oefeningen, vaak onder verhoogde paraatheid, ter wederzijdse afschrikking. De dienstverrichtingen van deze militairen in de periode 1949–1991 zijn essentieel geweest voor het handhaven van de status-quo tussen de toen heersende machtsblokken. Zij mogen oprecht trots zijn op de bijdrage die zij daaraan hebben geleverd.

Om beter recht te doen aan de waardering voor postactieve militairen wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe regeling voor de reüniefaciliteiten van veteranen en postactieven. Met deze regeling worden de reüniefaciliteiten voor georganiseerde veteranen en postactieven gelijkgetrokken. Vooral het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en de defensiemusea hebben in de afgelopen jaren in publicaties en exposities aandacht geschonken aan de Koude Oorlog. Ik zal dit lustrumjaar (20 jaar na de val van de Berlijnse muur) extra aandacht geven aan de erkenning van en de waardering voor militairen die gediend hebben tijdens de Koude Oorlog.

2.5 Veteranenbestand en registratie

In de afgelopen periode is het veteranenbestand kleiner geworden. Dat zet zich de komende jaren nog voort. Naar verwachting zal het aantal veteranen op de lange termijn weer toenemen. In tabel 1 is de verwachte ontwikkeling van het veteranenbestand opgenomen. Dezelfde trend is te zien in het aantal houders van de veteranenpas. Het aantal veteranen van voor 1979 met een veteranenpas neemt licht af in vergelijking met vorig jaar. Het aantal veteranen van vredesmissies na 1979 met een veteranenpas neemt toe (tabel 2).

In de komende jaren wordt een evenwicht bereikt tussen het aantal veteranen dat is ingezet vóór 1979 en het aantal veteranen dat is ingezet vanaf 1979. Nederland blijft in de toekomst betrokken bij missies om de internationale rechtsorde te herstellen of te handhaven. Het aantal veteranen dat is ingezet na 1979 neemt daardoor verder toe. Deze ontwikkeling is ook te zien in tabel 2 met betrekking tot het aantal houders van de veteranenpas. In tabel 3 is een overzicht van de vredesmissies in de periode 1 april 2008 tot 1 april 2009 opgenomen. In tabel 4 is indicatief het aantal uitgezonden personen op vredesmissie per jaar weergegeven.

2.6 Veteranenregistratiesysteem

In de afgelopen periode is gewerkt aan de verdere vulling en opschoning van het Veteranenregistratiesysteem (VRS). In dat kader zijn in 2008 ongeveer 5 000 veteranen aangeschreven en geïnformeerd over de beschikbare voorzieningen en faciliteiten. Deze groep is daarnaast door de directeur van het Veteraneninstituut in het bezit gesteld van het Handboek Veteraan, het Draaginsigne Veteraan en – indien gewenst – de Veteranenpas.

Per 1 april 2009 zijn in totaal 244 000 veteranen in het VRS opgenomen. Van ongeveer 83 000 personen is met zekerheid vastgesteld dat zij zijn overleden. Van de resterende groep van ongeveer 161 000 personen worden er nu ongeveer 90 000 gevolgd via de koppeling van het VRS met de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Daarnaast is van ongeveer 8 000 personen bekend dat zij in het buitenland verblijven. Deze groep is nog onderwerp van nader onderzoek en zal in de loop van 2009 worden aangeschreven. Momenteel resteert een groep van ongeveer 63 000 personen die nog niet succesvol zijn gekoppeld aan de GBA. Dit betreft voor het merendeel (80 tot 90 procent) veteranen met een leeftijd boven de 80 jaar. Veel personen van deze groep zijn naar verwachting niet meer te traceren, omdat zij zijn overleden of geëmigreerd vóór de inrichting van de GBA. In 2009 wordt naar deze groep nog aanvullend dossieronderzoek gedaan.

Het VRS wordt verder ontwikkeld door het optimaliseren van de programmatuur van het VRS en de bestaande interfaces (PeopleSoft en GBA) en door het inrichten van een nieuwe interface met het bedrijfsvoeringsysteem van het Veteraneninstituut. Dit instituut is namens Defensie belast met de uitvoering van het veteranenbeleid en daarmee de hoofdgebruiker van het VRS.

In 2008 zijn aan 248 gemeenten op verzoek gegevens uit het VRS ter beschikking gesteld ter ondersteuning van het organiseren van activiteiten voor veteranen. Ook zijn gegevens aangeleverd voor diverse onderzoeken (waaronder het Balkanonderzoek). Om het beschikbaar stellen van gegevens goed te reguleren, is in 2008 ten behoeve van het Veteraneninstituut een protocol opgesteld. In lijn met dit protocol wordt van elke verstrekking door het Veteraneninstituut aantekening gemaakt in een register.

2.7 Het Veteraneninstituut

Het Veteraneninstituut is een samenwerkingsverband tussen de Stichting het Veteraneninstituut en de Stichting De Basis. Het Veteraneninstituut is door Defensie belast met de uitvoering van het veteranenbeleid op het gebied van de erkenning van en de waardering voor veteranen. Daarnaast verzorgt het Veteraneninstituut de informatievoorziening over de zorg voor veteranen. Ook het Centraal Aanmeldingspunt is bij het Veteraneninstituut ondergebracht.

Het Veteraneninstituut kent drie afdelingen: Communicatie en Maatschappelijke Erkenning, Dienstverlening en het Kennis- en onderzoekscentrum. Daarnaast zijn drie maatschappelijk werkers in dienst van het Veteraneninstituut. Zij zijn geplaatst bij en werken samen met de maatschappelijk werkers van De Basis. Ook is er vanuit de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) een geestelijk verzorger werkzaam bij het Veteraneninstituut die samen met regionaal werkende geestelijk verzorgers zorg en steun biedt aan veteranen en hun verwanten. Zij worden daarbij zo nodig ondersteund door Geestelijke Verzorgers die werkzaam zijn bij Defensie en door een kring van Geestelijke Verzorgers buiten dienst op vrijwillige basis.

De afdeling Communicatie en Maatschappelijke erkenning verzorgt het communicatie- en voorlichtingsbeleid in brede zin. Deze afdeling coördineert het door het Comité Nederlandse Veteranendag geïnitieerde Scholenproject. Ook levert deze afdeling andere ondersteuning aan het Comité Nederlandse Veteranendag, vooral als het gaat om de uitvoering van lokale activiteiten. De afdeling Dienstverlening is verantwoordelijk voor het verstrekken van de Veteranenpas en de verzending van treinkaartjes voor herdenkingen, veteranendagen en reünies.

Het Kennis- en onderzoekscentrum (KOC) heeft als taak kennis te verwerven en onderzoek te verrichten ten behoeve van het veteranenbeleid. Het KOC functioneert als informatiebron voor Defensie en anderen over een breed scala van veteranengerelateerde onderwerpen. Het KOC houdt bij welke onderzoeken in het (recente) verleden zijn verricht en welke onderzoeken lopend zijn. Dit overzicht wordt in de vorm van een onderzoekswijzer op het internet gepubliceerd en voortdurend geactualiseerd. Bij elk onderzoek wordt vermeld of de resultaten beschikbaar zijn en of de onderzoekers conclusies en aanbevelingen hebben geformuleerd. Eén onderzoekswijzer geeft een overzicht van onderzoek op het gebied van zorg en welzijn en is voor iedereen toegankelijk via de website van het Veteraneninstituut. Een tweede onderzoekswijzer met een overzicht van onderzoek op het gebied van erkenning en waardering is in voorbereiding en wordt eind 2009 gepubliceerd. Op dit moment worden de volgende onderzoeken verricht:

– het onderzoek «Betekenis van uitzendervaringen» dat is bedoeld om meer inzicht te krijgen in de manier waarop veteranen betekenis toekennen aan hun uitzendervaringen. Ook wordt gekeken naar een mogelijke samenhang tussen de betekenis die veteranen aan hun uitzendervaring toekennen en de verwerking van die ervaringen;

– het onderzoek «Schuld- en schaamtebeleving bij jonge veteranen» dat een bijdrage moet leveren aan het inzicht in de mogelijke hulpvragen die zich binnen de veteranenpopulatie kunnen voordoen en hoe deze te ondervangen zijn;

– het onderzoek «Interviewproject Nederlandse Veteranen» met als doel om de diverse ervaringen van veteranen op te tekenen en daarmee een unieke collectie op te bouwen die onder voorwaarden kan worden ontsloten ten behoeve van het veteranenbeleid, onderzoek en publicaties. Het project is gestart in 2007 en duurt tot medio 2011. Voor het project worden 1 000 interviews gehouden;

– het onderzoek «Veteranen van recente missies» dat als doel heeft inzicht te geven in de wensen en behoeften van veteranen van recente missies. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het KOC van het Veteraneninstituut in samenwerking met het Veteranen Platform, Defensie en vertegenwoordigers van de centrales van overheidspersoneel.

