30 139 Veteranenzorg

Nr. 77 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 5 juli 2010

De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 24 juni 2010 overleg gevoerd met minister Van Middelkoop van Defensie over veteranenbeleid.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Van Miltenburg

De griffier van de vaste commissie voor Defensie,

De Lange

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissie voor Defensie

Donderdag 24 juni 2010

11.00 uur

Voorzitter: Van Miltenburg

Aanwezig zijn 10 leden der Kamer, te weten:

Hernandez, Brinkman, Ten Broeke, Eijsink, Bruins Slot, Jasper van Dijk, El Fassed, Hachchi, Voordewind en Van Miltenburg,

en de heer Van Middelkoop, minister van Defensie.

Aan de orde is de behandeling van:

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 7 juni 2010 over de Veteranennota 2009–2010 (30 139, nr. 75);

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 26 mei 2010 over de appreciatie van proefschriften over veteranen en psychische traumata na uitzending(en) (30 139, nr. 73);

  • de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 30 maart 2010 met de antwoorden op vragen van de commissie over de brief van 4 februari 2010 inzake Advies onderzoek MGGZ en LZV (veteranenzorg) (30 139, nr. 72);

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 18 juni 2010 over de voortgang bemiddeling Nationale ombudsman schadeloosstelling veteranen (30 139, nr. 76).

De voorzitter: Ik heet de minister en zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en natuurlijk de aanwezige leden van de Tweede Kamer, van wie enkelen vandaag voor het eerst als Kamerlid spreken, van harte welkom. Omdat dit een notaoverleg is, verschillen de spreektijden per fractie. Grote fracties hebben veel meer spreektijd dan kleine fracties. Dat is zo vastgelegd in het Reglement van Orde. Er wordt niet gesproken volgens de volgorde waarin de leden nu zitten, maar op volgorde van de grootte van de fracties. Normaal zou de grootste fractie als eerste het woord voeren, maar de leden van de PVV-fractie hebben gevraagd of zij als eerste het woord mogen voeren omdat zij ook elders aanwezig moeten zijn. Dat hebben de andere leden toegestaan. Ik geef dus eerst het woord aan de heer Hernandez voor zijn maideninbreng in een debat. Heel veel succes!

De heer Hernandez (PVV): Dank u wel, voorzitter. Het is voor mij een eer om hier te zitten en om vanaf deze kant van de tafel tegen de minister te mogen praten. Voorheen zat hij, toen ik nog bij Defensie werkte, aan de andere kant van de tafel.

De PVV is van mening dat veteranen te allen tijde recht hebben op de beste zorg die Nederland kan bieden. Onze fractie is gematigd positief over deze Veteranennota van de regering. Op belangrijke punten is winst geboekt in het beleid ten opzichte van onze veteranen. Dit laat onverlet dat op een aantal punten nog veel moet worden verbeterd. Op beide aspecten zal ik straks ingaan.

Over het algemeen kan worden gesteld dat goede veteranenzorg verband houdt met het ambitieniveau van de krijgsmacht. Bij een hoog expeditionair karakter van de Nederlandse krijgsmacht hoort een kwalitatief goede veteranenzorg. Ondanks dat het ambitieniveau de afgelopen jaren aanzienlijk is verhoogd, zien we dat de kwaliteit van de veteranenzorg niet op alle gebieden is meegegroeid. Is de minister het met ons eens dat problemen die de afgelopen jaren zijn opgetreden, samenhangen met de vele internationale missies die onze veteranen hebben uitgevoerd in een hoge geweldsspiraal? Vindt hij net als de PVV dat ons land aan minder internationale missies moet meedoen? Daarop krijg ik graag een reactie.

Dit neemt niet weg dat er wel degelijk goede veranderingen zijn doorgevoerd in de zorg. De Veteranennota heeft een aantal sterke punten. Zo is het bijvoorbeeld erg goed dat er een beleidsintensivering is gekomen voor militairedienstslachtoffers. Nederlandse veteranen en hun familieleden die slachtoffer zijn geworden van oorlogsgeweld bij het dienen van hun vaderland, moeten op de Nederlandse overheid kunnen bouwen in begeleiding en ondersteuning. De PVV is dan ook blij met de proactieve houding van Defensie voor de veteraan en zijn thuisfront op de gebieden van materiële en immateriële zorg.

De PVV is verder tevreden over de rol van het landelijk zorgsysteem voor veteranen dat militairen met psychische problemen begeleidt. Wel vraagt onze fractie zich af of een aantal aspecten van de zorginstellingen niet beter kunnen worden gecentraliseerd. Zo zijn er verschillende instanties die klachten behandelen van veteranen, bijvoorbeeld de twee verschillende klachtenfunctionarissen in de LZV-keten en de zorgketen, terwijl ook een onafhankelijke overkoepelende centrale klachtencommissie wordt opgericht. Waarom niet één grote, onafhankelijke klachtencommissie voor de gehele veteranenzorg, dus voor alle zorginstellingen één centraal punt? Daarop krijg ik graag een reactie.

De PVV is blij dat de regering de definitie van «veteraan» heeft verruimd naar de actief dienende militair. Ook de actief dienende militairen kunnen zo een beroep doen op de specifieke voorzieningen. Veteraan ben je door de inzet voor je land. Daarbij maakt het niet uit of je nog actief bent voor Defensie.

Net als Defensie vindt de PVV dat de veteraan niet alleen moet worden gewaardeerd maar met name moet worden erkend. In dit kader is het erg positief dat de bekendheid van de Nederlandse Veteranendag is toegenomen en dat die dag steeds populairder wordt, ook onder het jonge deel van de bevolking. Hopelijk wordt de Veteranendag van aanstaande zaterdag net zo'n succes als in de voorgaande jaren.

De PVV wil de waardering voor veteranen graag verder vorm geven. Defensie heeft de goede lijn al te pakken met de organisatie van medaille-uitreikingen op publieke locaties en het instellen van nieuwe decoraties, onderscheidingen, oorkondes en insignes. De dapperheidsuitreikingen mogen wat de PVV betreft nog vaker op een publieke locatie worden georganiseerd. De desbetreffende motie-Brinkman is vorig jaar door de Kamer aangenomen. Toch waren slechts twee van de zes uitreikingen publiekelijk. Hierbij zaten tot grote ergernis van de PVV geen uitreikingen aan militairen die in Afghanistan hebben gediend. Dit had volgens de minister te maken met veiligheidskwesties, maar wij buigen toch niet voor veiligheidskwesties die zich binnen deze maatschappij afspelen? Daar hebben wij juist Defensie en de politie voor. Het is dan ook triest om te constateren dat ook Defensie «no go»-areas in stand houdt. Defensie moet zich juist trots tonen uit respect voor deze militairen. Als dat extra beveiliging met zich meebrengt, dan moet dat maar. Militairen die terugkomen van internationale missies, moeten op veel grotere schaal worden geëerd. Een mooie openbare parade, waarbij de Nederlandse bevolking in groten getale de militairen direct na hun terugkomst eert, is bijvoorbeeld een mooi gebaar. Dit zou bijvoorbeeld in de binnenstad van Den Haag kunnen worden georganiseerd. De groeiende maatschappelijke verbintenis met de veteranen moet worden vastgehouden. Hiervoor moet Defensie haar best doen. Daarop krijg ik graag een reactie.

Het is goed dat het veteranenbeleid een meer institutioneel karakter zal krijgen met de Kaderwet veteranen, die momenteel bij de Raad van State ligt, of met de initiatiefwet die onder aanvoering van de PvdA is ingediend. Onze fractie zal elementen van de kaderwet vergelijken met het initiatiefwetsvoorstel. De PVV vindt net als de vakbonden dat de zorgplicht van Defensie in de kaderwet onvoldoende is vastgelegd, maar ook het initiatiefwetsvoorstel onder aanvoering van de PvdA zorgt voor onduidelijkheden, namelijk op het gebied van de hoogte van schadevergoedingen waarop militairen recht hebben bij letsel. De PVV zal beide wetsvoorstellen grondig bestuderen en op korte termijn haar standpunt bepalen.

Over de letselschadeclaims maakt de PVV zich zorgen. In 2009 waren maar liefst 847 claims van het eigen personeel in behandeling. De laatste jaren is er een grote toename, die naast het enorme persoonlijk leed van militairen zal leiden tot veel financiële schade voor de Nederlandse Staat door aansprakelijkheid van Defensie. De PVV wil in dit kader meer opheldering over het sectoroverleg tussen Defensie en de centrales van overheidspersoneel. Zij moeten een regeling treffen voor volledige schadevergoeding voor de gevallen van voor 1 juli 2007. Het is goed dat de partijen weer in overleg zijn en dat de regeling in de Kaderwet militaire pensioenen zal worden ingebed. Kan de minister aangeven of al onderzocht is of er een verband is tussen letselschade en uitzenddruk? Als dat niet is gebeurd, is hij dan bereid om dat alsnog te doen? Kan de minister aangeven op welke termijn overeenstemming zal worden bereikt en met name wanneer er meer duidelijkheid is over de financiële gevolgen voor de Nederlandse Staat van alle lopende letselschadeclaims? Daarop krijg ik graag een reactie.

De PVV vindt het een goede zaak dat een onderzoek wordt gestart naar veteranen die in aanraking komen met de politie. Kan de minister aangeven wanneer de resultaten van dit onderzoek ongeveer zullen worden gepresenteerd?

Tot slot merkt de PVV op dat voor actief dienende veteranen met psychische problemen de reguliere militaire zorg geldt, zoals de islamitische geestelijke verzorging. De PVV heeft grote problemen met uitlatingen van de islamitische geestelijke verzorger kolonel Eddaoudi. In een interview met NRC Handelsblad in het afgelopen weekend zegt Eddaoudi: «Stel dat ik over vrouwen en homo's zou zeggen wat Wilders over moslims zegt. Dat zou terecht niet geaccepteerd worden. Wanneer zegt de samenleving eindelijk: «Nu gaat het te ver»? Straks moeten moslims achterin de bus zitten.» Op deze wijze worden schandelijke politieke insinuaties door een defensieambtenaar, nota bene een imam, gepubliceerd. Wat vindt de verantwoordelijke minister hiervan? Is hij bereid om deze medewerker hierop aan te spreken? Daarop krijg ik graag een reactie.

Daarnaast zegt deze imam dat hij de moslimgemeenschap ziet als kippen in een hok. Hij stelt: «Af en toe komt er een man met een grote stok langs dat hok en geeft een harde dreun op het dak. De kippen schrikken zich dood, maar pas als de man uit het zicht is verdwenen, begint het gekakel. Maar er is niemand die door dat hok loopt, desnoods met een zweepje, die zegt: «Wij gaan samenwerken. Wij maken een vuist». Of iemand die tegen de man met de stok zegt: «Dat flik je niet nog een keer».» Van deze omstreden imam wordt verwacht dat hij voor, tijdens en na een uitzending geestelijke bijstand verleend aan militairen en hun thuisfront. Wat bedoelt deze imam met deze opmerking? Dat kritiek op de islam ook niet meer geaccepteerd moet worden door moslims binnen de krijgsmacht? Deze uitspraak kan rampzalige gevolgen hebben indien militairen met gewetensbezwaren naar moslimlanden worden uitgezonden of voor militairen die na hun uitzending psychische problemen hebben. Ik vind dit schandalige opmerkingen van een defensieambtenaar, die tevens geestelijk verzorger is, en ik spreek de verantwoordelijke minister hierop aan. Graag een reactie van de minister.

De PVV wil ook graag opheldering hoe het kan gebeuren dat deze imam binnen een jaar van majoor tot kolonel is bevorderd. Daarnaast wil de PVV graag weten wat de rangen zijn van de andere geestelijke verzorgers van de Dienst Geestelijk Verzorgers. Hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

De PVV is fundamenteel tegenstander van de aanstelling van imams bij Defensie, die onder anderen onze veteranen begeleiden. De halve maan van de islamitische ideologie moet zo snel mogelijk van de Nederlandse uniformen verwijderd worden. Ook hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

De voorzitter: Ik moet zeggen dat ik mij kan voorstellen dat de minister, die hierheen is gekomen om antwoorden te geven in het kader van het veteranenbeleid, hier niet heel uitgebreid op zal ingaan. Ik heb u de gelegenheid gegeven om de dingen te zeggen die u hebt gezegd, maar ze zijn wel heel ver buiten de orde van deze vergadering. Ik kan mij dus voorstellen dat de minister op dat punt terughoudend antwoordt.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Allereerst feliciteer ik de heer Hernandez van de PVV met zijn maidenspeech. Ik heb nog niet eerder een maidenspeech meegemaakt in een notaoverleg. Mijnheer Hernandez, wij zullen u bij een volgend overleg zeker de eer aandoen om u te interrumperen, maar dat doen we vandaag niet. Ik zie uit naar de debatten met u in de toekomst.

Dit notaoverleg staat in het teken van de Veteranennota 2009–2010. Deze nota bevat een evaluatie van het beleid van de afgelopen vijf jaar en ook een beleidsvisie op de komende vijf jaar. We kijken dus een beetje vooruit en ook terug. De nota laat zien dat in de afgelopen vijf jaar veel is bereikt op het gebied van het veteranenbeleid. Sinds 2005 zijn duidelijk verbeteringen zichtbaar op het punt van de zorg, erkenning en waardering en ook op het punt van de registratie, maar ik wil graag nader ingaan op al die punten.

Mijn fractie heeft op basis van deze nota en de bij ons bekende problematiek een aantal zeer specifieke vragen, die ik per thema zal langslopen. Ik begin met de definitiekwestie, waarover wij vaker hebben gesproken. Wat is nu eigenlijk «een veteraan», wie is nu eigenlijk veteraan? Het is helder dat de VVD altijd heeft gepleit voor een definitie waarin ook actief dienenden worden meegenomen onder het begrip «veteranen». De VVD is dan ook verheugd dat de minister de mede door ons ondertekende motie-Pechtold over de verbreding van de definitie nu integraal heeft opgenomen in de nota. Ook actief dienende militairen zijn namelijk veteranen. Compliment voor de snelle uitvoering van deze motie. Dit was lange tijd een heikel punt, maar dit is snel gedaan.

Dan de brede zorgplicht. De militair heeft een bijzondere positie in onze samenleving. Hij of zij wordt namens ons allen en ook met die opdracht in vaak zeer onveilige situaties en oorlogssituaties gebracht. Dat maakt hem anders en dat maakt ook de situatie van de militair anders dan die van andere geüniformeerde personeelsleden die namens de overheid proberen in te grijpen. Een agent of een brandweerman kan uiteindelijk altijd zijn eigen veiligheid vooropstellen. Dat wordt van een agent of een brandweerman ook verwacht en die opdracht wordt meegegeven, maar een militair die in operationele omstandigheden verkeert, wordt actief in zeer onveilige situaties gebracht en moet dat wellicht met het allerhoogste offer bekopen. Helaas hebben wij dat de afgelopen drie à vier jaar te vaak moeten meemaken. De militairen die door de Kamer naar een missiegebied worden gestuurd, hebben dan ook recht op goede zorg. De overheid heeft ten opzichte van deze militairen een brede zorgplicht die verder gaat dan alleen de verantwoordelijkheid van de minister van Defensie. Op pagina 33 van de nota is sprake van «een afgebakende verantwoordelijkheid die ligt in het verlengde van de ministers van VWS en Sociale Zaken». Ik wil graag weten wat de minister daar precies mee bedoelt. Bedoelt hij dat met «een brede zorgplicht»? Of bedoelt hij er iets anders mee? Dat is ook van belang bij de beoordeling van het initiatiefwetsvoorstel, waarin sprake is van «een bijzondere zorgplicht». Woorden tellen hier. Wij willen in ieder geval niet een «risque professionel». Dat kent de Nederlandse wetgeving niet en dat moet de Nederlandse wetgeving ook niet kennen.

Ons bereiken geluiden dat de voorbereidingen voor ad-hocuitzendingen voor kleine missies slechter worden georganiseerd dan die voor een gemiddelde TFU. De nota is nogal summier over de voorbereidingen van missies en gaat daar alleen in zeer algemene termen op in. Een veel voorkomende klacht – dat klinkt misschien gek – is het gebrek aan een gijzeltraining. We hebben voorbeelden gehoord van kleine hoeveelheden manschappen die bijvoorbeeld naar Gaza of zelfs naar Libanon werden gestuurd of van iemand die geld moest uitbetalen in Congo. Daar zat weinig of geen voorbereiding bij. Het is essentieel dat ook in de sfeer van preventie alle uitgezonden militairen buitengewoon goed worden voorbereid om voorkombare problemen na afloop te voorkomen. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister. Deelt en kent hij dit beeld en wordt daar iets aan gedaan? Een goede voorbereiding is preventief voor klachten na afloop van de missie.

Problemen na of tijdens de uitzending kunnen worden voorkomen door zorgvuldige screening bij werving en selectie. Ik kan mij voorstellen dat door het grote aantal vacatures de mazen aan de poort intussen misschien wat groter zijn dan wenselijk. Heeft de minister daar zicht op en kan hij daar iets over zeggen? Wij hebben daar op dit moment geen cijfermateriaal over. Er is natuurlijk een duidelijke personeelsbehoefte bij Defensie. Die lopen we op dit moment een beetje in, maar wordt er buitengewoon kritisch gescreend en gekeken of men inderdaad in staat is om de gevolgen van een missie te dragen?

Dan arbeidsongeschiktheid na uitzending en re-integratie. De stelregel binnen en buiten de krijgsmacht is dat, indien de invaliditeit minder is dan 35%, de werkgever zoekt naar een andere functie. Toch bereiken ons geluiden, met name van de bonden, dat deze vuistregel niet in alle gevallen wordt gehandhaafd. Er is nog steeds een berg vacatures. Het lijkt mijn fractie dus logisch dat Defensie voor deze gevallen een functie zoekt binnen de krijgsmacht. Een soldaat met een prothese kan prima in een magazijn werken. Over de afgelopen vier jaar gaat het om 140 gevallen met invaliditeit van 35% of minder. Ik wil graag weten in hoeveel van die gevallen geen functie wordt gevonden binnen Defensie en wat er in zo'n geval gebeurt. In de overzichttabellen van de nota wordt niet ingegaan op gehele en gedeeltelijke invaliditeit na uitzending. Graag wil ik van de minister weten of wij dit aspect vanaf volgend jaar wel in de nota kunnen meekrijgen.

Met betrekking tot het verwerkingsproces na een uitzending wil ik vandaag stilstaan bij de nazorg direct na terugkeer uit het missiegebied. Er zullen dit jaar weer ontzettend veel militairen terugkeren uit Uruzgan. Zij krijgen rustdagen op Kreta. Ik zou het interessant vinden om eens te kijken naar een aantal collega-landen, bijvoorbeeld Zweden en Canada, waar militairen juist eerst weer aan het werk worden gezet en dus eerst weer in de werkomgeving worden geplaatst. Dat schijnt betere effecten te hebben en er wordt dan in een eerder stadium opgemerkt of er verschillen zijn met de persoon van voor de uitzending. Is dit de minister bekend? Is het misschien goed om daar eens naar te kijken en om daarvan te leren? Toen onze Indiëgangers destijds terugkwamen, zaten ze zes maanden bij elkaar op een boot. Ik heb wel eens gehoord dat dit ook een goede manier was om de zaak te verwerken. Mijn fractie wil dus graag van de minister weten hoe andere landen hiermee omgaan en wat wij daar eventueel van kunnen leren.

Uit de nota blijkt dat het aantal gevallen van psychisch letsel dat aan uitzending gerelateerd is, toeneemt. Gelet op de toename van het expeditionair militair optreden in extreme omstandigheden, is het op zich verklaarbaar dat de vraag naar psychische zorg relatief toeneemt. Eerder dit jaar concludeerden wij al dat het aantal gevallen mogelijk rond 10% ligt. Wat de VVD betreft, is dit het grote probleem voor de veteranenzorg: hoe moet er zorgvuldig worden omgegaan met PTSS-klachten na de uitzending? Wij willen daarom van de minister weten wat er concreet in het voorstel voor de kaderwet staat. Het liefst hebben wij dat wetsvoorstel zo snel mogelijk, maar dat schijnt nog even te hangen bij de Raad van State. Dat is op zich al een omineus voorteken, maar hoe staat dit in dat wetsvoorstel en hoe gaat de minister dit aanpakken? Analyses en discussies over aantallen hebben wij in de Kamer intussen immers al genoeg gehad. Juist PTSS-problemen zouden adequaat moeten worden aangepakt in een nieuwe wet, de kaderwet dan wel de initiatiefwet.

Veteranen verdienen het respect van de gehele Nederlandse samenleving. Dat zeggen wij hier altijd en dat wordt volgens mij ook door iedereen ten diepste zo gevoeld. Erkenning en waardering kun je echter lastig in wetgeving vastleggen. Zij moeten uiteindelijk uit het hart van de samenleving komen. De overheid kan daarbij wel faciliteren en kan dit bevorderen. De Veteranendag van aanstaande zaterdag, waarbij de meesten van ons zullen verschijnen, is daarvan een heel goed voorbeeld. Dat geldt ook voor de defilés die in verschillende gemeenten worden gehouden. Onze opvatting over Wageningen is bekend en zal ik niet herhalen, maar voor de Veteranendag geldt in ieder geval dat daar veel ruimte voor wordt gegeven. Dat is goed. Ik heb eerder deze week mijn eigen fractie alvast een witte anjer gegeven. Wat ons betreft volgt de overheid dit voorbeeld en gaan liefst ook rijksambtenaren, als zij dit willen, een witte anjer dragen. Ik ben tegen een verplichting, maar het zou mooi zijn om in lijn van wat er in Groot-Brittannië gebeurt met poppies, het particuliere initiatief van de Stichting Anjerveteranendag te steunen. Misschien zou de minister zelf het goede voorbeeld kunnen geven. Ik weet niet wat hij hiervan denkt. De VVD-fractie zal aanstaande zaterdag in ieder geval de witte anjer dragen. Is de minister bereid om zich hiervoor in te zetten?

Dan de registratie van veteranen. In het specifieke geval van veteranen vindt de VVD dat registratie inderdaad de verantwoordelijkheid van de minister is. Gelet op de omvang van de problemen die later zouden kunnen ontstaan, ligt het voor de hand om de minister te vragen om met de gegevens die Defensie ter beschikking heeft, het veteranenregistratiesysteem direct goed in werking te zetten. Op dit moment zijn helaas nog lang niet alle veteranen in het VRS geregistreerd. Kunnen de gegevens uit het personeelsbestand niet gewoon worden gekoppeld? De ervaring leert dat veel veteranen niet uit zichzelf het formulier invullen dat zij meekrijgen na een missie. Er zou misschien iets proactiever geopereerd kunnen worden.

Ik vroeg al wanneer het voorstel voor de kaderwet naar de Kamer komt. De minister verwacht dat dit nog voor het zomerreces gebeurt. Dan krijgen wij volgende week nog een drukke week, maar ik vermoed dat daar iets meer vertraging in zit. Ik hoor graag van de minister hoe dit zit en ik hoor graag een inschatting van het moment waarop het wetsvoorstel naar de Kamer zal worden gezonden. Dat zeg ik met name in het licht van het initiatiefwetsvoorstel dat ons intussen heeft bereikt. Mevrouw Eijsink en haar medestanders hebben daar hard aan gewerkt. Het is een dik pak geworden en ik wil daar, als dat kan, graag snel over spreken. Wij zijn voor een veteranenwet. Wij vinden dat er een verstandige veteranenwet moet komen. Wij vinden het jammer dat een initiatiefwetsvoorstel vanuit de Kamer noodzakelijk was. Wij houden niet zo van het systeem van kaderwetgeving. Wij vragen ons nog steeds af of de wijsheid niet gewoon kan prevaleren, maar misschien zijn wij roependen in de woestijn. Die wijsheid heeft bijvoorbeeld ook bij de collega's van de minister geprevaleerd toen de Kamer met een initiatiefvoorstel voor een evenementenwet kwam, beter bekend als «de voetbalwet». De regering besloot toen uiteindelijk om dat initiatiefvoorstel gewoon te omarmen, over te nemen en op een verstandige manier in te vullen.

Tot slot een opmerking over de letselschadeclaims. In 2009 ging het om 847 gevallen, zoals de heer Hernandez al aangaf. Voor het aantal uitzendinggerelateerde claims is dat hoog. Libanon en Joegoslavië staan bovenaan die lijst. Het aantal claims naar aanleiding van de inzet in Afghanistan is nu nog laag, maar wij kunnen op onze vingers natellen dat dit fors zal oplopen. De minister stuurde op 18 juni een brief naar de Kamer over de voortgang van de bemiddeling door de Nationale ombudsman met betrekking tot de schadeloosstelling, maar het valt ons op dat er nog steeds geen overeenstemming is bereikt over de gevallen van voor 1 juli 2007. Kan de minister ons meer inzicht geven in dit proces? Waar staan wij nu? Ik vond de brief nogal mager. Mijn fractie wil eigenlijk gewoon graag weten hoe dicht de minister bij overeenstemming is. Het is iets te gemakkelijk om de financiële gevolgen daarvan door te schuiven naar een volgend kabinet, zoals de minister het liefst zou doen.

De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Eijsink. Zij heeft te kennen gegeven dat zij na tien minuten even geïnformeerd wil worden en dat zij daarna nog vijf minuten zal doorpraten.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Dank u wel. Het enthousiasme wordt anders te groot en de tijd vliegt dan te snel voorbij.

Deelnemen aan een gewapende strijd of vredesmissie is voor degenen die dit hebben meegemaakt een heel bijzondere ervaring in hun leven. Vaak geldt dat voor de rest van hun leven. De betekenis van deze ervaring is voor velen positief, voor enkelen negatief voor lange of korte tijd. Vaak gaat dat ook op voor het gezin, voor de mensen thuis. Ik denk aan hen die het afgelopen jaar gesneuveld zijn of gewond zijn geraakt en aan hen die hun geliefde(n) moeten missen. Het is de samenleving die militairen als instrument van buitenlands beleid en ontwikkelingssamenwerking uitzendt naar allerlei gebieden. Wij zijn daar verantwoordelijk voor. Hier begint de discussie. De regering stuurt een brief naar de Kamer en het parlement besluit. Wij hebben dus een zware verantwoordelijkheid voor de zorg voor onze militairen.

Vandaag bespreken wij de zesde Veteranennota. Het is een eer om de zesde nota te kunnen bespreken met een minister. De afgelopen vijf jaar heb ik de Veteranennota mogen bespreken met een staatssecretaris. De Veteranennota gaat over de actief dienende en de gewezen militaire ambtenaar. Er is de afgelopen jaren veel bewerkstelligd en dat verdient respect en complimenten. In 2005 stond het beleid in de kinderschoenen, maar een volwassen beleid met controle op toetsbare doelstellingen is helaas nog steeds niet bereikt. Wij zitten in een puberale fase waarin openheid en transparantie nog redelijk moeizame zaken zijn. Ik denk hierbij aan de speciale uitgave van het blad De Onderofficier over de val van Srebrenica, die werd verboden. Collega's hebben hier de afgelopen week ook iets over gezegd. Spreken over waardering en erkenning is één, maar deze omzetten in daden is twee. Militairen wilden een speciale uitgave over hun ervaringen na vijftien jaar. Maar het mocht niet. Hoe denkt de minister dat deze mannen en vrouwen zich voelen? Hoe denkt hij dat de vrouwen uit Srebrenica zich voelen? Hierop hoor ik graag een reactie, want de gewenste publiciteit die de minister niet had willen hebben, heeft hij juist wel gekregen en in een nog veel bredere vorm dan hij wellicht had bedacht. Ik zou willen dat Defensie dat toch eens leert.

Vorig jaar spraken wij af dat het goed is om na vijf jaar de balans op te maken. Dat noemen wij een evaluatie. Dat zegde de staatssecretaris ons vorig jaar ook toe. Wij willen immers weten of mensen die hulp nodig hebben, die ook krijgen, hoe dit verloopt, hoe de middelen worden aangewend en hoe aandacht wordt gegeven. Vorig jaar constateerden wij dat essentiële gegevens niet allemaal bekend zijn. Hoe kan het dan, vraag ik mij af, dat ik afgelopen maandag in de krant lees dat er volgens nooit eerder openbaar gemaakte cijfers van Defensie ruim 40 Nederlandse militairen zijn met zware en blijvende handicaps en dat de verwachting is dat zo'n 1000 veteranen een psychische stoornis zullen overhouden aan de missie in Uruzgan? Dit alles is niet opgenomen in de voor ons liggende nota. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.

Voor ons ligt een prima verslag, maar ik vraag mij af waar het beleid is. De nota is vooral een opsomming van uitvoeringszaken die wij allemaal al heel lang kennen, plus een paar nieuwigheden. Beleidsdoelstellingen en beleidsmaatregelen ontbreken en voornemens zonder doelstelling zijn niet toetsbaar. Wanneer ik de nota's van de afgelopen jaren ernaast leg, krijg ik volstrekt geen inzicht in welke doelstellingen zijn gehaald en in welke mate. Welke zijn niet gehaald en wat kan beter? Wat moet er volgend jaar anders in de nota staan? Tot mijn spijt moet ik opmerken dat dit geen evaluatie is, maar het afvinken van een actie- en afsprakenlijstje. Kansen gemist! Dit beleid is deels tot stand gekomen naar aanleiding van ervaringen in Irak, en vanaf augustus 2006 en daarvoor, in Afghanistan. Wij weten allemaal dat duizenden militairen zijn uitgezonden. Het gaat over hen. Waar zijn in de nota de lessons learned van deze missies?

De nota geeft veel informatie, maar roept ook veel vragen op. Door het verkiezingsreces is het niet mogelijk geweest om zoals te doen gebruikelijk een feitelijkevragenronde te houden om een en ander opgehelderd te krijgen. Met deze demissionaire minister, en ook nog eens de plaatsvervanger van de staatssecretaris, is het daarom toch moeizaam debatteren. Dit notaoverleg kan dan ook niet het gewenste inhoudelijk debat opleveren. Uiteraard zal ik deze minister daarop niet aanspreken. Hij is uiteraard wel verantwoordelijk, maar ik mag aannemen dat dit een ander notaoverleg is dan in andere jaren.

Sinds de start van de nota in 2005 ging het enkele jaren uphill. De credits daarvoor geef ik graag aan voormalig staatssecretaris Van der Knaap. Over evaluatie gesproken. Na zijn vertrek in december 2007 ging het redelijk downhill. De Kamer heeft niet in het gewenste tempo over de inhoud kunnen blijven discussiëren. Dat is jammer. De opvolger was van mening dat het om een brief zou gaan en niet om een nota, en dat het om veteranen zou gaan, om niet-actief dienenden. De militair van vandaag was volgens hem niet de veteraan van morgen. De toegezegde wet voor het najaar van 2008 kwam niet.

Dit waren een aantal inleidende opmerkingen. Ik heb al gezegd dat een aantal zaken moeizaam te bespreken is gelet op de detailvorming. Dat weten wij allemaal. Ik denk hierbij met name aan de regeling. Ik zie de minister knikken. Ik zal toch op een aantal zaken ingaan. Ik zal daarop zeker bij de begrotingsbehandeling of op een ander moment terugkomen. Gezien de situatie waarin wij zitten, wil ik nadrukkelijk op deze manier met de minister communiceren.