2.8 Checkpoint

Voor de veteranenpashouders geeft het Veteraneninstituut sinds augustus 2000 het veteranentijdschrift Checkpoint uit. Het blad verschijnt tien keer per jaar. Op aanvraag is ook een ingesproken editie beschikbaar. Checkpoint wordt gezien als een belangrijke vorm van erkenning en waardering. Het blad draagt daarnaast bij aan de bekendheid van en de waardering voor militair optreden in het verleden. Ook dit jaar is weer gebleken dat Checkpoint een belangrijke bron is voor nieuws en achtergrondinformatie over veteranen. Naast de verhalen over veteranen kent Checkpoint een aantal columnisten. Hun persoonlijke opinies over veteranenzaken leiden regelmatig tot interessante gezichtspunten. De genuanceerde en onafhankelijke opstelling van Checkpoint wordt positief ontvangen door veteranen en hun organisaties. Checkpoint heeft een oplage van 80 000 exemplaren. De oplage wordt mogelijk dit jaar nog uitgebreid naar 85 000 exemplaren. Daarnaast wordt de omvang van Checkpoint uitgebreid van 56 naar 64 pagina’s per editie. Voor 2009 staan onder andere de volgende thema’s op het programma: Vrouwelijke Veteranen, Internationale Vrouwendag, Start UNIFIL-missie 30 jaar geleden, «Kleine missies» en 60 jaar na Indië.

2.9 SWEEP-project

Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) is actief op zoek naar militair-historisch materiaal zoals dagboeken, foto’s, brieven, films en onderdeelskrantjes uit de tijd van de inzet in Nederlands-Indië. De initiatiefnemer van het zogenoemde Sweep-project is Jacques A.C. Bartels, zoon van een Indië-veteraan die naar aanleiding van een boek over de lotgevallen van het bataljon van zijn vader ongeveer vierhonderd brieven en een tiental dagboeken wist te traceren. Hij realiseerde zich hoeveel materiaal er nog bij de veteranen aanwezig is en verloren dreigt te gaan. Op zijn voorstel heb ik besloten om voor een periode van twee jaar een documentaire informatiespecialist bij het NIMH aan te stellen die in nauw overleg met de veteranenorganisaties is belast met de acquisitie en ontsluiting van dit bijzondere militaire erfgoed.

In december 2008 is de voorbereiding van het project begonnen. Er is veel tijd gestoken in de logistieke aspecten van het project en in het opzetten van een landelijk dekkend net van inleverpunten. Op 1 januari 2009 is het project formeel gestart en vanaf 1 maart 2009 is het voor veteranen die zijn aangesloten bij de Vereniging Oud Militairen Indiëgangers (VOMI) mogelijk om hun dagboeken, fotoalbums, brieven en dergelijke in te leveren bij één van de inleverpunten. In september 2009 wordt de eerste fase van het project geëvalueerd. Afhankelijk van de bevindingen zullen daarna ook andere veteranen worden aangeschreven.

2.10 Decoraties

Decoraties zijn van oudsher een middel om erkenning en waardering tot uitdrukking te brengen. Militairen ontvangen een decoratie na afloop van de inzet in een operatiegebied. De Minister van Defensie kent deze onderscheidingen toe.

Dapperheidsonderscheidingen

Buitengewoon is dat voor het eerst in 54 jaar de Militaire Willems-Orde, de hoogste Nederlandse militaire onderscheiding, is toegekend aan een Nederlander. Op 29 mei 2009 heeft Koningin Beatrix Kapitein Marco J. Kroon van het wapen der Infanterie benoemd tot Ridder der Militaire Willems-Orde 4e Klasse voor zijn uitstekende daden van moed, beleid en trouw als pelotonscommandant in Afghanistan in de periode van maart tot augustus 2006. In 2008 zijn 2 Bronzen Kruizen en 11 Kruizen van Verdienste toegekend naar aanleiding van de missie in Afghanistan.

Nagedachtenissculptuur- en oorkonde

Uit gesprekken met militairen, nabestaanden, en commandanten is gebleken dat er behoefte bestaat aan een specifieke vorm van eerbetoon voor omgekomen militairen. Daarom is besloten de nagedachtenisoorkonde in ere te herstellen en deze vergezeld te laten gaan van een tastbaar blijk van medeleven in de vorm van een nagedachtenissculptuur. Ik heb u daarover geïnformeerd met mijn brief van 22 oktober 20081. Tot het einde van de jaren veertig van de vorige eeuw werden deze oorkondes uitgereikt aan nabestaanden. De oorkonde werd ondertekend door de toenmalige minister van Oorlog. De nieuwe nagedachtenisoorkonde wordt eveneens door de minister van Defensie ondertekend. De nagedachtenissculptuur en de oorkonde worden met terugwerkende kracht vanaf december 1949 toegekend aan nabestaanden van tijdens uitzending omgekomen militairen. Vanwege de zorgvuldige voorbereiding van de invoering van de nagedachtenissculptuur en de oorkonde vindt de eerste uitreiking daarvan naar verwachting plaats in de tweede helft van 2009.

Gevechtsinsigne

Met terugwerkende kracht tot 1 juni 2001 wordt het Insigne voor het opereren onder gevechtsomstandigheden ingevoerd. Dit zogeheten Gevechtsinsigne is een blijk van herkenning en erkenning voor militairen die in bepaalde risicovolle omstandigheden hebben moeten opereren. Het insigne wordt toegekend door de Commandant der Strijdkrachten. De voorbereidingen van de invoering van het insigne zijn in volle gang. Ook voor het Gevechtsinsigne geldt dat de eerste uitreiking voor de tweede helft van 2009 is voorzien.

Draaginsigne Gewonden

Als teken van erkenning en respect is in 1990 voor alle veteranen en militairen die lijden of hebben geleden onder de lichamelijke en/of psychische gevolgen van hun plichtsvervulling onder oorlogsomstandigheden het Draaginsigne Gewonden (DIG) ingevoerd. In tegenstelling tot het Amerikaanse Purple Heart wordt het DIG ook toegekend aan veteranen en militairen die onder oorlogsomstandigheden psychisch gewond zijn geraakt.

Om de aanvraagprocedures ten behoeve van militairen en veteranen te harmoniseren en te centraliseren is op 8 juli 2008 de Centrale Adviescommissie Draaginsigne Gewonden (CA DIG) ingesteld, onder gelijktijdige opheffing van de commissies per krijgsmachtdeel. De CA DIG staat onder leiding van luitenant-generaal buiten dienst RPF Seijn en bestaat verder uit vertegenwoordigers van de Defensiestaf, de operationele commando’s, de militaire gezondheidszorg, het Veteraneninstituut, een militair jurist en een militair historicus. De commissie komt eens per twee maanden bijeen om de aanvragen van militairen en veteranen te beoordelen, waarbij uiteindelijk de Minister van Defensie wordt geadviseerd over de toekenning van het DIG.

De procedure voor de toekenning van het DIG is afhankelijk van de vraag of de gewonde persoon militair of veteraan is. Als een militair tijdens operationeel optreden een verwonding van fysieke of psychische aard oploopt, doet de commandant een voorstel tot toekenning van het draaginsigne. Aan de gewonde militair wordt gevraagd het voorstel te ondertekenen, omdat medische informatie niet zonder zijn toestemming mag worden ingezien. De commandant stuurt het voorstel tot toekenning van het draaginsigne naar de CA DIG die het voorstel beoordeelt op grond van de criteria van het Instellingsbesluit Draaginsigne Gewonden. Vervolgens adviseert de CA DIG over de toekenning van het draaginsigne. Op basis van het advies van de CA DIG neemt de minister van Defensie een beslissing over de toekenning van het draaginsigne. De commandant zorgt vervolgens voor de uitreiking van het draaginsigne aan de militair. Bij de uitreiking is de eenheid van de militair aanwezig. Als dat niet mogelijk is, worden met de militair of met zijn naasten afspraken gemaakt over de wijze van uitreiking.

Bij een veteraan kan een voorstel tot toekenning van het draaginsigne worden gedaan door Defensie, de veteraan zelf of door personen uit de omgeving van de veteraan. Als sprake is van een post traumatische stressstoornis (PTSS) stuit de toekenning van het draaginsigne soms op problemen, omdat deze stoornis zich vaak pas na verloop van tijd voordoet en dit niet altijd bij Defensie bekend is. Het is dus niet uit te sluiten dat de veteraan in voorkomend geval zelf het draaginsigne aanvraagt of dat een andere persoon dat voor de veteraan doet. Als Defensie bekend is met de PTSS van de veteraan wordt voortaan een actieve houding door Defensie ingenomen en wordt gezorgd voor het voorstel tot toekenning van het draaginsigne. Het voorstel tot toekenning van het draaginsigne wordt daartoe ingebed in de procedures die worden gevolgd bij de begeleiding van de veteraan in het Landelijk Zorgsysteem Veteranen en bij de toekenning van het militair invaliditeitspensioen door het Zorgloket voor Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers.