Jaarlijks wordt met trots gemeld dat er vorderingen zijn met de vulling van het veteranenregistratiesysteem, maar het is niet duidelijk wanneer dit klaar zal zijn. In hoeverre wordt nu van het veteranenregistratiesysteem gebruikgemaakt? Waarvoor, wanneer, en wat is het resultaat? Er worden in de nota soms tekortkomingen gesignaleerd, maar er worden geen maatregelen genomen om daar wat tegen te doen of om deze te herstellen. Zo staat bijvoorbeeld onder beleidsvoornemens op pagina 37 dat «de huidige initiatieven weinig jonge generatie postactieve veteranen en MOD's aantrekt, terwijl het contact met deze doelgroep zo belangrijk is». Het beleidsvoornemen, zo staat op pagina 37, is als volgt. «Momenteel wordt bekeken of het VRS beter gebruikt kan worden voor het actief onderhouden van contact en het aanbieden van zorg mogelijk te maken.» Dat hadden wij natuurlijk al jaren gevraagd via regionale activiteiten. Dat is niet nieuw. Dat had ik nu graag als voorstellen willen zien. Dat had ik nu graag als vooruitgang willen zien. Wat is nu het doel van het VRS?

Als wij kijken naar de motie-Pechtold, zien we dat de nota ook een kans laat liggen ten aanzien van de actief dienende veteraan. Defensie kan van haar kant van de actieve militair «een veteraan maken» vanaf het moment dat hij terugkeert van een missie. In de nota wordt op pagina 4 gezegd: «De verruimde motie zal van kracht worden nadat de kaderwet het gehele wetgevingstraject zal hebben doorlopen.» Het is dus niet zoals de heer Ten Broeke veronderstelt, namelijk dat nu al wordt gewerkt aan de hand van de definitie. Dat is helaas niet zo. Dat is een gemiste kans. In de nota wordt nog niet uitgegaan van het ook inzetten van de maatregelen voor de actief dienenden. De problemen bij de «breuk der werelden», bij het verlaten van de dienst en het intreden in de burgermaatschappij, kunnen juist als doelstelling in dit kader worden aangepakt. De Checkpoint toesturen zou naar mijn mening al moeten. De veteranenspeld en de veteranenpas kennen wij al, maar het is wel erg laat als die pas na een halfjaar worden toegestuurd. Daarin zou men wat voortvarender kunnen zijn. De veteraan is dan ook beter in staat om zich staande te houden in een wereld waarin hij zelf van alles moet regelen voor het dagelijks leven. Er is een beperkte groep die dit nog nooit heeft moeten doen. Iemand is bijvoorbeeld jarenlang wellicht een prima tankschutter geweest, maar is niet thuis in het huishoudboekje. Ik verwijs hierbij naar de link met de roc's. Wij weten allemaal dat dit bij de werving en selectie de instroom is. Er staat niets over de roc's. Ook wordt niet vermeld op welke wijze zij worden betrokken bij dit beleid.

Het MIP en de WIA, de combikeuringen, blijven moeizaam. Uit de nota blijkt dat veel is bereikt en dat de koppeling tussen zorg en aanspraak is verbeterd. Als ik verder lees, denk ik, o ja, de postactieven kennen nog steeds geen combikeuring tussen de WIA en het MIP. Zij moeten nog steeds naar twee artsen. Er is nog geen gezamenlijke betaling. Dit alles is al in 2005 door de Kamer gevraagd in de motie-Eijsink/Veenendaal. Deze motie werd toen met brede steun aangenomen. Over evaluatie gesproken. Waar hebben veteranen behoefte aan? Zij hebben er behoefte aan niet van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Afgelopen zondag sprak ik hier nog over met veteranen in Landgraaf. Ook zij lopen hiertegen aan. Het staat eigenlijk ook in de nota. Op pagina 10 staat immers dat velen vinden dat een en ander moeizaam verloopt. Er zit dus wat tegenspraak in die nota. Er zijn wel verbeteringen, maar dat is geen term voor een evaluatie. Wat is er verbeterd, wanneer is dat gebeurd, waar lopen wij nog tegen aan?

Het allergrootste deel van de in de brief genoemde bezwaren – ik spreek nu over de brief van 21 mei over het MIP – zijn ingediend door de Bond van Nederlandse Militaire- en Oorlogsslachtoffers. Dit heeft te maken met de keuringen voor het PTSS-protocol. Het hele pakket is waarschijnlijk bij de minister bekend. Het is een collectief bezwaarschrift dat op 19 april naar de minister is verzonden. Is hierop al een reactie gegeven? Het gaat immers over de nadelige gevolgen van het PTSS-protocol. Het zou goed zijn om deze mensen niet te lang in het ongewisse te laten. Want hoeveel er ook goed gaat, er zijn toch honderden mensen die gewoon wachten op uitkomst. Het zou fijn zijn als daar met tempo aan wordt gewerkt en de mensen op dit collectief bezwaar een reactie krijgen. Graag hoor ik hierop de reactie van de minister.

Vorig jaar hebben wij ook gesproken over de uitkeuring van militairen. Ik lees nu in deze nota het volgende. «Per 1 mei 2010 zijn extra maatregelen genomen om te waarborgen dat de militair wordt uitgekeurd voordat hij de dienst verlaat.» Ik ben dan natuurlijk nieuwsgierig welke maatregelen dat zijn. Wordt iedere militair die nu de dienst verlaat, bezien op mogelijke gevolgen van de uitzending: wat ging er mis, was is «extra» nodig, waarom en wat waren dan de lessons learned? Ik vraag dit omdat wij hier ook vorig jaar een punt van hebben gemaakt. Toen ging het vooral over de verslaglegging hiervan. Sinds de aanpassing van de Militaire ambtenarenwet moet de afzwaaiende militair – zo is het vastgelegd – eigenhandig tekenen. Hij moet op dat moment aangeven welke klachten, van welke medische of psychische aard, bekend zijn. Dat is niet onbelangrijk. Dit is dus een heel belangrijke passage. Ik wil daar graag meer uitleg over. Wat is de stand van zaken? Ik hoor vaak van militairen dat zij zich niet realiseren wat in feite wordt getekend en welke gevolgen dat heeft voor hun verdere dossier.

De heer Ten Broeke (VVD): Mevrouw Eijsink noemt een hele hoop zaken op waarin zij graag verbetering zou zien. Voor een deel daarvan heb ik nog wel begrip. Zij zegt ook een belangrijk ding, en dat is dat voorkomen moet worden dat de veteranen van het kastje naar de muur worden gestuurd. Ik denk dat wij daar allemaal direct onze handtekening onder kunnen zetten. Wij hebben nu een eerste blik kunnen werpen op haar initiatiefwetsvoorstel. Zij voegt volgens mij een kastje of een muur – ik weet niet hoe ik het moet omschrijven – toe aan het stelsel door de uitvoering van het veteranenbeleid in handen van het UWV te leggen. Zij introduceert het UWV. Dat is volgens mij juist verantwoordelijk voor werknemersverzekeringen. Wij zeggen al sinds 2005 dat wij de uitvoering van dat deel van het veteranenbeleid juist willen laten bij het ABP. Is mevrouw Eijsink van mening dat dit niet goed gaat op dit moment? Moet die daar weg? Hoe kan een instantie zoals het UWV, waar de VVD over het algemeen niet zo enthousiast over is, nou de juiste aandacht geven aan deze groep?

De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Eijsink is niet geagendeerd voor dit overleg.

De heer Ten Broeke (VVD): Dit dringt zich natuurlijk wel op. Laat ik het dan als volgt vragen. Hoe kan de uitvoering naar het oordeel van mevrouw Eijsink beter gestalte krijgen?

De voorzitter: Ik ga dit niet toestaan. Dit stuk is niet geagendeerd. Wij hebben zojuist in de procedurevergadering, waar de heer Ten Broeke helaas niet bij kon zijn, afgesproken dat wij daarvoor de gebruikelijke weg bewandelen. Wij spreken nu over de Veteranennota die de minister naar de Kamer heeft gestuurd. Daarop kan mevrouw Eijsink worden bevraagd. Anders moet zij haar eigen stukken erbij gaan pakken om deze vervolgens te gaan bespreken. Ik vind dat een slecht idee. Ik vind het ook niet zo heel erg kies in de richting van de hier aanwezige minister. Hij is hier om zijn nota te bespreken. Ik zal het nu bespreken van het initiatiefwetsvoorstel dus niet toestaan.

De heer Ten Broeke (VVD): Aan het gezicht van de minister te oordelen, heeft hij daar wel de minste bezwaren tegen.

De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, u had niet het woord.

Het woord is aan mevrouw Eijsink. Kort graag.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Laat duidelijk zijn dat ik blij ben met de belangstelling van de heer Ten Broeke voor ons initiatiefwetsvoorstel. Dat zeg ik mede namens de collega's van de vier partijen hier aan tafel. Ik verwijs gemakshalve naar de ingediende motie-Eijsink/Veenendaal. De uitwerking daarvan is in dit initiatiefwetsvoorstel opgenomen. Dat was indertijd ook een wens van de VVD. Jaar na jaar is die wens herhaald, ook door de VVD. Ik zie gezichten in de zaal knikken. Wij gaan voor één zorgloket. Laat duidelijk zijn dat ik zeer uitzie naar het gesprek met de heer Ten Broeke hierover. Wij zijn heel graag bereid om hierover met hem discussies aan te gaan ten behoeve van onze militairen. Inderdaad, wij willen dat de veteranen niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd. De heer Ten Broeke vindt mij wat dat betreft aan zijn zijde. Ik bespreek dat graag verder met hem.

Voorzitter. Het integrale zorgconcept is een heel goed uitgangspunt. De nota meldt op pagina 3: «Indien het voor de behandeling beter is, worden ook actief dienende veteranen doorverwezen naar het LZV.» Dat intrigeert! Op geen enkele manier wordt duidelijk wanneer dit aan de orde is en hoe dit in de praktijk in zijn werk moet gaan. Het is een zin die heel erg onbelangrijk lijkt en in de verdere 44 pagina's nergens wordt toegelicht, maar niets is minder waar. Sinds jaar en dag kent Defensie haar eigen zorgsysteem. Ben je als militair ziek of heb je hulp nodig, dan dien je die zorg verplicht af te nemen bij Defensie. Dat lijkt voor deze groep te veranderen. Ik zou zeggen: een revolutionaire wending. Ik vraag aan de minister wie dat bepaalt en wanneer dat beter is.

Dan ga ik in op de bemiddeling voor veteranen door de Nationale ombudsman. Laat ik zeggen dat ik ongelooflijk blij ben dat wij de brief van de heer Brenninkmeijer 1 juni hebben mogen ontvangen. Eenieder die dit jaren heeft gevolgd, weet dat er ongeveer 1000 mensen zijn – dat heet dan dossiers – die een rechtszaak hebben moeten aanspannen. Daar hebben wij jaren in de Kamer over gesproken. Dat kwam maar niet van de grond. Eindelijk ligt nu een regeling voor. Ik zal niet op de regeling ingaan, want daar kan mijn partij het zo mee eens zijn. Die regeling moet nu nog besproken worden in het sectoroverleg en met Defensie. Laten wij duidelijk zijn: het gaat om een heel kwetsbare groep. Wie kent niet de situatie van Davey Maat – die is hier vaak besproken – en van anderen? Zij wachten echt al jaren op een uitkomst. Ik ben dan ook heel erg blij met deze uitkomst. Ik ben er ook blij mee dat Defensie daaraan voortvarend heeft meegewerkt. Maar nu komt natuurlijk het volgende. De regeling zal moeten gelden voor veteranen die voor 1 juli 2007 schade hebben geleden tijdens een uitzending of onder oorlogsomstandigheden die daarmee vergelijkbaar zijn. De invulling van deze regeling moet nog verder plaatsvinden. Laat ik nou heel positief zijn over het resultaat dat er ligt, maar laat ik de minister ook met klem vragen om het sectoroverleg zo spoedig mogelijk te organiseren en met voortvarendheid zicht te krijgen op al die mensen, en hun thuis, die hierop wachten. Dat zijn al die mensen over wie hier al jaren is gesproken. Laat de minister ervoor zorgen dat er bij de formatie een uitgewerkt financieel plan ligt. Ik zal het als volgt formuleren. Linksom, rechtsom, door het midden, Paars plus of Oranje: laat dat niet uitmaken. De verantwoordelijkheid die de regering en het parlement hebben tegenover deze betrokken veteranen is groot. Het is onwaardig – en dat zeg ik hier nadrukkelijk – om over wetgeving te spreken wanneer wij dit over onze kant laten gaan. Welke kleuren, welke regenboog of wie dan ook, laten wij gezamenlijk die verantwoordelijk op ons nemen. Er kan geen wetgeving komen, welke het ook is, als dit niet is opgelost. Dat zou naar mijn mening een ongelooflijk groot teken van onvolwassenheid zijn van de volgende regering. Er kan geen missie uitgezonden worden voordat duidelijk is wat hiermee gebeurt. Het zou mij een lief ding waard zijn als de minister hier zo meteen heel duidelijk over is.

Wij spreken nu al anderhalf jaar over het feit dat het V-fonds stopt met de financiering van het maatschappelijk werk bij Stichting De Basis. Ik heb al eerder debatten hierover gevoerd. Wij hebben het al vaak gehad over al die loterijen die dit de afgelopen jaren hebben gefinancierd. Mijn partij is het daar volstrekt mee oneens. Maar goed, het V-fonds zet nu de middelen per 1 januari 2011 stop. Ik lees nu in deze nota: «Defensie is voornemens vanaf 2011 de financiering van het maatschappelijk werk voor veteranen voor haar rekening te nemen.» Wordt dit nu een sluitpost op de defensiebegroting of gaan wij hier direct serieus mee werken? Aan «voornemens» heb ik op dit moment niet genoeg. Wij spreken hier al anderhalf jaar over in de Kamer. Het is maatschappelijk werk voor onze veteranen. De minister kan toch niet zeggen «ik ben voornemens ...»? Wij hebben eerder met de staatssecretaris gesproken. Er lag toen een motie klaar, maar die hebben wij niet ingediend na de toezegging dat het geregeld zou worden en dat dit geen probleem zou zijn. Mocht dat binnen Defensie niet kunnen, dan moet de minister dat oplossen. Ik wil daar heel graag van horen.

Nog een laatste opmerking, over de klachtenregeling. Ik heb het al eerder gezegd: het is een flipperkast. Als de minister denkt dat deze onafhankelijk is, verwijs ik hem naar het volgende e-mailadres: klachtenfunctionaris@mindef.nl. De klachtenfunctionaris is ook enkele uren per week telefonisch bereikbaar. Dat is geen onafhankelijkheid. Ik heb getracht om het te volgen: je hebt een overkoepelende klachtenregeling, je hebt de klachtenfunctionaris die alleen maar mag doorsturen, lukt het niet dan flipper je weer terug en als het dan nog niet lukt, dan flipper je naar de IGK. Ik heb het plaatje even voor mezelf getekend, maar die flipperkast heb ik 10 februari al besproken. Mijn fractie blijft gaan voor onafhankelijkheid. Dat staat ook in de initiatiefnota. Het gaat over onafhankelijkheid. Onze motie blijft liggen. Ik verwijs ook naar het onderzoek voor de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek, advies nummer 8. Ik zeg het even uit mijn hoofd. Dat is gekoppeld aan advies nummer 7, over de klachtenfunctionaris. Betrek dat nu bij de regeling voor schadeloosstelling, want de RZO heeft hier gezamenlijk met de Ombudsman keihard aan gewerkt. Ik zou zeggen: omarm die adviezen. De minister kent de RZO als een adviesorgaan dat prima adviezen geeft. Graag hoor ik hierop een reactie.

Tot slot. Veel grafieken, veel tabellen. «Veel plaatjes zonder praatjes», zei ik vorig jaar al. Ik heb daar niet zoveel aan. Het interesseert mij niet hoeveel dossiers er liggen, ik wil weten wat in het veteranenbeleid wordt gedaan voor de mensen die daarachter zitten. Kansen gemist. Het manco is dat deze nota beleidsarm is. Helaas, maar: nieuwe ronde, nieuwe kansen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mevrouw Eijsink stond kort stil bij het LZV, de actief dienende veteraan en de eventuele doorverwijzing naar het LZV. Zij heeft daar vragen over gesteld. Dat begrijp ik ook. In de nota staat namelijk dat bepaald moet worden of een militair te allen tijde moet worden verwezen naar het LZV. Vindt mevrouw Eijsink niet dat de actief dienende veteraan daarbij keuzevrijheid moet hebben? Moet hij er niet zelf voor kunnen kiezen om naar het LZV te gaan?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik ben zeer blij met deze vraag, want spreektijd maakt beperkingen. Daar sta ik volledig achter, mijnheer Voordewind. Dat heeft mijn partij, en overigens ook de SP, bij monde van de heer Poppe, al jaren gezegd. De heer Poppe is nog in ons midden. Dat zal hem goed doen. Wij zijn al jaren voor keuzevrijheid. Die moet er zijn. Zeker.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan de woordvoerder van het CDA, mevrouw Bruins Slot, die haar eerste bijdrage levert als Kamerlid. Succes!

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dank u, voorzitter.

Militair zijn draait om mensenwerk, het werken met mensen en voor andere mensen. Het CDA is trots op de mannen en vrouwen in uniform die in Uruzgan veel hebben bereikt. De CDA-fractie vindt veteranenzorg dan ook heel erg belangrijk. Als een militair zich inzet voor de toekomst van anderen in zware omstandigheden, dan is het niet meer dan normaal dat Defensie en de maatschappij een zorgplicht voor de veteraan hebben. Het is dan ook goed dat actief dienende militairen met uitzendervaring ook na de uitspraak van de Kamer de veteranenstatus krijgen. Ik onderstreep daarmee wat de heer Ten Broeke heeft gezegd over de nota.

Veteranen verdienen erkenning en waardering vanuit de samenleving. Het gaat daarbij om de oudere, maar ook om de jongste generatie veteranen. Het is mooi dat de maatschappelijke aandacht voor de veteranen in de afgelopen jaren is toegenomen. Daarom is de CDA-fractie erover verheugd dat dit jaar voor de zesde keer de Veteranendag wordt gehouden en dat in veel gemeenten zichtbaar activiteiten voor veteranen worden georganiseerd. De diverse maatregelen die in de Veteranennota 2009–2010 zijn opgenomen, laten zien dat de afgelopen jaren op het gebied van veteranenzorg het nodige tot stand is gebracht. De minister is op de goede weg, maar het is nu niet de tijd om gas terug te nemen. Er zijn bijna 20 000 militairen die inmiddels naar Uruzgan uitgezonden zijn geweest. Zij behoren tot de jongste categorie van veteranen. Mevrouw Eijsink zei al dat wij vorige week in de kranten hebben kunnen lezen dat daarbij, naast de doden, van wie wij het overlijden betreuren, 140 gewonden zijn gevallen, waarvan 41 zelfs blijvend lichamelijk letsel hebben overgehouden. Ongeveer 5% van de militairen die uitgezonden zijn geweest naar een buitenlandse missie krijgt later psychische problemen. De impact van de missie, zoals in Afghanistan, op deze veteranen is nog grotendeels onbekend. Daarom hoor ik graag van de minister welke doelstelling hij met de veteranenzorg nastreeft. Welke «end state» wil hij bereiken?

Ik behoor zelf ook tot de jongste generatie veteraan. Vanuit eigen ervaring weet ik hoe groot de verbondenheid van militairen is die in een zelfde periode zijn uitgezonden. Ik zie echter ook dat er jonge veteranen zijn die een stapje terug doen, omdat zij de ervaringen van de uitzendingen nog een plek moeten geven. Deze categorie veteranen neemt slechts voor 20% deel aan veteranenactiviteiten. Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Hoe wil de minister in een vroegtijdig stadium eventuele psychische problemen bij de jongste generatie veteranen signaleren?

Veteranen van de jonge generatie zijn veelal georganiseerd in eenheidsgebonden verenigingen zoals die van regimenten, korpsen of dienstvakken. Het CDA vindt deze verbanden van groot belang. Veteranen, actief dienend en oud-militair, blijven zo met elkaar in contact. Juist de buddies van de uitzending kennen elkaar door en door. Op welke wijze ondersteunt en faciliteert de minister deze eenheidsgebonden verenigingen?

Ik maak graag een aantal opmerkingen over de zorgketen. Veteranenzorg staat en valt met een goede zorgketen. De actief dienende militair is in beginsel aangewezen op de reguliere militaire zorg. Voldoende bedrijfsmaatschappelijk werkers bepalen het succes van deze zorg. Te weinig hulpverleners leidt tot verlies van kwaliteit van zorg en leidt er misschien ook toe dat actief dienende veteranen tussen wal en schip vallen. Zijn er voldoende BMW'ers op dit moment? Hebben zij niet een te grote case load? Wat doet de BMW'er als na herhaaldelijk verzoek de militair, die terugkomt van uitzending, de nazorgvragenlijst niet invult? Is het niet invullen van de nazorglijst juist een indicatie dat het niet goed gaat met de veteraan?

Binnen het LZV verzorgt Stichting De Basis maatschappelijk werk voor veteranen die een traumatische ervaring hebben meegemaakt. Kwaliteit en toegankelijkheid van het maatschappelijk werk is naar de mening van de CDA-fractie cruciaal voor een goede zorg voor de veteraan. Het CDA houdt de minister eraan, dat hij vanaf 2011 de financiering van het maatschappelijk werk voor veteranen voor zijn rekening wil nemen.

In de nota wordt niet ingegaan op reservisten en gemilitariseerde burgers die uitgezonden zijn geweest. Op welke zorg kunnen zij aanspraak maken? Wordt een reservist na uitzending veteraan? Voordat de militair de organisatie verlaat, dient hij een uitkeuring te ondergaan. Mevrouw Eijsink van de PvdA-fractie is hierop al nader ingegaan. In de nota staat dat deze uitkeuring onbedoeld niet altijd plaatsvindt. Dit kan toch niet? Waarom onbedoeld? Is het niet in de organisatie bekend? Ik verzoek de minister om in de volgende nota veteranenzorg een overzicht van de resultaten van de uitkeuring op te nemen, toegespitst op de fysieke en mentale toestand van de militair.

Veteranen die zorg nodig hebben en te maken hebben met aanvraag- en keuringsprocedures voor het militair invaliditeitspensioen, zijn van mening dat de zorg moeizaam verloopt. Hier wordt verder in de nota niet op ingegaan. Waarom niet? Onderkent de minister dat er problemen zijn? Wat gaat hij in dat geval daaraan doen?

De Kamer heeft inmiddels een brief van de minister ontvangen met een overzicht van het aantal voormalig militairen met een door de herkeuring significant verlaagd militair invaliditeitspensioen. De minister geeft aan dat bij de herkeuring 60 van de 167 herkeuringen lager is vastgesteld. Dat is bijna 30%. Wat zijn de redenen hiervoor?

Al geruime tijd is er onenigheid over de schadeloosstelling van veteranen. Gelukkig lijkt er nu door de bemiddeling van de Ombudsman een regeling te kunnen worden getroffen. Dat is verheugend! De samenleving draagt immers een verantwoordelijkheid voor de veteranen, in het bijzonder voor degenen die invalide zijn geraakt. Uitsluitsel is nodig, liefst snel, maar er past ook zorgvuldigheid. De CDA-fractie heeft er daarom begrip voor dat de definitieve invulling van zo'n regeling aan een volgende kabinet is. Dit betekent echter natuurlijk niet dat het hele proces op dit moment stilgezet moet worden.

Het thuisfront is de basis waarop de militair altijd kan terugvallen. Als het tijdens een uitzending met zijn gezin of vrienden niet goed gaat, dan is het doen van zijn werk in het uitzendgebied een zwaardere belasting. Mensen vergeten wel eens dat het thuisfront ook een uitzending doormaakt. Het is goed dat als er sprake is van psychische problemen niet alleen de veteraan maar ook zijn thuisfront terecht kan bij het CAP en dat binnen het LZV verschillende programma's beschikbaar zijn waaraan partners van veteranen kunnen deelnemen. Wanneer zijn de eerste resultaten dit jaar van de Monitor Belasting en Zorg bekend en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd?

Zoals bekend, is de CDA-fractie voorstander van het mogelijk maken van de maatschappelijke stage bij Defensie. Eerder gaf de voormalige staatssecretaris aan dat gekeken wordt naar de mogelijkheden voor stages bij Defensie in het kader van Family Support. Hoe staat het daarmee? Ik vraag hiernaar omdat de minister in de nota aangeeft dat thuisfrontzorg een aandachtspunt voor de toekomst is.

In de nota staat enerzijds dat er een beleidsvoornemen is tot samenwerking tussen Defensie en het KLPD en anderzijds dat er al activiteiten ondernomen zijn. Wat zijn de resultaten tot nu toe van de samenwerking tussen Defensie en het Korps Landelijke Politiediensten om veteranen die in contact komen met de politie beter te herkennen?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik stel graag een vraag aan mevrouw Bruins Slot over de nazorgvragenlijst. In oktober bleek uit een evaluatie dat ongeveer 42% de vragenlijst invulde. Ik vind de opmerkingen van mevrouw Bruins Slot zeer terecht; mijn fractie deelt haar zorg op dit punt al jaren. Is zij met mij van mening dat een inspanningsverplichting op zijn plaats is? Een verplichting blijkt niet te kunnen worden opgelegd. Wij hebben dat al eens onderzocht. Met een inspanningsverplichting tot invullen zou een begin worden gemaakt voor zorg die mogelijk jaren later nodig is.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Mevrouw Eijsink maakt terecht de opmerking dat een inspanningsverplichting waarschijnlijk op zijn plaats is. Dit is het eerste monitoringsmoment dat de minister heeft om «track» te houden op zijn veteranen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Als nieuwe woordvoerder van Defensie is het een eer dat mijn eerste debat over veteranen gaat. De SP-fractie is vaak kritisch over missies. Dat laat onverlet dat onze militairen en mensen daar erkenning en waardering verdienen voor het feit dat zij hun gezondheid en helaas soms hun leven in opdracht van de politiek in de waagschaal stellen. Het geeft ons als parlement, evenals de regering, een grote verantwoordelijkheid.

In het veteranenbeleid is de afgelopen jaren veel verbeterd. In de nota die wij vandaag behandelen, zie ik echter weinig controleerbare vooruitgang in het beleid, gericht op de voor- en nazorg. Veel is niet nieuw en wordt vooral mooi voorgesteld. Ruim 30 pagina's gaan over het verleden; slechts 3 pagina's gaan over de toekomst. Ik mis vooral de zorg voor de mentale problemen die onze soldaten kunnen oplopen.

Het toenemend geweld in Afghanistan is veel in het nieuws, evenals de corruptie van de regering-Karzai en de lokale stamhoofden. Het is absurd dat corrupte, lokale oorlogsbaronnen de wegen beveiligen in ruil voor dollars. Ook deze ontwikkelingen zullen hun weerslag hebben op onze mensen daar. Traumatische ervaringen kunnen de ontwikkeling van psychische stoornissen versterken. Helaas zie ik in deze Veteranennota te weinig terug van de nazorgplicht van de overheid. Om die reden is mijn fractie mede-indiener van de initiatiefwet van PvdA, SP, GroenLinks en D66. Eigenlijk is het te gek voor woorden dat de Kamer deze wet moest maken. De initiatiefwet heeft tot doel, de nazorg voor veteranen en hun naasten beter toegankelijk en meer laagdrempelig te maken. De bijzondere zorgplicht van de overheid wordt in de wet vastgelegd. Militairen ontberen een groot aantal rechten die burgers wel hebben; een gewone werknemer kan gevaarlijk werk weigeren, maar een militair ambtenaar kan dat niet omdat hij onder het militair tuchtrecht valt.

Defensie blijft te veel uitgaan van het zogenaamde «haalrecht» van hulp bij psychische problemen. Het landelijk zorgsysteem is te veel gericht op de militair en zijn naasten die zelf zorg zoeken. Het landelijk zorgsysteem voor veteranen gaat niet zelf op zoek naar militairen met problemen. Dat is onvoldoende want één van de kenmerken van PTSS is nu juist dat mensen in ontkenning zijn of zorg mijden. Sommige veteranen raken jaren na dato de weg kwijt met ernstige gevolgen voor de familie. Het getuigt van verantwoordelijkheidsgevoel richting de veteranen als wij uitgaan van een zorgplicht, oftewel een brengplicht in plaats van een haalrecht. Ons initiatiefvoorstel is gemaakt met inspraak van de militaire vakbonden en veteranen zelf, ook al heeft Defensie er recentelijk van alles aan gedaan om te voorkomen dat veteranen in het rondetafelgesprek van 17 mei daarover met ons spraken. Dat was geen sterke actie wat mij betreft, want waarom zou het parlement daarop geen recht hebben? Aanstaande zaterdag is het Veteranendag. Het zou mooi zijn als de minister van Defensie op Veteranendag zijn wetsvoorstel introk en ons initiatiefvoorstel overnam. Het mag natuurlijk ook vandaag. Als hij dat niet doet, dan zullen wij het initiatiefvoorstel in de Kamer behandelen en dan kan de nieuwe minister van Defensie vervolgens implementeren.

Een goed veteranenbeleid is niet alleen nodig vanwege missies in het verleden, maar ook omdat er steeds meer veteranen bij komen. Wij kunnen lezen in de nota dat dit jaar het omslagpunt wordt bereikt, waarbij het aantal nog actieve militairen dat uitgezonden is geweest groter wordt dan het aantal veteranen. Een goede voor- en nazorg is dus van groeiend belang. Het is in dit verband ook goed dat de definitie van veteranen in onze wet wordt uitgebreid met actief dienende militairen met uitzendervaring. Dat speelt zeker in verband met de ontwikkelingen in Afghanistan. Het einde van de missie is in zicht. Welke voorbereidingsmaatregelen neemt Defensie om de militairen die straks terugkeren uit Uruzgan de best mogelijke nazorg te geven? Defensie verwacht dat er minder militairen met psychische problemen zullen zijn omdat er nu meer aandacht is voor begeleiding voor en tijdens de missie. Dat is echter de vraag. Uit cijfers uit de Verenigde Staten blijkt een heel ander beeld: 30% van de veteranen uit Irak en Afghanistan kampt met combat stress. Waarop baseert Defensie de optimistische verwachting? Hoe oordeelt de minister over het reeds meermalen genoemde artikel in De Telegraaf van maandag waarin staat dat de verwachting is dat 1000 veteranen een psychische stoornis krijgen? Ik hoor daarop graag een reactie.

De kern is dat wij ook de toekomstige generatie veteranen goed opvangen. Daarover staat nu onvoldoende in de huidige nota. Hoe staat het met de onafhankelijke klachtenregeling voor veteranen? De motie van mijn voorganger Poppe ging daarover. In de nota wordt dat niet goed duidelijk terwijl die motie juist vraagt om een heldere, integrale klachtenregeling. De Nationale Ombudsman heeft bemiddeld in de schaderegeling voor veteranen met problemen van voor 1 juli 2007. Dat is goed, want het betrof een langslepend conflict. Ik ga ervan uit dat Defensie bereid is om de initiatiefwet op dit punt te onderschrijven om herhaling van deze lijdensweg voor veteranen te voorkomen.