Ook aan de veteraan wordt gevraagd het voorstel te ondertekenen, omdat medische informatie niet zonder zijn toestemming mag worden ingezien. Het voorstel tot toekenning van het draaginsigne wordt vervolgens naar de CA DIG gestuurd. De CA DIG beoordeelt de aanvraag en adviseert over de toekenning. Nadat de minister van Defensie heeft besloten tot toekenning van het draaginsigne, neemt het Veteraneninstituut contact op met de veteraan om te overleggen over de wijze waarop het draaginsigne wordt uitgereikt. Het draaginsigne wordt meestal uitgereikt door de burgemeester van de woonplaats van de veteraan of door de directeur van het Veteraneninstituut.

Decoraties in cijfers

Voor de registratie van decoraties wordt vanaf 1995 gebruik gemaakt van het onderscheidingenregistratiesysteem «Chapeau!». Sinds de invoering van het DIG op 1 januari 1990 met terugwerkende kracht naar na 9 mei 1940, zijn ruim 4 500 draaginsignes toegekend op een totaal van naar schatting – sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog – 650 000 ingezette militairen. In de afgelopen vijf jaar zijn in totaal 427 draaginsignes toegekend. In de periode april 2008 – april 2009 zijn in totaal 106 draaginsignes toegekend. Tabel 5 geeft een overzicht van het aantal toegekende draaginsignes in de laatste vijf jaar en in de periode april 2008 – april 2009.

Op 27 februari 2009 waren ruim 292 000 veteranen en (post-)actieve militairen geregistreerd, voor wie in totaal ruim 441 000 onderscheidingen zijn aangevraagd. Voor missies die betrekking hebben op de periode van de Tweede Wereldoorlog, Nederlands-Indië of Nieuw-Guinea worden nog steeds aanvragen voor (postume) toekenning in behandeling genomen. Aan veteranen uit die periode worden ook nog steeds onderscheidingen toegekend. Ook het VRS heeft hieraan bijgedragen. Tot dusver onbekende of onbereikbare veteranen zijn door het VRS alsnog in beeld gekomen. Als gevolg daarvan zijn in 2008 aan veteranen van de Tweede Wereldoorlog meer onderscheidingen toegekend dan in de vier jaren daarvoor. In de tabellen 6 tot en met 8 treft u nadere informatie aan over toegekende militaire onderscheidingen.

2.11 Nederlandse Veteranendag en gerelateerde activiteiten

Op 28 juni 2008 is de vierde Nederlandse Veteranendag gehouden. De veteranendag vond voor het eerst plaats op een zaterdag en dat heeft in meerdere opzichten een positief effect gehad. Door de politie Haaglanden is het aantal bezoekers geschat op 55 000 personen, het hoogste aantal uit de korte geschiedenis van dit nationale evenement. Het positieve effect van de zaterdag was ook te constateren in de diversiteit van de bezoekers. Zo waren er meer veteranen van jongere generaties en ook meer gezinnen. Het Comité Nederlandse Veteranendag heeft na de evaluatie besloten om de Nederlandse Veteranendag voortaan op zaterdag te houden en wel op de laatste zaterdag van de maand juni. Voor die zaterdag is gekozen, omdat die dicht bij de oorspronkelijke datum van 29 juni ligt, zijnde de verjaardag van wijlen Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard.

De vierde Nederlandse Veteranendag was wederom een succes. Het positieve beeld van de afgelopen jaren is consistent. Dat blijkt uit het opinieonderzoek van TNS/NIPO en uit de analyse van een onder veteranen gehouden enquête. Driekwart van de Nederlandse bevolking is van mening dat de Nederlandse Veteranendag moet blijven bestaan. In het onderzoek is dit jaar voor het eerst gevraagd naar de mening van de bevolking over het vlaggen op de Nederlandse Veteranendag. Het merendeel van de bevolking (57 procent helemaal mee eens) is van mening dat tijdens dit nationale evenement moet worden gevlagd.

De Nederlandse Veteranendag 2009

Conform de Comptabiliteitswet 2001 en het Kader voor Stichtingen van het Ministerie van Financiën is in 2008 de oprichting van de Stichting Nederlandse Veteranendag voorbereid. De oprichting van de stichting is inmiddels een feit en de organisatie van de Nederlandse Veteranendag zal in 2009 voor het eerst door de stichting worden uitgevoerd. Het programma is op hoofdlijnen vergelijkbaar met 2008 en ziet er als volgt uit:

– een bijeenkomst in de Ridderzaal in aanwezigheid van de Prins van Oranje, vertegenwoordigers van de regering en het parlement, veteranen en andere betrokkenen;

– een medaille-uitreiking op het Binnenhof aan militairen die recent zijn teruggekeerd van uitzending;

– een defilé door de binnenstad van Den Haag, dat wordt afgenomen door de Prins van Oranje;

– een dagprogramma op het Malieveld dat vooral is gericht op het stimuleren en ondersteunen van contacten tussen veteranen en het publiek.

Vanwege het feit dat in 2009 de Nederlandse Veteranendag haar eerste lustrum viert worden er aanvullende activiteiten georganiseerd. Zo wordt in de maand juni een aantal concerten door militaire orkesten verzorgd bij lokale veteranenactiviteiten. Ook wordt een veteranenfietstocht van Normandië naar Den Haag georganiseerd ter herinnering aan de inzet van de Irenebrigade. Daarnaast is ook de ontwikkeling van een speciale veteranenpostzegel in volle gang. Naast de gebruikelijke folder rijdt een speciaal theatervoertuig door de binnenstad van Den Haag om aandacht te vragen voor de Nederlandse Veteranendag. De parachutistensprong in de Hofvijver is ook dit jaar op de vrijdag vóór de Nederlandse Veteranendag voorzien.

Regionale activiteiten

De populariteit van regionale bijeenkomsten in verband met de Nederlandse Veteranendag is weer toegenomen. De inschatting dat meer dan 100 gemeenten in 2008 activiteiten zouden ontplooien bleek te voorzichtig. Het waren er 214. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn ook dit jaar de burgemeesters uitgenodigd voor een voorlichtingsbijeenkomst over de Nederlandse Veteranendag en de wijze waarop gemeenten daar invulling aan kunnen geven. De animo voor deelname was weer groter dan de keer daarvoor. Naar verwachting zullen in 2009 meer dan 300 gemeenten activiteiten organiseren.

Scholenproject

Na een goede start, met steun van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW), het Comité Nederlandse Veteranendag en het Veteraneninstituut, is in 2007 besloten het scholenproject verder te professionaliseren. In opdracht van het Ministerie van OCW is in 2008 door de Stichting Leerplanontwikkeling gewerkt aan een herziening van de handreiking voor leraren «Verhalen van Veteranen, ingezet in dienst voor de vrede». Begin 2009 is dit educatief arsenaal afgerond en daarmee is ook de betrokkenheid van de Stichting Leerplanontwikkeling bij het scholenproject voorlopig beëindigd. In overleg met het Comité Nederlandse Veteranendag hebben Defensie en het Veteraneninstituut de uitvoering volledig overgenomen. Het Veteraneninstituut is belast met de acquisitie van scholen, het onderhouden van de contacten, het beheer van de pool veteranen die beschikbaar zijn voor het scholenproject en het afstemmen van vraag en aanbod. Verder is een start gemaakt met het verder opleiden van de betrokken veteranen en het verbeteren van het lesmateriaal. Professionalisering behelst eveneens de invoering van een (gecertificeerde) training voor veteranen en een gedetailleerde coördinatie van de door de veteraan als gastspreker geleverde bijdrage. De lesinhoud en het optreden van de veteraan worden voortdurend geëvalueerd. Een complicerende factor blijft de afhankelijkheid van de vrijwillige deelname van veteranen. Vooral voor veteranen die een baan hebben, is het vaak lastig het gastsprekerschap daarmee te combineren. Een overzicht van het aantal bezoeken aan scholen is opgenomen in tabel 9. Onder redactie van het Comité Nederlandse Veteranendag en ondersteund door Defensie wordt gewerkt aan een bronnenboek ter ondersteuning van het scholenproject. Dit bronnenboek zal in 2010 beschikbaar komen.

2.12 Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek

In juli 2007 is de Tweede Kamer geïnformeerd1 over het voornemen tot oprichting van een Indisch Herinneringscentrum op Landgoed Bronbeek. Op 15 augustus 2008 is een bestuurlijk convenant over het gebruik van het Landgoed Bronbeek getekend tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het convenant is mede ondertekend door het Ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie, de Provincie Gelderland, de Gemeente Arnhem, de Stichting Indisch Herinneringscentrum Bronbeek en de Stichting Kumpulan Bronbeek. In het convenant is opgenomen dat de partijen op basis van de bestaande functies van het landgoed en de functie van het Indisch Herinneringscentrum een gezamenlijke toekomstvisie zullen ontwikkelen met als doel om het Indische karakter van het landgoed voor de toekomst te behouden. Tussen partijen is afgesproken dat de toekomstvisie eind 2010 gereed is. Er wordt naar gestreefd om in 2009 een eerste concept beschikbaar te hebben.

Het veteranenbeleid van Defensie is erop gericht invulling te geven aan erkenning, waardering en zorg gedurende de levensloop van de veteraan. Dat wil zeggen dat Defensie zich zal blijven inspannen voor de veteraan tot aan diens overlijden. Het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek vormen in de levensloop van de veteraan de schakel die invulling geeft aan de herfst van het leven en hebben ook een sterk symbolische functie. Bronbeek is een ontmoetingspunt voor veteranen, bewoners, actief dienende militairen en de Nederlandse bevolking. De museale functie en de functie «herinneren en herdenken» vormen samen met Kumpulan de voedingsbodem om inhoud te geven aan deze ontmoetingen. Bronbeek is een instituut dat wordt omgeven door sterke emoties bij de veteranen. Het staat niet ter discussie dat de tehuisfunctie dragend is voor Bronbeek. Het tehuis biedt onderdak aan 50 veteranen in de rang tot en met adjudant onderofficier. Onder de bewoners bevinden zich veteranen van de vier krijgsmachtdelen. Tot het tehuis worden alleenstaande veteranen van 65 jaar en ouder toegelaten die ten minste vijftien voor pensioen geldende dienstjaren hebben. Voor de groep veteranen uit de periode 1940–1962 is ten aanzien van het laatste criterium in 2007 een uitzondering gemaakt. Daardoor komen ook oorlogsvrijwilligers, dienstplichtigen en vrijwilligers met een kort verbandakte uit die periode in aanmerking voor toelating.

2.13 Veteranenlandgoed Vrijland

In 1996 is een bosperceel van 45 hectare van de voormalige vliegbasis Deelen, deels gelegen in de gemeente Arnhem en deels in de gemeente Otterlo, door de Staat voor onbepaalde tijd in gebruik gegeven aan de Stichting Veteranenlandgoed Vrijland. Daarnaast is nog 25 hectare gemeentegrond in erfpacht gekregen. Met de oprichting van het veteranenlandgoed werd door de stichting beoogd om een bosmonument voor veteranen op te richten. De afgelopen jaren hebben in het teken gestaan van aanleg en aanplant. In het bos is een wandelroute aangelegd met de planning om in de toekomst langs deze route herinneringen aan de inzet van veteranen te plaatsen. Inmiddels is het bos volwassen en kunnen de plannen verder worden uitgewerkt. Het veteranenlandgoed beschikt over een officieel erkende as-verstrooiplaats voor overleden veteranen. Binnenkort wordt begonnen met de vervaardiging van de herinneringsborden die samen een historisch overzicht vormen van de inzet van veteranen. Deze tentoonstelling zal eind 2009 worden geplaatst.

2.14 Veteranen met een Missie

Veteranen ontplooien steeds meer humanitaire initiatieven in voormalige inzetgebieden. De ervaringen die zij tijdens hun uitzending hebben opgedaan, spelen daarbij een belangrijke rol. Veel projecten richten zich op onderwijs en zorg voor kinderen en jongeren. Maar er worden ook waterputten geslagen en zelfs ziekenhuizen gebouwd. Projecten van veteranen met een missie zijn erg belangrijk voor de veteranen en voor de bevolking van de voormalige inzetgebieden. Via het Veteraneninstituut verleent Defensie haar medewerking aan deze projecten. De Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) heeft de mogelijkheid om het beschikbare budget voor projecten van veteranen te verdubbelen en kan behulpzaam zijn bij het verder vormgeven van dergelijke initiatieven. Op 2 juni 2008 heb ik het rapport van het onderzoek «Veteranen met een missie» in ontvangst genomen en op 1 november 2008 werd tijdens de KPA-Wilde Ganzen Jaardag (Kleinschalige Plaatselijke Activiteiten, een programmalijn van NCDO) een boek over dit onderwerp gepresenteerd.

Het Veteraneninstituut heeft per 1 februari 2009 een nieuwe medewerker aangesteld, die samen met een medewerker van NCDO zorgt voor de personele invulling van de help- en adviesdesk voor veteranen die werkzaam zijn in ontwikkelingsprojecten of die plannen daartoe hebben. Deze help- en adviesdesk voorziet veteranen van praktische adviezen en levert ondersteuning bij de ontwikkeling van projecten, het aanvragen van subsidie en andere administratieve procedures. Op de website van het NCDO is een handleiding gepubliceerd voor het aanvragen van deze subsidie. Samen met het NCDO is een begin gemaakt met het organiseren van netwerk- en scholingsbijeenkomsten. Deze zijn bedoeld om mensen met vergelijkbare ervaring en deskundigheid hun ervaringen te laten uitwisselen en om veteranen te helpen hun projecten zo efficiënt mogelijk op te bouwen en uit te voeren. Voor een deel gebeurt dat door aan te sluiten bij cursussen en trainingen die georganiseerd worden door Wilde Ganzen. Onlangs vond speciaal voor veteranen een eerste scholingsbijeenkomst plaats die was gericht op fondsenwerving. Daarnaast ondersteunt Defensie met overtollig materieel. Een voorbeeld daarvan is de schenking van een baileybrug aan een project van oud-genisten in Soedan.

2.15 Belangenbehartiging

Bij de ontwikkeling en uitvoering van het veteranenbeleid zijn vele actoren betrokken. Het is van groot belang dat kennis kan worden genomen van informatie, ideeën, wensen en ook van kritiek om het veteranenbeleid en de uitvoering daarvan te verbeteren. Structureel overleg waarin op informele wijze van gedachten wordt gewisseld over onderwerpen met betrekking tot veteranen, vindt onder meer plaats bij het ministerie van Defensie in de Contactraad voor de uitvoering van het veteranenbeleid. In deze Contactraad van het Veteraneninstituut zijn het Veteranen Platform, de BNMO en centrales van overheidspersoneel vertegenwoordigd.

Veteranen Platform

Sinds 1989 bestaat het Veteranen Platform als overkoepelend samenwerkingsverband van de Nederlandse veteranenorganisaties. Als koepelorganisatie vertegenwoordigt het Veteranen Platform op die manier de belangen van veteranen van alle krijgsmachtdelen. Het Veteranen Platform is een belangrijk intermediair en aanspreekpunt op het gebied van veteranen en veteranenaangelegenheden. Bij het Veteranen Platform zijn 42 veteranenverenigingen aangesloten. Daarmee is het Veteranen Platform voor mij een belangrijke gesprekspartner voor wat betreft de evaluatie van de uitvoering van het veteranenbeleid en de inventarisatie van de wensen en behoeften van veteranen. Gelet op de ontwikkelingen in het veteranenlandschap beziet het Veteranen Platform hoe in de toekomst de jongere generatie veteranen kan worden benaderd en hoe de aandacht voor de oudere generatie veteranen kan worden geborgd.

BNMO

Na de Tweede Wereldoorlog bestond er nauwelijks aandacht voor de soms zwaar gehandicapte militairen uit deze oorlog en voor de nabestaanden van de gesneuvelde militairen. Om die reden is in 1945 de Bond van Nederlandse Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO) opgericht. De BNMO zette zich in voor betere leefomstandigheden van deze militairen en nabestaanden. Op dit moment bestaat de BNMO uit vijftien verenigingen die de belangen van en de zorg voor van oud-militairen, oorlogs- en dienstslachtoffers en hun verwanten behartigen. De BNMO heeft in bestuurlijk opzicht een onrustige tijd achter de rug. Sinds 25 oktober 2008 heeft de BNMO een nieuw bestuur dat zich ten doel heeft gesteld om de rust en continuïteit weer terug te brengen. Tussen Defensie en het bestuur van de BNMO vindt periodiek overleg plaats.

Centrales van Overheidspersoneel

Met de centrales van overheidspersoneel wordt gesproken over alle aspecten van het veteranenbeleid. Waar het veteranenbeleid raakt aan het personeelsbeleid van Defensie voor actieve en gewezen militairen en aan de rechtspositionele rechten en verplichtingen van deze groepen, wordt daarover overleg gevoerd met de centrales van overheidspersoneel. In het geval dat het gaat om aanspraken dient daarbij ook overeenstemming worden bereikt. Dit overleg vindt plaats in de werkgroep Algemeen Personeelsbeleid van het sectoroverleg Defensie.