Voorzitter, ik kom bij mijn laatste punt. Sinds 1 januari 2009 is er een Centraal Aanmeldingspunt bij het Veteraneninstituut voor hulpvragen. Het CAP is onderdeel van het Veteraneninstituut dat onder de verantwoordelijkheid van Defensie valt. Ik weet dat de mensen daar hard werken, maar ook niet veel meer kunnen dan welzijnswerkers inzetten. Ik zie graag cijfers van het aantal mensen dat van het CAP gebruikmaakt en de resultaten die dat oplevert voor opvang, behandeling en nazorg, zeker ook nadat is vastgesteld dat iemand is uitbehandeld omdat wij regelmatig geconfronteerd worden met familie die zich geen raad weet omdat de veteraan nog niet zijn plek in de samenleving heeft gevonden. Zij kunnen in een zwart gat vallen, wat juist voorkomen moet worden. In dat verband citeer ik een stukje uit het boek van Jaus Müller, Op Missie, pagina 180: «Het meest zorgelijk zijn de jongeren die terugkeren, uit dienst gaan en razendsnel ander werk vinden. Zij gaan direct na terugkomst keihard aan het werk. Als zij dan toch last krijgen van nare gedachten grijpen zij naar de fles om het verleden te vergeten. De grootste groep komt helaas niet met de hulpverlening in aanraking, maar met de politie.» Misschien wil de minister daarop reageren. Voor mij maakt het duidelijk dat het belang van goede nazorg niet genoeg benadrukt kan worden.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik stel de heer Van Dijk graag een vraag over het Centraal Aanmeldingspunt, het CAP. Wij hebben hierover eerder gesproken in de afgelopen periode en wij hebben verzocht om 24-uurs bereikbaarheid. Twee jaar geleden is dat ingezet, maar nu blijkt dat vanaf 17.00 uur de lijn wordt doorgeschakeld naar het ministerie. Is de heer Van Dijk met mij van mening dat het onafhankelijk zou moeten blijven? Dit is natuurlijk de drempel. Het moet bij het Veteraneninstituut blijven en niet om 17.00 uur worden doorgeschakeld naar het ministerie, hoe goed bedoeld ook. Mensen willen vaak juist die onafhankelijkheid. Men belt 's avonds om 22.00 uur en wil iemand aan de lijn die geen defensiemedewerker is.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter, dat ben ik met mevrouw Eijsink eens.

De voorzitter: Ik geef het woord aan opnieuw een nieuwe collega, de heer El Fassed van de GroenLinks-fractie. Veel succes met uw eerste bijdrage.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor de nota over de voortgang van de uitvoering van het veteranenbeleid. Uit de nota blijkt duidelijk dat de minister veel goede intenties heeft. Ook de minister erkent dat proactief beleid nodig is. De zorg voor veteranen is voor de GroenLinks-fractie ontzettend belangrijk. Het hoogste wat je van iemand kunt vragen, en dat is hier vaak gezegd, is zijn leven te wagen voor zijn land. Respect gaat uiteindelijk om mensen. Veteranen verdienen goede zorg op maat die toegankelijk voor ze is. En dat is nu net waar het vandaag om moet gaan.

Voorzitter. Al eerder is geconstateerd dat een grote groep die hulp nodig heeft, niet wordt geholpen. In de nota wordt erkend dat het beleid proactief moet worden, maar de signalering van problemen wordt vooral neergelegd bij informele veteranenverbanden. Er zijn te weinig ingebouwde verplichtingen. Het beleid dat de minister in de nota beschrijft, werkt niet goed genoeg en bereikt onvoldoende de mensen die het het hardst nodig hebben. Nu houdt de debriefing op aan het einde van de missie en worden na thuiskomst alleen nog vragenlijsten toegestuurd. De meerderheid stuurt die vragenlijst niet terug. Het sturen van vragenlijsten naar militairen die terugkomen van missie, zonder te verplichten ze in te vullen, zorgt ervoor dat juist een substantieel aantal militairen dat grote behoefte heeft aan zorg, maar dat mijdt, onder de radar blijft. Ook collega's van de PvdA en het CDA wezen hierop. Ik hoor graag van de minister waarom het niet verplicht is om de vragenlijsten in te vullen. Op welke wijze kunnen zorgmijders beter worden bereikt? Deelt de minister de mening dat er ook een betere monitoring van dienstverlaters moet komen?

Voorzitter. Een belangrijke groep ontwikkelt na een uitzending fysieke en/of psychische klachten. Bij 5% tot 10% is dit langdurig. De situatie waarin zij op dit moment terechtkomen als zij op zoek gaan naar hulp wordt door veel veteranen als negatief gezien. Ze hebben moeite om het juiste loket te vinden. Er zou meer aandacht moeten komen voor veteranen die niet zelf op zoek gaan naar hulp maar deze wel nodig hebben. Zij krijgen door hun klachten moeite met het vinden van nieuw werk, krijgen relatieproblemen of komen in aanraking met justitie. Bij deze mensen kom je er niet met een vrijwillig terug te sturen vragenlijst, een medaille en een reünie. Zij hebben contact en zorg op maat nodig.

Voorzitter. GroenLinks acht het noodzakelijk dat de bijzondere zorgplicht van de overheid voor veteranen en hun directe naasten gewaarborgd wordt en dat deze een wettelijke grondslag krijgt. Het moet veteranen de zekerheid geven dat de regering hen diensten, ondersteuning en compensatie biedt als hun uitzendervaring hiertoe behoefte heeft geschapen. Er is op dit moment onvoldoende sprake van samenhang en regie. Er is geen zekerheid en er is weinig controle op het geheel. Veteranen die zorg nodig hebben en over de drempel heen zijn gestapt om daarom te vragen, worden van het kastje naar de muur gestuurd. Het zorgconcept waarover de minister in de nota spreekt, werkt niet. Er moet één loket komen.

Voorzitter. Het is belangrijk dat er een onafhankelijke instantie komt die kan bemiddelen en beoordelen bij klachten en geschillen. Mevrouw Eijsink en de heer Van Dijk noemden dit al. De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht is dat volgens mijn fractie niet. Hoe kijkt de minister daarnaar? Deelt de minister deze mening? Wat vindt de minister van een ombudsman voor veteranen?

In de nota wordt verwezen naar de motie-Pechtold waarin staat dat ook militairen die nog in dienst zijn, maar op missie zijn geweest onder de definitie van veteraan moeten vallen. Wat kan de minister toezeggen naar aanleiding van deze motie? Hoe past hij het veteranenbeleid hierop aan? In de nota wordt gesproken over verschillen in de instanties waar men met problemen terecht kan. Waarom deze zorg splitsen, terwijl de klachten hetzelfde zijn?

Voorzitter. Door de komst van deze nota is voor de GroenLinks-fractie weer eens duidelijk geworden waarom zij met de fracties van de Partij van de Arbeid, SP en D66 met een eigen initiatiefvoorstel is gekomen. Ondanks toezeggingen van de minister en de oud-staatssecretaris komt er vanuit het ministerie nog steeds «too little, too late», terwijl een grote nieuwe groep militairen uit Afghanistan nu terugkomt. Ziet de minister de urgentie van goed proactief beleid op maat dat juist de militairen met problemen bereikt? Een doorwrochte evaluatie met duidelijke verbeterpunten, resultaten en observeringen is cruciaal om het veteranenbeleid te verbeteren.

Voorzitter. Wij hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een goed veteranenbeleid, waar veteranen, vooral zij die in moeilijkheden komen, en hun naaste omgeving echt bij gebaat zijn.

De voorzitter: Ik geef wederom het woord aan een nieuwe collega, namelijk aan mevrouw Hachchi van de D66-fractie.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Dit is mijn eerste optreden in deze commissie en ik kijk zeer uit naar de debatten die ik met mijn collega's en de bewindslieden ga voeren. Dit is mijn eerste overleg, maar niet mijn eerste ontmoeting met Defensie. Naast mijn militaire achtergrond heb ik recente ervaringen als thuisfront van een militair die twee keer is uitgezonden naar Afghanistan. Ik ken Defensie dus een beetje.

Wij behandelen vandaag een zeer belangrijk thema: veteranen. Mijn fractie heeft zeer veel respect voor militairen en veteranen. Zij zijn de krijgsmacht. Zij vervullen daarmee een cruciale rol in de visie die mijn fractie heeft op Nederland in de wereld. Wij zijn het verplicht aan onze internationale partners – en aan de rest van de wereld – een deel van de internationale verantwoordelijkheid voor een veilige wereld op ons te nemen. Vredesmissies zijn daarin cruciaal. De mannen en vrouwen die op vredesmissie gaan, leveren een uitzonderlijke bijdrage voor Nederland. Dat deze militairen de best mogelijke steun van ons mogen verwachten, is duidelijk.

Mijn fractie was dan ook verheugd over de passage in het regeerakkoord waarin stond dat de nazorg voor uitgezonden militairen verbeterd diende te worden en dat bekeken werd of wetgeving noodzakelijk was. Wij stonden en staan ervoor dat de zorgplicht van Defensie voor militairen en veteranen ver reikt, voor, tijdens en na uitzendingen. Bij missiegerelateerde klachten moeten zij en hun directe relaties goede zorg, behandeling en begeleiding krijgen. Defensie moet hierin een hoofdrol spelen. Wij wilden en willen wetgeving om dat te verankeren.

Voormalig staatssecretaris De Vries weigerde lange tijd wetgeving tot stand te brengen. De fracties van de PvdA, SP, GroenLinks en D66 zijn toen zelf aan de slag gegaan. Zij hebben een initiatiefwetsvoorstel ingediend en daar spreken wij later over. Nu spreken wij over de Veteranennota. Allereerst wil ik zeggen dat als ik verwijs naar veteranen, ik natuurlijk ook verwijs naar militairen die op missie zijn geweest, en nog steeds in dienst zijn van Defensie. De motie van mijn fractievoorzitter, de motie-Pechtold, waarin dit is vastgelegd, is Kamerbreed aangenomen. Gelukkig geeft de minister in de nota aan dat de definitie naar aanleiding van deze motie-Pechtold zal worden verruimd naar actief dienende militairen die op missie zijn geweest. Zoals terecht is opgemerkt door mevrouw Eijsink van de PvdA-fractie zal er daadkrachtig met de motie moeten worden omgegaan.

Ik was verrast door één passage over de actief dienenden, op pagina 3. Het is dezelfde passage die mevrouw Eijsink aanhaalde: «Indien het voor de behandeling beter is, worden ook actief dienende veteranen doorverwezen naar het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen.»

Defensie kent natuurlijk het eigen zorgsysteem waarbij men verplicht is om zorg af te nemen. Dat lijkt nu te veranderen. Mijn vraag aan de minister is: wie bepaalt wanneer het «beter» is? Wat is de definitie van «beter»? Mogen militairen zelf besluiten waar zij zorg afnemen?

In de nota staan nog meer goede zaken. De Stichting Nederlandse Veteranendag is opgericht en wordt steeds bekender. De Handreiking Huisartsenzorg voor veteranen is gepresenteerd. De minister geeft aan werk te maken van erkenning en waardering voor veteranen omdat hij die van belang vindt. Ik stem grotendeels ook in met de manier waarop het integrale zorgconcept Defensie wordt gedefinieerd en in de nota wordt uitgelegd.

Het is echter niet alles goud wat er blinkt. Het lijstje met de behaalde resultaten ziet er in een oogopslag prima uit, maar is bij nader inzien toch wat magertjes. De nota legt weinig concrete beleidsmaatregelen op tafel. Is de minister het daarmee eens of vindt hij de nota niet beleidsarm?

Verder wordt in de nota achterwege gelaten welke grote praktische problemen er zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de veelheid van organisaties, het Veteranen Registratie Systeem, het zorgloket voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers en het landelijk zorgsysteem voor veteranen. Daarnaast hebben wij nog het ABP, het Veteraneninstituut, het DienstenCentrum Re-integratie (DCR) en andere organisaties. De manier waarop veteranen nu te maken krijgen met beleid is ad hoc. Er zijn veel partijen en organisaties betrokken bij de uitvoering van het beleid. Dit leidt tot onduidelijkheid. Bij welke instelling moet een veteraan aankloppen met een probleem of klacht? Uiteindelijk kampt 10% van de ambtenaren met alcoholmisbruik, 9% met depressieve klachten, 10% met slaapproblemen, bijna 10% met vermoeidheid en bijna 10% met een verhoogd stressniveau. Wij kennen allen de ervaringen met veteranen die van instelling naar instelling worden gestuurd. Wat gaat de minister doen aan deze versnippering? Hoe zorgt hij ervoor dat het toezicht, dat nu suboptimaal is, optimaal wordt? Ik hoor graag een uitgebreider antwoord dan «beter coördineren» of «meer samenhang creëren».

Tot slot vraag ik graag de aandacht voor de jonge generatie veteranen. Ruim 40 jonge Nederlandse militairen hebben zware en blijvende handicaps opgelopen tijdens de missie in Uruzgan. Verder zijn in Uruzgan 140 Nederlandse gewonden gevallen. Zoals eerder is aangehaald, staat in de krant dat het Veteraneninstituut voorspelt dat veel militairen nog psychische problemen gaan krijgen. Wat gaat de minister hieraan doen?

De voorzitter: Volgens mij zijn wij hiermee gekomen aan de eerste termijn van de Kamer. Ik zie echter dat ik de heer Voordewind van de fractie van de ChristenUnie vergeet. Mijn excuses.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Wij zijn wel iets kleiner geworden, maar wij zijn er nog steeds. Anders was de minister hier waarschijnlijk ook niet meer geweest.

Er zijn altijd opmerkingen te maken over het veteranenbeleid. Dat verdienen de veteranen ook, zowel de postactieve als de actieve. Zij hebben recht op goede nazorg, erkenning en waardering. Zij hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de vrede en de veiligheid in de wereld, waarbij zij vaak in risicovolle gebieden onder zware omstandigheden hun werk hebben moeten doen. Door de recente cijfers van Defensie – die zijn onlangs bekendgemaakt – worden wij nogmaals met de neus op de feiten gedrukt waar het gaat om het aantal gewonde en gesneuvelde militairen in Afghanistan. Gelukkig wordt de waardering breed gedragen, zo blijkt uit de Veteranenmonitor 2009. Driekwart van de Nederlandse bevolking geeft aan veel tot zeer veel respect te hebben voor veteranen. Dat is winst.

Een aantal andere woordvoerders heeft al algemene opmerkingen gemaakt over de afgelopen vijf jaar. Ik wil stilstaan bij de voortgang die de afgelopen vijf jaar is geboekt, en ook het afgelopen jaar weer. De minister somt een aantal dingen op. Ik ben blij dat die ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, zoals die met betrekking tot samenwerking in de veteranenzorg. Er is een centraal aanmeldpunt bij het Veteraneninstituut, dat inmiddels 24/7 bereikbaar is. Het Gevechtsinsigne is weer ingesteld, net als het eerbetoon aan de nabestaanden van omgekomen militairen. Defensie heeft een proactievere houding aangenomen wat betreft het uitreiken van het Draaginsigne Gewonden, iets waar mijn fractie samen met die van de SP op heeft aangedrongen.

Ondanks al deze positieve ontwikkelingen, zijn er echter nog kanttekeningen te maken en moet nog een aantal stappen worden gezet. Ik wil als eerste stilstaan bij Veteranen Registratie Systeem. Daar heeft de Kamer al een aantal malen over gesproken. Wij hebben gekeken hoe tot een inspanningsverplichting kan worden gekomen wat betreft het invullen van de nazorgvragenlijst. Ik constateer dat het percentage nog steeds 42 is. De vraag is hoe wij tot een betere score kunnen komen zodat mensen die zijn afgezwaaid beter in beeld komen. Ik heb eerder gesuggereerd om een belronde te doen. Bij van alles wordt tegenwoordig een belronde gedaan, dus waarom zou niet actief een belronde worden gedaan waarin mensen worden gebeld die weigeren die vragenlijst in te dienen? Als zij in die belronde aangeven dat zij niets met Defensie te maken willen hebben, kunnen wij dat respecteren. Wij hebben het dan in elk geval in beeld. Waarom zorgen wij er niet voor dat mensen automatisch worden opgenomen in het Veteranen Registratie Systeem? Waarom geen «ja, tenzij», dus dat mensen bezwaar kunnen indienen als zij niet in het register willen worden opgenomen? Dan hebben wij een automatische flow. Wat vindt de minister daarvan? Ik overweeg een motie in te dienen op dit punt in de tweede termijn.