2.16 Uitgaven erkenning van en de waardering voor veteranen.

In bijlage 6.3 van de begroting van Defensie voor dit jaar is een overzichtsconstructie opgenomen van de uitgaven voor veteranen en de uitgaven voor zorg en nazorg. Op het niet-beleidsartikel 90 Algemeen is voor erkenning en waardering van veteranen een bedrag van ruim € 10 miljoen aan uitgaven begroot. In tabel 10 treft u een overzicht aan.

3. ZORG VOOR VETERANEN

Zoals in de inleiding van deze nota is aangegeven, mag niet uit het oog worden verloren dat het met de meeste veteranen goed gaat. Voor veel veteranen geldt dat zij positief terugkijken op hun ervaringen als militair. In de afgelopen jaren zijn op het gebied van de zorg voor militairen en veteranen belangrijke ontwikkelingen in gang gezet met als doel om het ontstaan van problemen als gevolg van een uitzending te voorkomen en – als toch problemen ontstaan – de veteraan te ondersteunen bij het oplossen van die problemen. In dit hoofdstuk worden deze ontwikkelingen beschreven in de vorm van een integraal overzicht van de verschillende onderdelen van de zorg voor veteranen. Vervolgens wordt ingegaan op de huidige stand van zaken en de belangrijkste onderwerpen voor de komende periode. Dat zijn de interactie tussen de zorg voor veteranen en het toekennen van materiële aanspraken, de verdere ontwikkeling van de samenwerking in het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, de zorg voor het thuisfront van veteranen en de verdere gang van zaken bij de introductie van de volledige schadevergoeding voor militairen die als gevolg van de dienst komen te overlijden of invalide raken.

Het expeditionair militair optreden is in de afgelopen jaren aanzienlijk geïntensiveerd en veranderd. Op grond van de opgedane ervaringen is de zorgketen voor militairen verder geprofessionaliseerd. De zorg voor militairen is bepalend voor hun inzetbaarheid en welzijn, ook als zij na hun militaire dienst veteraan worden. De zorg voor militairen en de zorg voor veteranen zijn daarom onlosmakelijk met elkaar verbonden. De zorgketen voor militairen is geborgd in beleid en in aanwijzingen van de Commandant der Strijdkrachten. Ik verwijs in dat kader naar mijn brief «integrale zorgplicht militaire oorlogs- en dienstslachtoffers» van 15 november 20051 en mijn brief «Bestrijding internationaal terrorisme» van 30 maart 20062.

3.1 Materiële zorg

De uitoefening van het militaire beroep in het algemeen en de inzet van militairen tijdens vredesmissies in het bijzonder zijn niet zonder risico. Met dit gegeven wordt voortdurend rekening gehouden. Dat geldt niet alleen voor de gezondheidszorg en andere ondersteuning voor militairen en veteranen die voorafgaand aan, tijdens en na afloop van een uitzending wordt geboden. Ook in de militaire rechtspositie op het gebied van invaliditeit en overlijden is rekening gehouden met de risico’s die zich kunnen voordoen en de gevolgen die dat voor de militair, in de vorm van fysiek of psychisch letsel, of voor zijn nabestaanden kan hebben.

Als de militair invalide raakt ten gevolge van een verwonding, ziekte of gebreken veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst tijdens buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden (invaliditeit met dienstverband) komt hij in aanmerking voor een militair invaliditeitspensioen. Als de militair tijdens de uitoefening van de militaire dienst tijdens dergelijke omstandigheden overlijdt, komen zijn nabestaanden in aanmerking voor een verhoogd nabestaandenpensioen. Van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is onder meer sprake bij de deelname aan operaties ter bevordering of handhaving van de internationale rechtsorde. Voor ieder incident tijdens een uitzending in het kader van een vredesmissie waarbij de militair letsel oploopt of komt te overlijden wordt altijd invaliditeit of overlijden met dienstverband aangenomen.

Naast het invaliditeitspensioen komt de militair in voorkomend geval ook in aanmerking voor de bijzondere verhoging van het invaliditeitspensioen en voor leef- en werkvoorzieningen, voorzieningen op het gebied van geneeskundige verzorging en voorzieningen voor bijzondere situaties. De rechtspositionele aanspraken op het gebied van invaliditeit en overlijden zijn verankerd in de Kaderwet militaire pensioenen. De aanspraken zijn aanvullend op de aanspraken die de militair of zijn nabestaanden kunnen ontlenen aan de van toepassing zijnde werknemers- en volksverzekeringen.

Zorgloket MOD

De Stichting Pensioenfonds ABP is namens Defensie belast met de uitvoering van de rechtspositie op het gebied van invaliditeit en overlijden. Daartoe is bij ABP het Zorgloket voor Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (MOD) ondergebracht. Dit loket is sinds 1 juli 2007 in bedrijf. Met betrekking tot het militair invaliditeitspensioen verzorgt het Zorgloket MOD de medische keuring voor de vaststelling van het recht op het pensioen en de hoogte daarvan. Voor zover er sprake is van samenloop met een mogelijke aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering worden de medische beoordelingen voor het militair invaliditeitspensioen en de arbeidsongeschiktheidsuitkering gelijktijdig op dezelfde locatie verricht. Het militair invaliditeitspensioen en de arbeidsongeschiktheidsuitkering worden gezamenlijk uitbetaald door het Zorgloket MOD.

Bij aanmelding bij het Zorgloket MOD krijgt de cliënt een casemanager of een zorgcoördinator toegewezen die hem begeleidt. De casemanagers zijn belast met de begeleiding van cliënten met gecompliceerde problematiek. De zorgcoördinatoren begeleiden cliënten met reguliere vragen. De begeleiding houdt in dat de cliënten met problemen van fysieke of psychische aard worden geholpen bij het vinden van deskundige hulpverleners. Ook wordt hulp geboden bij het aanvragen van het invaliditeitspensioen of een voorziening en bij het vinden van werk, huisvesting, schuldsanering en verslavingsproblematiek. Het team dat verantwoordelijk is voor het casemanagement en de zorgcoördinatie bestaat op dit moment uit drie casemanagers en zes zorgcoördinatoren.

Uitgangspunt is dat bij elke aanmelding een huisbezoek plaatsvindt om de problematiek te inventariseren. Aan de hand van die inventarisatie wordt een zorgplan opgesteld. De casemanager of zorgcoördinator zorgt ervoor dat de in het zorgplan neergelegde afspraken ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.

Op 1 januari 2008 waren 318 cliënten bij het team zorgcoördinatie in behandeling. In de eerste zes maanden van 2008 zijn 278 nieuwe cliënten ingestroomd. In de laatste zes maanden van 2008 zijn 415 nieuwe cliënten in behandeling genomen. De instroom bedroeg in 2008 in totaal 693 cliënten. In 2008 zijn 332 cliënten uitgestroomd. Per 1 januari 2009 zijn er 679 cliënten in behandeling. De toename van de instroom lijkt zich door te zetten in 2009. In januari en februari zijn in totaal 120 cliënten ingestroomd. Deze toename is te verklaren uit de grotere bekendheid van het zorgloket MOD als gevolg van de brief over het Veteranen Registratie Systeem en de publicaties van het Veteraneninstituut.

Het Zorgloket MOD wordt momenteel geëvalueerd met het oog op mogelijke verbeteringen in de dienstverlening aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. Het is mogelijk dat op basis van die evaluatie wordt besloten tot uitbreiding van de capaciteit voor het casemanagement en de zorgcoördinatie.

Vaststellen invaliditeit als gevolg van LOK en PTSS

De verzekeringsartsen van het Zorgloket MOD zijn verantwoordelijk voor de medische beoordeling van het dienstverband en de mate van de invaliditeit. De mate van de invaliditeit is bepalend voor de hoogte van het militair invaliditeitspensioen en de toekenning van voorzieningen. In 2008 is in dit kader het Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen – Invaliditeitspensioen (WIA-IP) protocol ingevoerd. De verzekeringsgeneeskundige invaliditeitsbeoordelingen zijn hierdoor toetsbaar en transparant geworden. In het verlengde daarvan zijn ook richtlijnen ontwikkeld voor de beoordeling van de mate van invaliditeit bij PTSS en Lichamelijk Onverklaarbare Klachten (LOK). Deze richtlijnen zijn opgenomen in het PTSS en het LOK / medical unexplained physical symptoms (MUPS) protocol. De protocollen zijn ter kennisname aangeboden aan de Tweede Kamer op 21 januari 20081. De protocollen hebben met ingang van 1 juli 2008 een formele status gekregen door middel van een Ministeriele regeling2. Samen met de betrokken verzekeringsartsen zijn de protocollen geïmplementeerd. De verzekeringsartsen hebben een opleiding gevolgd en zijn gedurende een half jaar begeleid bij het daadwerkelijk toepassen van de protocollen. De eerste ervaringen met de protocollen zijn positief. De professionele kwaliteit en de eenduidigheid van de beoordelingen zijn verbeterd.

Per 1 oktober 2008 is tevens een onafhankelijke pensioen- en verzekeringsautoriteit aangesteld. De taken van deze autoriteit zijn (1) het toetsen van de medische beoordelingen van invaliditeit en dienstverband volgens een recent ontwikkeld toetsprotocol, (2) het coachen van de verzekeringsartsen, (3) het uitbrengen van verslag en advies met betrekking tot de toetsresultaten aan Defensie en (4) het bijdragen aan de professionele doorontwikkeling van het toets- en beoordelingsproces en van de WIA-IP, PTSS en LOK protocollen. Het komend jaar wordt benut om aan de hand van toenemende ervaring en toetsresultaten de kwaliteit van de invaliditeitsbeoordelingen verder te verbeteren.

In het PTSS en LOK protocol wordt een nieuwe schattingsmethodiek beschreven om de mate van invaliditeit vast te stellen. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze methodiek is gepland. Het Universitair Medisch Centrum Groningen, disciplinegroep Gezondheidswetenschappen heeft eind mei 2009 opdracht gekregen dit onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek zal de komende twee jaar zijn beslag krijgen.

3.2 Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV)

In de Nota Veteranenzorg 2005 is aangekondigd dat Defensie vanuit haar verantwoordelijkheid als voormalig werkgever ten behoeve van veteranen met psychische problemen een gestructureerd zorgsysteem zal inrichten dat bestaat uit militaire en civiele zorginstellingen op het gebied van maatschappelijk werk en geestelijke (gespecialiseerde) gezondheidszorg. Op 10 oktober 2007 is dit zorgsysteem van start gegaan onder de naam Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV). Daarmee is een landelijk dekkend netwerk van zorginstellingen gerealiseerd voor hoogwaardige zorg vanaf de 0de tot de gespecialiseerde 2e lijn. De veteraan kan daardoor snel en dicht bij huis terecht voor de zorg die hij nodig heeft.

Veteranen die psychische klachten krijgen als gevolg van hun ervaringen tijdens een uitzending kunnen met hun zorgvragen terecht bij het Centraal Aanmeldingspunt bij het Veteraneninstituut (CAP). Na aanmelding bij het CAP bezoekt een maatschappelijk werker de veteraan voor een intakegesprek. Als dat noodzakelijk is, wordt de veteraan direct doorverwezen naar een zorginstelling. Het CAP is 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar. Op basis van het intakegesprek wordt de zorgvraag van de veteraan besproken in het casuïstiek overleg van het LZV en indien nodig in het regionaal coördinatieoverleg van het LZV. Aan het casuïstiek overleg wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van deze instellingen. Bij iedere zorgvraag wordt bezien welk zorgaanbod daarbij het beste past. Voor zover dat mogelijk is, kan de veteraan kiezen tussen zorg van een militaire of van een civiele zorginstelling. Voor een overzicht van de aantallen dossiers op het gebied van maatschappelijk werk en hulpverlening verwijs ik naar de tabellen 12 tot en met 14.

Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO)

Op 5 juli 2007 is de Raad van toezicht en advisering ten behoeve van het civiel-militaire zorgsysteem voor de hulpverlening aan veteranen en het wetenschappelijk onderzoek naar aandoeningen gerelateerd aan uitzendingen (RZO) geïnstalleerd. Voorzitter van de RZO is mevrouw J.L.E.M.W.R.R. Tiesinga-Autsema. In de RZO is deskundigheid verenigd op het gebied van psychiatrie, psychologie, interne geneeskunde, huisartsgeneeskunde, sociologie en gezondheidsrecht. De RZO houdt toezicht op de kwaliteit van het LZV en geeft gevraagd en ongevraagd advies. Daarnaast houdt de RZO zich bezig met (de richting van) het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van aandoeningen die verband houden met uitzendingen en met de bevordering van de convergentie tussen onderzoeken. Vanaf eind 2007 heeft de RZO adviezen uitgebracht over de opzet voor de evaluatie van het LZV, het businessplan van de stichting voor partners van veteranen, het convenant van het LZV, de leerstoel psychotraumatologie, de visie en inhoud van het wetenschappelijk (M)GGZ-onderzoek en de wijze waarop de overkoepelende klachtenregeling bij het LZV kan worden ingericht. De RZO heeft eind mei advies uitgebracht over de wenselijkheid van het instellen van een centrale klachtencommissie voor veteranen.

Convenant LZV

De samenwerking tussen Defensie en de civiele zorginstellingen is vastgelegd in een convenant dat op 15 juli 2008 is ondertekend. Op 5 november 2008 is tijdens een bijeenkomst met de bestuurders van de civiele zorginstellingen stilgestaan bij het sluiten van het convenant en de samenwerking op het gebied van de zorg aan veteranen met psychische problemen. Daarbij is ook de evaluatie en verdere ontwikkeling van de samenwerking binnen het LZV aan de orde gekomen. Bij die verdere ontwikkeling zal het advies dat de RZO met betrekking tot het convenant heeft uitgebracht, worden betrokken.

De RZO stelt in haar advies dat een niet geringe prestatie is geleverd om een zorgsysteem als het LZV van de grond te tillen. De RZO is echter van mening dat het convenant een krachtiger en adequaat instrumentarium moet bieden voor sturing, bijsturing en crisismanagement binnen het LZV. Daarnaast moet het convenant afdwingbare afspraken bevatten die voorwaardenscheppend zijn voor een optimale werking van het LZV. Ook is de RZO van mening dat de verantwoordelijkheid voor de zorg voor veteranen in het convenant beter moet worden afgebakend. Ten slotte stelt de RZO dat de taken en bevoegdheden van de RZO sterker moeten worden geformuleerd. De RZO adviseert het convenant te beschouwen als intentieverklaring met een tijdelijk karakter en verdere afspraken te maken in het kader van de ontwikkeling naar een solide samenwerkingsovereenkomst. Voorts adviseert de RZO een preambule en een mission statement in het convenant op te nemen.

Het advies van de RZO wordt onderschreven, waarbij wel is opgemerkt dat de vorm en inhoud van het convenant samenhangen met de opbouwfase waarin het LZV verkeert en de bewuste keuze om in korte tijd een samenwerkingsverband van zestien civiele en drie militaire zorginstellingen tot stand te brengen. Met de betrokken civiele zorginstellingen is afgesproken dat het convenant als groeidocument wordt gezien waaraan in 2009 verder invulling moet worden gegeven.

3.3 Samenwerking in de veteranenzorg

Bij de zorg voor militairen en veteranen zijn veel partijen betrokken. Vanuit Defensie gaat het om de commandant, de personeelsdienst, de case coördinatie, de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV), het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk (DCBMW), de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) en het Dienstencentrum Re-integratie (DCR). Vanuit het LZV zijn het CAP bij het Veteraneninstituut, stichting De Basis (maatschappelijk werk) en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg betrokken. Vanuit ABP is het Zorgloket MOD namens Defensie belast met de materiële zorg voor oorlogs- en dienstslachtoffers.

Afspraken

Het is dan ook van belang dat de samenwerking in de zorg een goede structuur heeft en dat daarover heldere afspraken zijn gemaakt. Voorkomen moet worden dat er vanuit verschillende verantwoordelijkheden langs elkaar wordt gewerkt of dat er lacunes zijn in de zorgverlening. Om die reden zijn voor de samenwerking tussen het DCR, het DCBMW, het LZV en het Zorgloket MOD afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in protocollen. Die afspraken hebben betrekking op de doorverwijzing van cliënten, de rolverdeling in de begeleiding van cliënten, de wijze waarop een cliënt wordt overgedragen, de uitwisseling van informatie en de opvang van cliënten in acute situaties. Sinds oktober 2008 wordt ook periodiek overleg gevoerd tussen vertegenwoordigers van Defensie, ABP en het LZV over de zorg voor veteranen. Eventuele problemen en mogelijke verbeteringen in de zorg voor veteranen komen in dat overleg aan de orde.

Interactie tussen zorg en aanspraken

Een belangrijk gegeven in de veteranenzorg is dat er sprake kan zijn van een complex van verschillende problemen die met elkaar samenhangen. Een cliënt met psychische problemen heeft soms ook problemen met schulden, huisvesting, afhankelijkheid van drugs, alcohol en/of agressief gedrag. Juist in die gevallen is de samenwerking tussen de verschillende partijen in de veteranenzorg van belang. Als er sprake is van dit soort problemen, kan niet alleen worden volstaan met enerzijds het starten van de behandeling van de psychische klachten en anderzijds het toekennen van een uitkering. De kans van slagen van de behandeling van de psychische klachten wordt groter als voorafgaand daaraan de eventuele problemen met schulden, huisvesting en verslaving worden aangepakt. Het belang van een goede interactie tussen het LZV, dat de cliënt ondersteunt met maatschappelijk werk en geestelijke gezondheidszorg, en het Zorgloket MOD, dat kan zorgen voor een inkomen en voor de coördinatie van de aanpak van eventuele andere problemen, wordt in die gevallen duidelijk.