Mevrouw Eijsink en ik hebben al wat opmerkingen gemaakt over het Landelijk Zorgsysteem Veteranen. Ook mijn fractie ondersteunt de keuzevrijheid waar het gaat om actieve veteranen. Waarom geven wij hun niet de mogelijkheid om te kiezen voor het LZV. Daarmee hebben zij een ruimere mogelijkheid om voor civiel-militaire zorg te kiezen. Wat vindt de minister daarvan?

Wij hebben al verschillende keren met het kabinet, in dit geval met de staatssecretaris, gesproken over de klachtenregeling. Wij hebben er, onder andere middels de motie-Poppe c.s. die ook was ondertekend door mevrouw Eijsink en mijzelf, op aangedrongen om te komen tot een echt onafhankelijk klachteninstituut. Nu lees ik dat er een onafhankelijke klachtencommissie komt, echter met een verwijzing naar een e-mailadres van Defensie zelf. Hoe onafhankelijk is dan deze klachtencommissie? Er wordt aangekondigd dat er een klachtenfunctionaris in dienst treedt, ik meen per 1 mei. Vervolgens wordt in het najaar een centrale onafhankelijke klachtencommissie ingesteld. Ik begrijp die link niet zozeer. Waarom wordt eerst een klachtenfunctionaris aangesteld en wordt vervolgens een commissie ingesteld?

Ik dank de drie onderzoekers die een uitgebreid onderzoek hebben gedaan naar de situatie van de veteranen. Ik zie dat de minister een aantal van hun aanbevelingen zeer serieus heeft genomen en een aantal ervan heeft doorgevoerd. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van het symposium dat onlangs is gehouden. Kan de minister daar nog iets over zeggen?

Uit het onderzoek naar wensen en behoeften blijkt dat er wat betreft het militaire invaliditeitspensioen nog wel eens problemen zijn met de aanvraag- en keuringsprocedure. De minister constateert dat punt wel, maar gaat verder niet in op de wijze hoe dat moet worden getackeld in de toekomst. Ik hoor daar graag nog een reactie op.

Mijn laatste punt betreft de letselschadeclaim. Het is goed dat met behulp van de Nationale ombudsman wordt gewerkt aan overeenstemming op dit punt. Waarom moeten wij wachten en wachten totdat een dergelijke regeling er komt en het kabinet hier financiële middelen voor beschikbaar stelt? Kunnen wij dit niet regelen bij de Voorjaarsnota?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik ben blij dat de heer Voordewind dit laatste punt ook noemt. De Voorjaarsnota is natuurlijk iets anders. De situatie moet nog op tafel worden gelegd en een en ander moet inzichtelijk worden gemaakt. Ik denk niet dat dit op tijd zal lukken. Is hij met mij van mening dat de volgende regering, welke kleur die ook krijgt, dit met spoed moet regelen en dat dit in de formatie moet worden meegenomen?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zei al dat dit zo snel als mogelijk moet gebeuren. Dit sleept al een hele tijd. Het is natuurlijk nog niet helemaal inzichtelijk. Er wordt ook al een tijd een bedrag genoemd van 150 mln. Deze veteranen hebben recht op deze vergoedingen. Een nieuwe regering zal hier in elk geval zo snel mogelijk naar moeten kijken.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Voordewind. Ik bied er mijn excuses voor aan dat ik u was vergeten. Ik had deze bijdrage natuurlijk niet willen missen. Nu is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering voor een lunch en, op verzoek van de minister, voor kort overleg. Ik wens iedereen een prettige lunch.

De vergadering wordt van 12.27 uur tot 13.07 uur geschorst.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Staat u mij toe om allereerst alle nieuwe leden van de commissie en in het bijzonder de nieuwe leden van de Kamer te feliciteren met hun bijdrage aan dit debat. Ik weet niet precies meer wat de gewoonte is. In mijn tijd – sta mij toe één keer die opmerking te maken – werd de maidenspeech gehouden in de plenaire zaal. Vandaar dat ik deze formuleringen gebruikt. Ik heb geconstateerd dat er veel nieuwe woordvoerders zijn die afkomstig zijn uit de wereld van Defensie. Het mag duidelijk zijn dat de bijdrage van Defensie aan de parlementaire democratie in Nederland ongeëvenaard is. Het is ongetwijfeld bekend dat de rol van een politicus die praat over Defensie een andere is dan die van een militair binnen Defensie. Ik wens iedereen heel veel succes toe de komende jaren in dit heel mooie werk, te weten het lidmaatschap van de Tweede Kamer.

Ik kan hier naadloos mijn erkentelijkheid voor de warmte en de waardering aan toevoegen waarmee iedereen heeft gesproken over onze veteranen en over het belang van het veteranenbeleid. Dat is de reden dat wij hierover spreken en dat de Kamer er, zo breed vertegenwoordigd, zo veel aandacht aan geeft. Dat wij dat vandaag doen is niet helemaal zonder reden. Aanstaande zaterdag is het Nederlandse Veteranendag, een dag die in toenemende mate een succes aan het worden is voor zover dat al niet kon worden vastgesteld. Wij rekenen dit jaar op 70 000 bezoekers. Ik weet niet of de weerberichten daarin zijn verwerkt. Wellicht zijn het er nog wel meer. Die belangstelling en ook de mediabelangstelling die er de afgelopen jaren op de Nationale Veteranendag was en die er ook deze week weer zal zijn, zijn blijken van erkenning en waardering waarop onze veteranen recht hebben.

De heer Ten Broeke – die nog niet terug is – opperde het idee van het dragen van een anjer. De vergelijking met de Engelse poppy is een beetje riskant, want een anjer een week lang op je revers dragen zou ik niet willen aanbevelen. Of het moet een poging zijn van de heer Ten Broeke om de Nederlandse tuinbouw nog wat te helpen, want je kunt die anjer natuurlijk ook iedere dag verversen. Ik zal in elk geval zaterdag een anjer dragen. Dat lijkt mij het belangrijkste moment.

Zoals veel leden van de Kamer hebben gezegd – ik sluit mij daar graag bij aan – vervullen militairen een zware taak in het binnenland en vaak ook in het buitenland en geven zij daar op bewonderenswaardige wijze uitvoering aan. Dat werk vraagt grote inspanningen en brengt gevaren met zich mee. Ik zeg in het bijzonder tegen de heer Ten Broeke en mevrouw Bruins Slot dat militairen en de politie als het ware samen de zwaardmacht belichamen, als ik die term mag gebruiken, en dat dit betekent dat de Staat, de overheid, de politiek in een bijzondere betrekking staat tot deze functionarissen. Vandaar ook de verregaande zorg die wij hebben voor onze militairen. Hun werk verdient erkenning, waardering en zorg. Dat is niet alleen een kwestie van woorden. Het gaat om concrete maatregelen, het veteranenbeleid.

Mevrouw Eijsink en mevrouw Hachchi wezen er terecht op dat de plicht, zo men wil de ereplicht, die wij hebben tegenover onze veteranen niet alleen geldt voor het ministerie van Defensie, maar ook voor de Kamer – ik waardeer die onderstreping – en de gehele Nederlandse samenleving. Ik heb de indruk dat dit ook wel wordt begrepen in onze samenleving. Om al die redenen is het goed om vandaag over het veteranenbeleid te spreken.

Het aantal veteranen groeit snel. In het bijzonder de heer Van Dijk wees daarop. Het is goed om dat nog eens nadrukkelijk te onderstrepen. Het beeld van de oude veteraan klopt langzaam maar zeker steeds minder, want het aantal jonge veteranen neemt snel toe. Een dezer dagen – misschien is het zelfs al gebeurd – zal het aantal jonge veteranen het aantal oudere overschrijden. Dat zorgt ook voor een wat ander beeld van de veteraan. Het is goed om daar op te wijzen. Wij zullen dat zaterdag ook zien, bijvoorbeeld bij het defilé, dat de samenstelling van oud en nieuw is veranderd.

Ik wil erop wijzen dat de meeste veteranen positief terugkijken op hun inzet in missies en dat zij hun ervaring koesteren. Ik denk dat de meeste veteranen zullen bevestigen dat hun inzet in een missie van grote betekenis is geweest, ook voor hun persoonlijke ontwikkeling. Zij hebben vaardigheden opgedaan die van grote waarde zijn voor hun latere waarde in de maatschappij. Het zijn mensen met een verhaal, vaak met een sterk en goed verhaal.

Ik heb gemerkt dat er veel aandacht is voor de zorg voor veteranen binnen en buiten de krijgsmacht. Dit was uiteraard het terrein van de staatssecretaris, Ik ben mij aan het inwerken in mijn derde portefeuille, dus dat heb ik gemeen met de nieuwkomers. Ik heb zelf als minister ook bezoeken gebracht en gesprekken gevoerd waarin die erkenning, waardering en zorg voor veteranen aan de orde zijn gekomen. Dat gebeurde niet alleen tijdens mijn bezoek aan het Veteraneninstituut, het Centraal Militair Hospitaal en het Militair Revalidatie Centrum, maar ook tijdens de Nederlandse Veteranendag waarop de minister van Defensie altijd een rol heeft. Ik heb er ook vaak over gesproken tijdens ontmoetingen met militairen op uitzending, begin deze week nog op de Hr. Ms. Johan de Witt.

Defensie richt zijn inspanningen op het zo goed mogelijk voorbereiden van militairen op missies. Eigenlijk begint daar – op het gevaar af dat het wat op retoriek lijkt, maar het is toch juist – het veteranenbeleid, bij de voorbereiding op de missies. Tijdens operaties en daarna begeleiden wij de militairen zo goed mogelijk zodat zij daar later zowel lichamelijk als geestelijk geen last van ondervinden.

In de Veteranennota wordt uitgebreid ingegaan op het integrale zorgconcept en de zorgketen. Uiteraard maakt het thuisfront daarvan deel uit. Een van de dingen die wij de afgelopen hebben geleerd, is om het thuisfront er nadrukkelijk bij te betrekken. Ik denk dat wij als lerende organisatie op dat punt nog wel verbeteringen kunnen bewerkstelligen. Al die activiteiten en al die voorzieningen zijn erop gericht om problemen die het gevolg kunnen zijn van een uitzending als het enigszins mogelijk is te voorkomen. Ik geloof dat mevrouw Hachchi zei dat er bij Defensie sprake is van een verreikende zorg. Daar ben ik het mee eens. Zo hoort het ook.

Het is helaas de harde praktijk dat er ook veteranen zijn die nadelige effecten van een uitzending ondervinden. De heer Hernandez zei daar iets over, net als anderen. Het gaat erom dat wij proberen om die effecten tegen te gaan. Wij moeten deze militairen bovendien ondersteunen. Dat is een belangrijk deel van het veteranenbeleid. Dat gebeurt door het verlenen van zorg op een breed terrein: medische zorg, maar ook schuldsanering of verslavingszorg. Dat is die verreikende zorg. Daarnaast is er ook – dat weet de Kamer – materiële zorg, zoals het invaliditeitspensioen en overige voorzieningen en verstrekkingen. Ik denk dat er weinig werkgevers in ons land zijn die hun zorgplicht zo ver hebben ontwikkeld. Dat is onze ereplicht.

Er is op al deze gebieden al veel bereikt. Ik zal straks nog iets zeggen over het al dan niet geslaagde karakter van de evaluatie van deze nota. De zaken die zijn bereikt, zijn in deze nota opgesomd. Wij laten het daar niet bij. Wij blijven streven naar verdere verbeteringen. In de Veteranennota worden enkele gebieden genoemd waarop nog activiteiten moeten worden ontplooid.

Al de aanwezige leden hebben gewezen op of gesproken over de kaderwet veteranen. Zoals bekend, ligt dat wetsvoorstel voor advies bij de Raad van State. Naar verwachting kunnen wij dit advies spoedig tegemoet zien. Helaas is de heer Ten Broeke er nog niet, want ik zou hem graag een lesje staatsrecht geven. Hij vroeg mij om deze wet snel bekend te maken. Ik mag dat niet. De Wet op de Raad van State verplicht de ministerraad om een stuk eerst naar de Raad van State te sturen en het wetsvoorstel openbaar te maken vergezeld van het advies van de Raad van State. Ik heb dit dus niet in eigen hand. De Kamer mag mij tot spoed manen, maar dan hoop ik dat de Raad van State meeluistert. Na behandeling van het advies in de ministerraad en de verwerking ervan, gaat het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer.

Naar aanleiding van de motie van de heer Pechtold – bijna iedereen heeft daarover gesproken, in het bijzonder mevrouw Hachchi – is de definitie van het begrip «veteraan» verruimd tot actief dienende militairen die aan een vredesmissie hebben deelgenomen. Ook mevrouw Eijsink en de heer El Fassed spraken daarover. Voordat de wet in het Staatsblad staat, zijn wij zo weer een of twee jaar verder. Daarom is het misschien goed om te zeggen dat wij natuurlijk wel beginnen met de uitvoering van die motie. De regelgeving is voor een belangrijk deel een codificatie van bestaande regels op een hoger niveau, te weten dat van de wet. Er is een heel grote groep bij gekomen. Die moeten wij zien te vinden, die moeten wij inventariseren. Ik denk dat wij nu een proces ingaan waarin ons erop voorbereiden om ook deze uitgebreide definitie in de uitvoering een plek te geven. Wij kunnen dat definitief maken als de wetgeving er is. Daar wil ik het wat betreft de wetgeving bij laten. Ik heb niet de vrijheid om te reageren op het initiatief dat mevrouw Eijsink en anderen bij de Kamer hebben gelegd. Daar moet eerst de Kamer over spreken. Natuurlijk is de minister van Defensie, of wellicht later de staatssecretaris, daar wel als adviseur bij betrokken. Laten wij maar wachten tot de Raad van State ook daarover een advies heeft uitgebracht.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik wil graag nog wat verheldering. Natuurlijk moet de verruimde definitie worden verankerd in de wet. Wat gaan wij doen om die ten uitvoer te brengen? Werkt Defensie vanaf nu met deze verruimde definitie of niet? Dat is mij nog niet helemaal duidelijk.

Minister Van Middelkoop: Het allereerste is de registratie, want in één klap is de groep moeten registreren vergroot. Dat gebeurt. Alle rechten en plichten die wij reeds kennen voor de groep veteranen die er op dit moment is, zullen ook gelden voor die uitgebreide groep veteranen na missie. De vraag is zeer correct. Wetgeving is toch een soort formalisering achteraf. De uitvoering is reeds nu ter hand genomen.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Eijsink het woord vraagt. Ik wijs haar erop dat wij vanmorgen hebben afgesproken dat alle woordvoerders drie interrupties zouden krijgen en dat zij er al twee heeft verbruikt. Wij hebben dat echt vanmorgen in de procedurevergadering afgesproken, dat iedere woordvoerders drie interrupties zou krijgen in de gehele eerste termijn. Ik geef u dit ter overweging mee, mevrouw Eijsink.

Minister Van Middelkoop: In aanvulling op de vraag van mevrouw Hachchi, wil ik nog een simpel voorbeeld geven om het aanschouwelijk te maken. Als een militair nu van een missie terugkomt, is hij veteraan conform de nieuwe definitie. Vanaf dat moment krijgt hij hetzelfde aanbod als elke andere veteraan. Hij kan een veteranenpas krijgen en noem alle andere faciliteiten maar op.