In het geval van psychische problemen betekent dit ook dat signalering en doorverwijzing naar het LZV nodig is ten behoeve van diagnosestelling en behandeling. Zorg in de zin van het verhelpen van problemen die een goede behandeling in de weg staan, zoals schuldhulpverlening, huisvesting en inkomen, is daarbij direct aan de orde als onderdeel van flankerend beleid. De zorg vanuit het Zorgloket MOD in de vorm van het toekennen van een militair invaliditeitspensioen ligt in het verlengde van de medische behandeling en wel op het moment dat een medische eindsituatie is bereikt. Overigens vloeit dat ook voort uit zowel de rechtspositie (zonder diagnose, geen recht) als de WPC-schaal (alleen beoordeling invaliditeit na maximale behandeling). De wijze waarop de interactie tussen de verschillende vormen van zorg moet worden ingeregeld, moet in de komende periode verder worden uitgewerkt en duidelijker in de rechtspositie worden verankerd. Voorstellen daartoe zullen dit jaar aan het Sector Overleg Defensie worden aangeboden.

Bij de aanvraag van een militair invaliditeitspensioen moet door de verzekeringsarts van het Zorgloket MOD dan ook eerst worden onderzocht of er voor de psychische klachten van de cliënt al een goede diagnose is gesteld en in welk stadium de medische behandeling van de cliënt zich bevindt. Als nog geen sprake is van een goede diagnose of van behandeling zal de verzekeringsarts de cliënt moeten doorverwijzen naar het LZV. Het LZV en het Zorgloket MOD zullen vervolgens samen bezien of flankerend beleid zoals schuldhulpverlening, huisvesting en inkomen vanuit het Zorgloket MOD nodig is om de medische behandeling van de cliënt te ondersteunen. Op het moment dat kan worden vastgesteld dat de behandeling van de cliënt heeft geleid tot een medische eindsituatie, wordt door de verzekeringsarts van het Zorgloket MOD de mate van de invaliditeit vastgesteld en op basis daarvan de hoogte van het militair invaliditeitspensioen. Op deze wijze wordt bereikt dat de medische behandeling van de cliënt en het toekennen van een uitkering goed op elkaar aansluiten. De medische behandeling is erop gericht om de beperkingen in het dagelijks leven van de veteraan zoveel mogelijk te beperken en hem in staat te stellen de draad weer op te pakken. Als na de medische behandeling nog beperkingen overblijven, wordt voor de mate van de resterende invaliditeit een militair invaliditeitspensioen toegekend.

3.4 Dienstslachtofferdagen

Op 13 september 2008 heeft de Dag voor oorlogs – en dienstslachtoffers plaatsgevonden. De doelstellingen van deze dag waren het bieden van erkenning aan de oorlogs- en dienstslachtoffers en hun partners, het bieden van informatie over de regelingen en voorzieningen en het luisteren naar de behoefte van de doelgroep. Anders dan voorgaande jaren zijn niet alleen de militaire dienstslachtoffers uitgenodigd voor deze dag, maar ook de militaire oorlogsslachtoffers, dat wil zeggen veteranen met een militair invaliditeitspensioen. Ook zij zijn er bij gebaat actuele informatie te ontvangen over de pensioenaanspraken. Net als voorgaande jaren waren ook de partners van de militaire oorlogs- en dienstslachtoffers welkom. De totale doelgroep bestaat uit ruim 14 000 personen. Zij hebben allen een uitnodiging voor deze dag ontvangen. Ruim 1 400 belangstellenden hebben bevestigend gereageerd op de uitnodiging. Ongeveer 1 100 personen waren uiteindelijk op de dag aanwezig.

Tijdens de dag is informatie verstrekt over pensioenen, voorzieningen en medische verstrekkingen. Ook is een documentaire getoond waarin een aantal militaire oorlogs- en dienstslachtoffers over hun ervaringen hebben verteld. Daarnaast is aandacht besteed aan toekomstige activiteiten die meer in het teken zullen staan van lotgenotencontact in de regio. Gedurende de gehele dag was er een informatiemarkt met diverse stands met relevante informatie voor de doelgroep.

Uit de evaluatie is gebleken dat de deelnemers over het geheel genomen tevreden waren over de inhoud van de dag. De dag voldeed aan de verwachtingen of overtrof deze. Het realiseren van de doelstellingen erkenning, voorlichting en ontspanning kreeg een 7,5 als rapportcijfer. De rapportcijfers voor de inhoudelijke onderdelen en de faciliteiten lagen tussen de 7,4 en 7,9. Een meerderheid van de deelnemers (87 procent) heeft aangegeven positief te staan ten opzichte van toekomstige kleinschaligere bijeenkomsten in de regio ter bevordering van het lotgenotencontact en daar ook zeker aan te zullen deelnemen. In 2009 zal dan ook worden begonnen met het organiseren van kleinschaliger regiobijeenkomsten voor de gehele doelgroep militaire oorlogs- en dienstslachtoffers en hun partners. Deze regiobijeenkomsten zullen vooral in het teken staan van lotgenotencontact.

Uit de evaluaties van de voorgaande jaarlijkse landelijke dagen is ook gebleken dat relatief gezien minder jongeren aan deze dagen hebben deelgenomen. Om deze jongere militaire oorlogs- en dienstslachtoffers te activeren om deel te nemen aan de komende regiobijeenkomsten, wordt een enquête gehouden met als doel om de wensen van deze groep met betrekking tot de invulling van de dag te peilen. Afhankelijk van de uitkomsten van de enquête wordt bezien of er specifiek voor de jongeren een op hun wensen afgestemde bijeenkomst zal worden gehouden. In dat kader wordt ook bezien in hoeverre militairen die recent invalide zijn geraakt en die thans nog in militaire dienst zijn, belangstelling hebben voor het bijwonen van deze dag. Ook de Bond van Nederlandse Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO) is bereid gevonden haar inbreng te geven in de aan te bieden programma’s tijdens de regiobijeenkomsten. Naar verwachting zal de eerste regiobijeenkomst in oktober 2009 plaatsvinden.

3.5. Thuisfrontzorg

Aan de zorg voor het thuisfront van veteranen wordt door Defensie groot belang gehecht. Onder de zorg voor het thuisfront wordt het geheel van maatregelen en voorzieningen verstaan dat in het kader van de ondersteuning van de relaties van veteranen is getroffen. Dat begint met de betrokkenheid van het thuisfront bij erkenning voor en de waardering van veteranen. Daarnaast zijn in het kader van de zorg ook voorzieningen getroffen voor de ondersteuning van het thuisfront van militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. De uitvoering van deze voorzieningen is belegd bij het Zorgloket MOD. De casemanager of zorgcoördinator betrekt in het zorgplan dat hij voor de cliënt maakt ook de eventuele problemen van de partner. Daarnaast heeft het Zorgloket MOD de mogelijkheid om partners van zwaar geïnvalideerde ex-militairen een voorziening toe te kennen.

Als sprake is van psychische problemen kan niet alleen de veteraan, maar ook zijn thuisfront terecht bij het CAP van het Veteraneninstituut. In het LZV zijn verschillende programma’s beschikbaar waaraan partners van veteranen kunnen deelnemen. Voor kinderen van veteranen met PTSS is een speciaal programma in voorbereiding. Deze programma’s worden in Doorn en regionaal aangeboden. Verder organiseert Stichting De Basis gezinsdagen voor veteranen. Deze dagen hebben een informatief karakter en bieden de mogelijkheid om nadere informatie over de beschikbare zorg te ontvangen. Ook de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) bieden zorg voor de veteraan en zijn relaties. De DGV heeft voor veteranen actief dienende geestelijk verzorgers vrijgesteld en beschikt ook over een netwerk van oud-geestelijk verzorgers voor deze zorg.

3.6 Letselschadeclaims

In tabel 11 is informatie over het aantal letselschadeclaims opgenomen. Deze letselschadeclaims worden ingediend om schade die niet vanuit de Kaderwet militaire pensioenen wordt vergoed voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Vorig jaar waren 784 letselschadeclaims in behandeling. Dit houdt in dat 784 (gewezen) defensiemedewerkers een schadeclaim bij Defensie hebben ingediend. Deze claims zijn in verschillende stadia van behandeling. De meeste claims (499) bevinden zich in de primaire fase waarin een oordeel wordt gevormd over de aansprakelijkheid en de hoogte van een eventuele schade.

Een claim moet binnen vijf jaar na het bekend worden van de schade en de mogelijke aansprakelijke partij worden ingediend. Als een claim wordt ingediend zonder nadere onderbouwing dan wordt daarmee het tijdsverloop of de verjaring gestuit. Zolang geen onderbouwing van deze claims is ingediend, kunnen zij echter niet inhoudelijk in behandeling worden genomen.