Mevrouw Eijsink, de heer Van Dijk, de heer El Fassed en de heer Voordewind hebben vragen gesteld over de klachtenregeling. Op dat punt kan ik voortgang melden, namelijk wat betreft de onafhankelijke klachtencommissie. Wij hebben de heer Wabeke, die thans nog Ombudsman Financiële Dienstverlening is en binnenkort raadsheer bij de gerechtshoven van Den Haag en Amsterdam, bereid gevonden om voorzitter te worden van die commissie. Dat is echt nieuw. Wij zullen natuurlijk in overleg met de heer Wabeke en rekening houdend met het besprokene in de Kamer het reglement van de commissie uitwerken. Het lijkt mij het beste dat ik bij een volgende rapportage over het veteranenbeleid een uitleg geef over de wijze waarop deze onafhankelijke overkoepelende klachtencommissie zich verhoudt tot het bestaande stelsel van klachtencommissies binnen alle subinstituties van Defensie. Daar zijn wat vragen over gesteld. De enige concrete vraag die ik nu al kan beantwoorden, is dat de commissie een eigen e-mailadres krijgt.

Ik kijk nu even naar de heer Van Dijk en zeg: chapeau voor de heer Poppe. Dat is zijn oud-collega en zelfs de mijne, want de heer Poppe heeft in twee ronden dit gebouw gedaan. Ik vraag hem om zo vriendelijk te zijn om die waardering aan de heer Poppe over te brengen, want dit is een mooie motie geweest die nu, zoals dat hoort, wordt uitgevoerd.

De heer Voordewind heeft nog gewezen op drie proefschriften over de zorgproblematiek waar ik de Kamer zelfstandig over heb geïnformeerd. Naast hetgeen de RZO doet, wordt er op dat terrein meer gestudeerd en gepromoveerd. Het is een dankbaar veld. Wij zijn daar zeer erkentelijk voor en maken er ook gebruik van. Dat geldt ook voor de uitkomst van het symposium. Daar heb ik niet zo veel nieuws over te vertellen. Er was sprake van een bevestiging, een onderstreping, van de aanbevelingen en conclusies, althans een aantal ervan, die in de dissertaties staan. Dat is natuurlijk de wereld van de wetenschap, waar wij gebruik van maken voor zover dat past binnen ons beleid. Ik ervaar deze wetenschappelijke belangstelling als zeer positief.

Dan heeft mevrouw Eijsink een vraag gesteld die een beetje in de marge ligt van ons onderwerp, maar waarover ik toch graag iets wil zeggen. Deze betreft de publiciteit rond de speciale uitgave van het blad De Onderofficier over Srebrenica. Ik heb begrepen dat de SP in de media en misschien ook via schriftelijke vragen hieraan aandacht heeft gegeven. Die schriftelijke vragen zullen nog worden beantwoord, maar ik hoop dat de heer Van Dijk mij toestaat om er nu dit over te zeggen. Ik kan heel kort zijn. Ook ik was verbaasd dit in de krant te lezen. Laat mijn reactie simpel zijn: dit had zo niet mogen gebeuren en wat mij betreft zal het niet nog eens gebeuren. Ik vind het niet nodig om een dergelijke kramp in de organisatie te hebben. Ik mag zeker hier zeggen waarom niet, want op dit terrein heb ik ook enige geschiedenis. Naar mijn volle overtuiging is in de parlementaire enquête van 2003, waarover is gediscussieerd door de Tweede Kamer, die het laatste woord had, het beeld over de verantwoordelijkheidstoedeling tussen de politiek en de krijgsmacht heel goed neergezet, zodat er geen reden is om in een kramp te schieten als dit onderwerp wordt genoemd. In 2003 is ook gesproken over rehabilitatie, dus daarover kan onbekommerd worden gepubliceerd. Het spijt me dat het zo is gegaan. Wat mij betreft is het niet voor herhaling vatbaar.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank voor deze heldere taal van de minister. Ik heb hierover inderdaad gisteravond schriftelijke vragen ingediend. De hamvraag die nu overblijft, is natuurlijk of de minister de publicatie alsnog mogelijk gaat maken.

Minister Van Middelkoop: Dat is mogelijk, maar daar ga ik niet over. Als de redactie van De Onderofficier na deze interventie, die ik jammer vind, van oordeel is dat daarover een themanummer moet verschijnen of dat er anderszins aandacht aan moet worden gegeven, is zij daarin geheel vrij, maar ik ga niet voorschrijven wat er dan wel in moet.

De heer Jasper van Dijk (SP): Uiteraard. Dat zegt u helemaal correct. Wat mij betreft moeten we ervoor zorgen dat datgene wat u zojuist hebt gezegd, vooral helder is op de burelen van die redactie.

Minister Van Middelkoop: Er wordt binnen Defensie naar de minister geluisterd.

Mevrouw Eijsink, mijnheer El Fassed en mevrouw Hachchi hebben kritische vragen gesteld over het karakter van de nota als evaluatie. Eerlijk gezegd begrijp ik dat wel. Deze nota berust op de Veteranennota uit 2005, waarin het beleid voor het eerst in uitgebreide vorm is neergelegd. We zijn nu in de fase van de uitvoering, vernieuwing en verbreding. Vandaar ook dat die nota zo omvangrijk is. In mijn nota zit wel degelijk het element van evaluatie, in de zin van terugblik en aangeven hoe we verder zijn gekomen, maar dat heeft een behoorlijk impliciet karakter, dus wie mij op dat punt wenst te bekritiseren, kan op mijn begrip rekenen. Ik zeg dan ook graag toe om dat karakter te versterken in de volgende evaluatie, of deze nu nota heet of brief. Ik laat maar even in het midden of het altijd SMART kan, zoals dat vreselijke jargon luidt, maar ik vind het volstrekt normaal dat wij de Kamer aan de hand van de primaire doelstellingen en subdoelstellingen de informatie geven die hier ook in staat, zodat de Kamer niet alleen ziet wat er gebeurt, maar ook hoe we verder zijn gekomen. Ik weet niet of dit altijd gekwantificeerd kan worden, maar waar mogelijk zullen wij dat doen. Dat betekent ook dat de lessons learned met zoveel woorden kunnen worden benoemd, zeg ik in het bijzonder tegen mevrouw Eijsink. Daardoor wordt zichtbaar in de nota wat het vernieuwende is dat er elke keer wel weer in zal zitten. De Kamer heeft een punt en dat wens ik zo te honoreren.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik ben blij met het gebaar van de minister. Ik begrijp dat ook wel, gezien de geschiedenis die we op dit punt hebben, maar ik wijs erop dat in de brief letterlijk staat dat deze Veteranennota een evaluatie bevat van het beleid van de afgelopen vijf jaar en een beleidsvisie voor de komende vijf jaar. Dat schrijft de minister aan de Kamer en zo lees ik dat. Zo was het ook gevraagd in het afgelopen jaar. Ik accepteer de handreiking, maar ik zeg er meteen bij dat hij spreekt over primaire en subdoelstellingen. Zou hij erover willen nadenken hoe hij de Kamer deze kan doen toekomen, zodat we niet op de volgende nota hoeven te wachten? Ik vind het niet wenselijk dat we zo meteen uit dit overleg komen en zeggen dat we nog een jaartje wachten en het er dan weer over hebben. Ik denk dat de minister dat ook niet wenselijk vindt. We hebben er zes jaar op zitten. We hebben een evaluatie gevraagd. Ik vind dat de minister gestand moet doen aan de evaluatie die de Kamer gevraagd heeft. Er moeten gewoon doelstellingen komen. Dat staat in het jaarplan van het Veteraneninstituut en van de RZO. Kortom, de organisaties die de minister nota bene binnen de stichting controleert, hebben dat allemaal wel, dus zo moeizaam moet het niet zijn, ook bij het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. Wellicht wil de minister daarover nadenken. Ik kom er in tweede termijn op terug. Ik wil er liever geen motie over indienen, zoals de minister begrijpt, dus ik hoop dat hij een stapje verder wil gaan. De Kamer heeft dit nodig om het beleid te kunnen controleren en toetsen.

Minister Van Middelkoop: Wat mij betreft is dit akkoord. Ik vind het zinloos om te debatteren over het impliciete karakter van een evaluatie die er toch wel in zit. De zinsnede die mevrouw Eijsink voorlas, is geschreven onder mijn politieke verantwoordelijkheid. Ik erken dat het explicieter kan en moet, zeker nu het veteranenbeleid langzamerhand robuust en volwassen begint te worden. Laten we dit ook als een fase zien. De volgende Veteranennota zal dus een andere structuur kennen dan deze. Nog een opmerking ter verdediging, voor zover nodig, van de staatssecretaris, die mijn voorganger is op dit dossier. Wij hebben de Kamer zeer veel informatie gegeven. In zo'n nieuwe opzet zal deze niet veranderen, maar er zal een andere vorm worden gegeven aan de wijze van structurering en verantwoording. Daar heeft mevrouw Eijsink om gevraagd en dat ga ik doen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. We moeten elkaar goed blijven verstaan. De structuur is niet het interessante; deze is altijd middel tot een doel. Dat doel is om te gaan evalueren en terug te kijken. Als de minister ons informatie blijft verschaffen zoals hierin staat, vind ik dat er weinig nieuwigheid aan is, zoals ik al heb gezegd. Het gaat om controleerbaarheid van beleidsdoelstellingen. Ik ga hierover niet verder van gedachten wisselen, maar ik wil niet wachten tot volgend jaar, want dan zou dit jaar een gemiste kans zijn. Vorig jaar juni hebben we gevraagd om een evaluatie. Ik ga niet twee jaar wachten op een evaluatie. Dat kan de Kamer zich ook niet permitteren tegenover de veteranen die hierop wachten. Ik doe een poging om in tweede termijn met een voorstel te komen, want ik geloof dat we elkaar nu halverwege de hand reiken.

Minister Van Middelkoop: Ik doe een voorstel om te voorkomen dat welke opvolger van mij dan ook weer in aanvaring komt met de Kamer. Het lijkt mij het beste om als volgt te handelen. De begrotingsbehandeling lijkt mij een mooi moment om hierover met elkaar te praten. Ik hoop wel dat er dan iemand anders zit, maar dat maakt niet zoveel uit, want er is altijd een minister of staatssecretaris van Defensie. Ik stel voor om de Kamer voor de begrotingsbehandeling een brief te sturen, waarbij wij het karakter van die evaluatie uitschrijven als een soort format, zodat de Kamer weet welke evaluatiemethode er zal zijn bij de veteranennota's van dit type in de volgende jaren. Dan kan de Kamer methodisch meedenken. Ik doe mijn uiterste best om mevrouw Eijsink ter wille te zijn ...

De voorzitter: Kunt u nu doorgaan met uw beantwoording, want wij zitten een beetje met de tijd.

Minister Van Middelkoop: Over de schadeloosstelling hebben de heer Hernandez, als eerste, de heer Ten Broeke, mevrouw Eijsink, mevrouw Bruins Slot, de heer Voordewind gesproken, en excuus als ik iemand oversla. Dit onderwerp heeft de aandacht gekregen op verzoek van de Nationale ombudsman. We weten wat de Nationale ombudsman heeft gerapporteerd. Mevrouw Eijsink was heel blij met de uitkomst, en dat begrijp ik. Ik zal haar ook niet tegenspreken, alleen er hangt een prijskaartje aan van 100 mln. Dat is niet niks, binnen een defensiebegroting die toch al zwaar onder druk staat. Wij zullen ervoor zorgen dat bij de formatie voor een nieuw kabinet alle informatie beschikbaar is om dit probleem op te lossen in enigerlei vorm. Ik moet het zo formuleren, want ik kan niet vooruitlopen op de resultaten van een nieuw coalitieakkoord. Wij zullen dat doen voor een kabinet van welke kleur dan ook, om een zeer relevante toevoeging van mevrouw Eijsink te citeren.

Ik ben de heer Voordewind erkentelijk dat hij heeft opgemerkt dat dit een van de onderdelen is van de nota waarbij voortgang is geboekt. Hij noemt nog een heleboel andere voorbeelden. Ik zal er een uitlichten die dicht bij mijn eigen hart ligt, om het wat pathetisch te zeggen. Dat is de nagedachtenisoorkonde. Het zijn heel mooie momenten waarop wij aan mensen die oorkonde en de sculptuur kunnen geven. Het is ontroerend om te zien hoe belangrijk dit is voor mensen, zelfs als het 50 of 60 jaar na dato is. Wij hadden vorige week nog een bijeenkomst waarop nabestaanden van militairen die in Korea zijn omgekomen, die nagedachtenisoorkonde hebben gekregen. Dat zijn ook elementen van het beleid waarover ik met voldoening kan spreken.

Ik kom nog even terug op de evaluatie, want mevrouw Bruins Slot heeft in het bijzonder gevraagd naar de doelstellingen van het veteranenbeleid. Ik heb er in methodische zin al iets over gezegd. De hoofddoelstelling is natuurlijk het bieden van integrale zorg aan de veteranen. Daar valt het bevorderen van de erkenning en de waardering voor veteranen ook onder, net als de zorg voor veteranen. Deze begint bij de eerste keuring van de aspirant-militair en eindigt pas bij het overlijden van de veteraan. Al die tijd wordt ook het thuisfront niet vergeten. Dit onderwerp komt terug in de zo-even voor de begrotingsbehandeling toegezegde brief.

Mevrouw Bruins Slot heeft ook een vraag gesteld over de werkdruk bij het bedrijfsmaatschappelijk werk. Het DienstenCentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk heeft inderdaad te maken met een hoge werkdruk. Dat is onder meer het gevolg van de extra werkzaamheden van het dienstencentrum in verband met de missie in Afghanistan. Dat hebben we zien aankomen, dat is in 2008 al onderkend en dat was toen aanleiding voor een uitbreiding van de capaciteit van het dienstencentrum. Deze is inmiddels voltooid, maar dat neemt niet weg dat zij het nog wel een tijdje druk zullen hebben. Dat zal ik niet tegenspreken.

Mevrouw Eijsink en mevrouw Bruins Slot hebben een vraag gesteld over de beoordeling van invaliditeit en daarmee gepaard gaande bezwaarschriften van de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogsslachtoffers. Op 21 mei heb ik de Kamer een brief gestuurd over de beoordeling van invaliditeit. Defensie gebruikt nieuwe protocollen voor de beoordeling van invaliditeit als gevolg van psychische aandoeningen. Hierdoor zijn wij beter in staat deze invaliditeit vast te stellen dan in het verleden. De Kamer heeft erop gewezen dat er ongeveer 60 bezwaarschriften zijn ingediend tegen de keuringsuitslagen op grond van de nieuwe protocollen. Die procedure bestaat, dus dat kan en mag. Het waren er 60 op in totaal 500 uitslagen. Van deze bezwaarschriften hebben er vijftien betrekking op een verlaging van het invaliditeitspercentage als gevolg van herkeuring. Deze zijn op dit moment geen aanleiding om de protocollen te herzien. Ik overweeg wel om in overleg met de centrales het overgangsrecht uit te breiden, zodat oorlogsslachtoffers die al jaren een voorlopig invaliditeitspercentage hebben, daar onder worden gebracht. De bezwaarschriften zijn in behandeling bij het ABP. Het zal duidelijk zijn dat ik daar niet op vooruit kan lopen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. De minister licht toe hoeveel bezwaarschriften er zijn. Bij de herkeuring is bijna 30% van de invaliditeitspensioenen lager vastgesteld dan aanvankelijk. Ik ben benieuwd wat daar de redenen voor zijn.