In 105 gevallen kon een indiener van een claim zich niet vinden in de uitkomst van het primaire besluit en is daartegen bezwaar aangetekend. In 36 gevallen is er beroep ingesteld bij de rechtbank en in 21 gevallen bij de Centrale Raad van Beroep. Doordat een claim in één jaar meerdere fases kan doorlopen, bijvoorbeeld een primair besluit en een bezwaarprocedure, zijn er in 2008 meer procedures (842) geweest dan het totale aantal claims (784).

De claims zien niet alleen op veteranen. In de categorie lichamelijk letsel hebben de meeste claims betrekking op ongevallen. Daarnaast is ook sprake van asbestgerelateerde claims van gewezen defensiemedewerkers die zijn geconfronteerd met mesothelioom of longkanker die mogelijk veroorzaakt is in de tijd dat zij bij Defensie hebben gewerkt. Bij 85 asbestclaims is sprake van bemiddeling van het Instituut Asbest Slachtoffers, omdat sprake is van een mesothelioom. Verder zijn er in 2008 achttien schadeclaims ingediend in relatie tot het werken met PX 10.

Defensie verleent ook medische zorg. Als een militaire arts een fout maakt kan Defensie aansprakelijk worden gesteld voor de gevolgen hiervan. Het aantal claims ten gevolge van lichamelijk onverklaarbare klachten blijft stabiel. Het is niet duidelijk waarom er meer claims naar aanleiding van blootstelling aan straling zijn ingediend. Onder de categorie overige zijn de stuitingen van de verjaring voor lichamelijk letsel ondergebracht en bijvoorbeeld ook de claims schade als gevolg van RSI.

Het overgrote deel van de schadeclaims wegens psychische klachten heeft betrekking op klachten ten gevolge van een uitzending. Van de 303 claims hebben er 123 alleen betrekking op een stuiting van de verjaring. De overige claims zijn in behandeling waarbij de vraag centraal staat of Defensie voldoende zorg heeft geboden om het ontstaan van de psychische klachten tijdig te signaleren en de gevolgen daarvan te beperken.

De claims die zijn gerelateerd aan uitzending zijn hoofdzakelijk ingediend door (gewezen) militairen die hebben deelgenomen aan de missies in Libanon en het voormalig Joegoslavië. Er zijn op dit moment tien claims in behandeling waarbij de schade is ontstaan in Irak en nog eens tien claims waarbij de schade is ontstaan in Afghanistan.

Het aantal nieuwe claims per jaar is stabiel. In 2007 is het beeld vertekend door een collectieve claim van meer dan 100 personen. Daarom zijn de jaren 2006 en 2008 beter te vergelijken. In 2008 zijn 148 claims ingediend tegen 152 claims in 2006. Het aantal uitzendinggerelateerde claims is in 2008 ten opzichte van 2006 wel toegenomen. Naar verwachting heeft dit te maken met de toegenomen bekendheid van de zorg voor militairen en veteranen en van de mogelijkheid om een claim in te dienen.

3.7 Volledige vergoeding van letselschade

In 2008 is intensief overleg gevoerd met de centrales van overheidspersoneel over de door mij voorgenomen volledige vergoeding van letselschade bij invaliditeit met dienstverband. Met de volledige vergoeding van letselschade wordt beoogd om de vergoeding van schade die overblijft nadat de aanspraken op basis van de Kaderwet militaire pensioen tot uitkering zijn gekomen op te nemen in de rechtspositie voor (gewezen) militairen. Daarmee kan de huidige praktijk waarin militairen een letselschade claim moeten indienen om voor vergoeding van resterende schade in aanmerking te komen uiteindelijk worden beëindigd.

Met de centrales van overheidspersoneel is in dat kader uitgebreid gesproken over:

– de elementen van de schadevergoeding die op dit moment niet worden vergoed op basis van de Kaderwet militaire pensioenen, maar die wel worden meegenomen bij het vaststellen van de schadevergoeding naar civiel recht;

– de wijze waarop het vaststellen van de schadevergoeding naar civiel recht onder het bereik van de Kaderwet militaire pensioenen wordt gebracht;

– de verrekening van de rechtspositionele bijzondere invaliditeitsverhoging met de schadevergoeding zoals die civielrechtelijk wordt bepaald en de ontvlechting van materiële en immateriële componenten in dat kader;

– het moment waarop kan worden overgegaan tot een definitieve afwikkeling van de letselschade;

– het toekennen van de bijzondere invaliditeitsverhoging bij lage invaliditeitspercentages;

– de mogelijkheden om in bezwaar en beroep te gaan tegen rechtspositionele beslissingen;

– de hoogte van de schadevergoeding;

– het moment waarop de rechtspositionele wijzigingen in werking treden en het daarbij geldende overgangsrecht.

Dat heeft eind mei 2008 geleid tot een pakket van maatregelen over de volledige vergoeding van letselschade. Uiteindelijk zijn Defensie en de centrales van overheidspersoneel er niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over dit pakket van maatregelen.

Inmiddels heeft de Nationale Ombudsman laten weten zich in te gaan zetten voor het vinden van een oplossing voor de problematiek op het gebied van schadeclaims van veteranen. Gelet op het belang dat ik hecht aan de uitbreiding van de aanspraken op basis van de Kaderwet militairepensioenen met de vergoeding van restschade, verwelkom ik de bijdrage die de Nationale Ombudsman wil leveren aan het vinden van een oplossing.

3.8 Uitgaven voor zorg

In bijlage 6.3 van de begroting van Defensie voor dit jaar is een overzichtsconstructie opgenomen van de uitgaven voor veteranen en de uitgaven voor zorg en nazorg. Op het niet-beleidsartikel 90 Algemeen is voor de materiële zorgverlening een bedrag van ruim € 111 miljoen aan uitgaven begroot. In tabel 10 treft u een overzicht aan.

4. AFSLUITENDE OPMERKINGEN

Inspelen op de ontwikkelingen in het veteranenlandschap

Met het veteranenbeleid wordt beoogd om te voorzien in de behoefte van veteranen op het gebied de erkenning, de waardering en de zorg. Deze behoefte is echter niet bij alle veteranen gelijk. Buiten individuele verschillen, onderscheiden veteranen uit bepaalde missies of perioden zich. De samenstelling van het veteranenlandschap verandert geleidelijk. De komende jaren gaan de veteranen van inzet na 1979 de meerderheid vormen en komen er steeds meer veteranen die aan meerdere missies hebben deelgenomen. Het is daarom mijn streven om bij het vaststellen en evalueren van het beleid in contact te blijven met een representatieve vertegenwoordiging van de veteranen om op de veranderingen en de daarmee samenhangende verschillende behoefte van veteranen te kunnen inspelen.

LZV en Zorgloket MOD

In de komende periode ligt de prioriteit ook bij de verdere ontwikkeling van de samenwerking in het LZV en het optimaliseren van de relatie tussen het LZV en het Zorgloket MOD inclusief de interactie tussen zorg en aanspraken. Een belangrijk onderdeel van het LZV is het maatschappelijk werk van Stichting De Basis. Naar verwachting zal de financiering die Stichting De Basis ontvangt van het Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg voor het maatschappelijk werk per 1 januari 2011 worden gestopt. Gevolg is dat Defensie in de komende tijd een nadere analyse zal uitvoeren naar de mogelijkheden van financiering en verwerving van de gewenste capaciteit voor het maatschappelijk werk voor veteranen.

Bestendigen van het veteranenbeleid en de uitvoering daarvan:

In de komende periode acht ik het van belang dat het veteranenbeleid op het gebied van de erkenning van en de waardering voor veteranen wordt geconsolideerd. Het beleid van Defensie op dit gebied en de uitvoering daarvan zijn in het afgelopen jaar verder doorontwikkeld en bestendigd. Naast het bestendigen is het van belang om tijd te nemen om alle maatregelen goed uit te voeren. De Kamer volgt de ontwikkelingen intensief en wordt voortdurend geïnformeerd. In tabel 15 wordt verwezen naar de correspondentie met de Tweede Kamer vanaf april 2008. Met deze uitgebreide nota en de mogelijkheid om de Kamer ook afzonderlijk te informeren over het veteranenbeleid en de uitvoering daarvan, ben ik van mening dat het volstaat om jaarlijks te spreken van een Veteranenbrief, voorafgaand aan de Veteranendag.

De staatssecretaris van Defensie

J. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 139, nr. 50.

XNoot
1

Kamerstuk 20 454 nr. 86.

XNoot
1

Kamerstuk 26 933 nr. 2

XNoot
2

Kamerstuk 27 925 nr. 210.

XNoot
1

Kamerbrief 30 139 nr. 39.

XNoot
2

Ministeriële regeling dd 27 juni 2008 nr. P/ 2 008 011 730.

Naar boven