Minister Van Middelkoop: Wat daar de redenen voor zijn, die vraag kan ik niet specifiek beantwoorden. Wat hier geldt, geldt natuurlijk overal in de wereld van de sociale zekerheid. Bij herkeuringen bestaat er een mogelijkheid in de plus en in de min, om het maar even heel simpel te zeggen. Waarom mensen na een herkeuring een andere uitkering krijgen, hetzij hoger, hetzij lager, is natuurlijk altijd individueel bepaald. In vijftien gevallen moet men een verlaging van het invaliditeitspercentage tegemoetzien, zoals gezegd. Dat zit in de logica van een herkeuring. Als ik de achtergrond van de vraag van mevrouw Bruins Slot zo mag verstaan, die protocollen zijn vrij nieuw. We moeten dat rustig zijn gang laten gaan, en dan praat ik echt over jaren. Ik weet ook wat van sociale zekerheid in den brede. Je moet daar heel voorzichtig mee omgaan, om ook een vorm van procedurele zekerheid te bieden. Ik kan mij voorstellen dat je dit na enkele jaren evalueert, omdat je moet beoordelen of die protocollen niet te strak of juist veel te soepel zijn. Dat is eigen aan dit soort systematiek, maar op dit moment wil ik volstaan met deze waarneming, omdat er nog zoveel bezwaarschriften in behandeling zijn bij het ABP. Ik zou bijna adviseren om ons in de komende jaren in de gaten te houden. Ik vind het een reëel punt, maar voor dit moment zijn dit de gegevens.

Mevrouw Bruins Slot sprak ook over de jonge veteranen. Deze mensen zijn inderdaad meestal druk bezig met de nieuwe baan en het gezin, maar het is toch belangrijk dat zij contact kunnen blijven leggen met andere veteranen wanneer daaraan behoefte bestaat. Je kunt dit niet afdwingen en dat moet je ook niet willen. Het kan zijn dat mensen op een gegeven moment tegen ons zeggen: farewell, goodbye, ik heb een mooie tijd gehad en ik hoef er verder niets mee te maken te hebben. Dat is prima, maar als er behoefte aan bestaat, moeten zij de weg weten te vinden, bijvoorbeeld naar het Veteraneninstituut.

In mijn beleid staan het stimuleren en onderhouden van contact tussen veteranen en het begeleiden van veteranen die zorg nodig hebben centraal. We proberen jonge veteranen te bereiken door het blad Checkpoint aantrekkelijk te maken, door op hen gerichte reünieactiviteiten, door de veteranenpas aantrekkelijker te maken en door evenementen zoals filmpremières en terugkeerreizen. Het Veteraneninstituut doet onderzoek naar de wensen en behoeften van jonge veteranen. Op dat punt zullen wij misschien ook iets van onze cultuur moeten veranderen. Wij hebben ons zo lang vooral op oudere veteranen gericht dat een heleboel details misschien wat moeten worden aangepast. Dat zal men zaterdag wel merken, omdat ook het muziekprogramma daarin voorziet. Er zal een type muziek ten gehore worden gebracht dat in het bijzonder voor de jonge veteranen aantrekkelijk zal zijn. Giel Beelen zal hierbij ook aanwezig zijn.

Er is een duidelijke wens van jonge veteranen om toegang te krijgen tot militaire faciliteiten, zoals kazernes en sportvoorzieningen. Dit is een belangrijk punt, waar we aan tegemoet proberen te komen. We zoeken ook nog naar aanknopingspunten met de veteranenverenigingen en de regimentsverenigingen in het Veteranenplatform, zoals mevrouw Bruins Slot vroeg. Dit is ook een punt dat in ontwikkeling is en dat men in de gaten moet houden.

Dan kom ik op de losse vragen, om te beginnen de kritische opmerkingen van de heer Hernandez over de imam Eddaoudi, die niet helemaal binnen de orde van het veteranenbeleid zijn, zoals de voorzitter aangaf, maar waar ik toch op wil reageren. De heer Hernandez moet weten dat Defensie niet verantwoordelijk is voor uitspraken van een geestelijk verzorger. Er bestaat een verantwoordelijkheidsrelatie tussen elke geestelijk verzorgende en de zendende instelling, dus daar moeten we zijn. Ik heb dus geen enkele behoefte om te reageren op bepaalde uitspraken van hem. Ik zou dat zelfs ongepast vinden. De staatssecretaris heeft een of twee jaar geleden de belangrijke stap genomen, waar de Kamer mee akkoord is gegaan, om naast alle zendende instellingen die we al hebben, dus naast de faciliteiten die we al bieden, ook de wereld van de islam een plek te geven binnen de krijgsmacht, omdat daar behoefte aan is. De heer Hernandez zal als oud-militair toch willen erkennen dat als je een behoeftestelling hebt, je daarin moet voorzien. Ik vind dat ook een ereplicht voor ons als werkgever.

De heer Hernandez heeft ook een vraag gesteld over de bevordering van majoor tot kolonel. Dat is wel iets waar wij verantwoordelijk voor zijn. Een algemene regel is dat het hoofd van alle diensten (protestantse, katholieke, en in dit geval dus de islamitische) een kolonel is. Zo simpel is dat antwoord.

De heer Hernandez (PVV): Kan ik dan concluderen dat een hoofd van een dienst een kolonelsrang heeft en dat het niet uitmaakt of het gaat om een protestant, een katholiek, een pandit of een rabbijn?

Minister Van Middelkoop: Ja.

De heer Hernandez (PVV): Dank u wel.

Minister Van Middelkoop: Dank voor uw begrip.

De heer Brinkman is nu weg, maar ik had hem graag even meegenomen in de feestvreugde. Ter uitvoering van zijn motie zijn wij ertoe overgegaan om bij de dapperheidsonderscheidingen heel fysiek de openbaarheid te zoeken. De laatste keer op het Plein was dat een groot succes. Ik heb hier al eerder in een overleg over gesproken. Ik vond het zelf ook schitterend om te zien dat veel mensen die toevallig langsliepen, verrast door die bijeenkomst bleven staan, luisterden en applaudisseerden. Dat was een heel mooi moment. Het is een goed idee, waar wij mee doorgaan. Een deel van de onderscheidingen is niet in het openbaar gegeven op die dag. Dat heeft ermee te maken dat het ging om commando's. Zij kunnen en willen niet in het openbaar verschijnen, omdat wij hun uiterlijke verschijning moeten beschermen. Ik heb dit ook eens gedaan in Breda, binnen onze muren. Ook daar waren er twee ceremonieën. De ene was semiopenbaar, waarbij allerlei mensen met fotocamera's rondliepen, en de andere was meer besloten. Dat is om veiligheidsredenen. De heer Hernandez zal dat willen begrijpen en billijken.

De heer Hernandez (PVV): Voorzitter. Ik wil toch nog even terugkomen op de opmerking van de minister dat onze islamitische geestelijke verzorger niet geheel de Veteranennota raakt. Ik denk niet dat ik in herinnering hoef te roepen dat mensen in een labiele geestelijke toestand door dit soort opmerkingen mogelijk nog eens rare dingen kunnen gaan doen, getuige wat er onlangs in Amerika is gebeurd, na contacten met een imam in Jemen, die wat rare uitspraken gedaan heeft. Ik vind dat dit wel degelijk raakvlakken heeft met veteranenzorg.

Minister Van Middelkoop: Laten we daar niet de degens over kruisen. Ik ga ervan uit dat de geestelijke verzorgers in de krijgsmacht weten in welke institutionele omgeving ze werken. De ervaring over jaren en decennia heeft uitgewezen dat zij de vrijheid die zij ten principale hebben, en die is gebaseerd op de wereld van het sacrale, van de kerk, van de moskee of van de synagoge, kunnen behouden omdat zij rekening weten te houden met de wereld van de krijgsmacht. Op dit moment heb ik dus geen reden om kritisch de vinger te leggen bij concrete uitspraken.

Mevrouw Hachchi (D66): Er is net gesproken over jonge veteranen, en dan vanuit de positieve kant. Dat is natuurlijk alleen maar toe te juichen, maar ik wil graag ook aandacht voor de negatieve kant. Ik heb nog geen reactie van de minister gehad over de verwachte grote aantallen jonge veteranen die kampen met psychische of lichamelijke problemen. Wat gaat de minister daaraan doen?

Minister Van Middelkoop: Laat ik die vraag tweeledig beantwoorden, zoals ik begon. Dat zal mevrouw Hachchi willen billijken. Ik denk dat veteranen-nieuwe stijl in de meeste gevallen sterker uit een missie zullen komen, met een goed verhaal. Zij zullen zeggen dat zij een fantastische baan hebben gehad en goed werk hebben gedaan, hoe zij dat verder ook formuleren. Sta mij toe om dat nog eens te benadrukken, omdat dat het merendeel van de veteranen zal vormen. We moeten er ook rekening mee houden dat er mensen uit de Afghanistanmissie, die op dit moment de grootste is, zullen komen die zorg behoeven. Dan staat het zorgsysteem van ons klaar. In 2008 zagen wij bij het bedrijfsmaatschappelijk werk al een extra workload aankomen, en daarin hebben we voorzien. Zo zijn wij ons er heel goed van bewust dat er inmiddels bijna twintigduizend militairen in Afghanistan zijn geweest en dat je grofweg rekening moet houden met een werklast die daaruit voortvloeit en die ook nog wel te kwantificeren is voor de komende jaren en misschien zelfs wel decennia. Dat is het reguliere systeem. Het zou niet goed zijn om een zorgsysteem voor een missie op te zetten, maar dat vraagt mevrouw Hachchi ook niet. Dat is ook helemaal niet nodig. Ik geloof ook wel dat wij dit de komende jaren zullen zien. Zoals wij nu al een paar keer dapperheidsonderscheidingen hebben kunnen uitreiken voor Afghanistanmilitairen, zo zullen wij ook militairen tegenkomen die heel veel zorg nodig hebben en wij staan daarvoor klaar.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter, zijn mijn interrupties op?

De voorzitter: U mag interrumperen en een vervolgvraag stellen.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik dank de minister voor zijn reactie. Uiteraard ben ik het met hem eens dat een groot gedeelte van de militairen geen problemen hebben; dat zijn degenen die er heel sterk uitkomen. Maar laten we wel wezen: het gaat om die enkele gevallen waarin het fout gaat, zonder dat we de ogen sluiten voor degenen met wie het goed gaat en die er goede ervaringen aan hebben overgehouden. De minister zegt dat de voorbereiding niet anders was dan bij andere missies. Ik denk dat het in het geval van Uruzgan van belang is om in te zoomen op het type missie en te bezien wat voor soort militairen daar hebben gezeten, qua leeftijd en doelgroep. Graag een reactie.

Minister Van Middelkoop: Daarop zijn we echt voorbereid. Wij weten dat ongeveer 5% van de militairen na een missie enigerlei vorm van zorg behoeft, van licht tot heel zwaar. 5% van 20 000 is 1000. Dat weten wij nu, daarop stellen wij onze capaciteiten in. Ook in de komende nota's over het veteranenbeleid zult u die problematiek in de uitvoering van het beleid terugzien, evenals in de verslaglegging. Op dit moment kan ik natuurlijk moeilijk vooruitlopen op hetgeen statistisch mag worden verwacht. Het wordt pas echt interessant als zaken zich concreet aandienen, in de vorm van militairen met een zorgbehoefte.

De heer El Fassed (GroenLinks): Daarop wil ik aansluiten. We weten nu al dat er mensen onder de radar blijven, omdat er geen verplichting is om vragenlijsten in te vullen. Als men klaar is om die grote groep op te vangen, kunnen we dan iets als een actieve zoektocht van de minister verwachten?

Minister Van Middelkoop: Die vraag had u in eerste termijn gesteld, daarop kom ik nog terug.

Mevrouw Bruins Slot en de heer Hernandez hadden een vraag gesteld over de samenwerking met de politie. Welnu, die komt inderdaad op gang. Bij de opvang van individuele veteranen die in de problemen raken, heeft die samenwerking haar waarde inmiddels bewezen. Het onderzoek dat nu wordt uitgevoerd, moet daaraan een verdere structuur geven. In dat kader zijn er ook contacten tussen politie en het Zorgloket, evenals het LZV en de Koninklijke Marechaussee. Ik denk dat zowel politie als krijgsmacht daarvan kunnen profiteren.

De heer Ten Broeke vroeg naar de voorbereiding bij kleine missies en legde de vinger op een kritiek punt. Voor kleine missies worden militairen voorbereid door het Bureau Individuele Uitzendingen. Een van de onderdelen van de uitzending is het omgaan met gijzelingssituaties. Militairen krijgen daar de cursus «Conduct after capture» voor. Het kan helaas voorkomen – en dat was de kritische noot van de heer Ten Broeke – dat vanwege een te korte voorbereidingstijd de opleiding niet in al zijn facetten in Nederland wordt uitgevoerd. Als dat het geval is, proberen we dit tijdens de missie in het gebied te verbeteren, of de opleiding daar te voltooien. Een kenmerk van kleine missies, vergeleken met grotere missies, is dat je de laatste ziet aankomen en je daarvoor ruimschoots de tijd hebt; die gebeuren nooit overijld. Kleinere missies gebeuren weliswaar niet overijld – om me niet in mijn eigen woorden te laten vangen – maar soms is het nodig om heel snel iemand te sturen; vandaar dat het probleem zich kan voordoen. Het is goed dat de heer Ten Broeke daar de vinger op legt, maar zo proberen wij het te voorkomen.

De leden Eijsink, Hachchi en Voordewind vroegen naar de mate waarin actief dienende militairen onder de zorgplicht van Defensie vallen. De hoofdregel is eigenlijk zo simpel als maar kan: actief dienende militairen die zorg behoeven, worden in eerste instantie door ons opgevangen. Daarvoor hebben wij binnen Defensie een heel zorgsysteem, zoals in andere organisaties vaak ook het geval is. Bij psychische klachten kunnen wij een behandeling geven, zeker als maatwerk wordt gevraagd, maar er is natuurlijk ook een grens aan wat wij kunnen doen. Is die bereikt of gaan we daaroverheen, dan gaan we naar het LZV-netwerk van zorgaanbieders en kijken we of daar zorg kan worden geboden. We besteden die dan uit, zodat we toch die verplichting voor onze actief dienende militairen kunnen verwezenlijken, en eventueel nog meer dan dat. Tenzij het iets is waarmee niemand zich raad weet, zullen wij dus nooit iemand nee verkopen, omdat wij het zelf niet in huis hebben of omdat het binnen de veteranenzorgwereld niet beschikbaar is. Dat is de hoofdregel. Deze vragen waren gebaseerd op een uitspraak op bladzijde 3 van de nota.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Niet alleen ik, maar ook collega's werden getriggerd door deze zin in de nota: «indien het voor de behandeling beter is, worden ook actief dienende veteranen doorverwezen naar het LZV». Dus: indien het voor de behandeling beter is. Dat kan al discutabel zijn. Kan de minister daarvoor toetsbare criteria geven, die de militairen ook duidelijkheid geven over wanneer er wordt doorverwezen? Heeft de mening van de militair zelf nog enige invloed, wordt die meegenomen in de afweging?

Minister Van Middelkoop: Het is niet zo bijzonder als u nu doet voorkomen. Iedereen die bij een dokter is geweest, is ermee vertrouwd dat hij kan worden doorverwezen. Dit is ook een vorm van doorverwijzing. Nogmaals, we hebben veel in huis, maar om voor de hand liggende redenen houdt het een keer op. In die gevallen zoeken wij naar een aanbod, wat natuurlijk leidt tot een vorm van doorverwijzing. Dat is altijd in het belang van de militair; dat staat voorop, dat staat ook in de nota. Heeft hij daarin zeggenschap? Als die vraag al relevant is, denk ik dat hij blij is als wij een aanbod voor hem weten te vinden. Maar elke patiënt in dit land is vrij om iets te weigeren. Ik heb niet de indruk dat dit het grootste probleem is. Ik denk dat mensen wie dit aangaat, blij zijn dat wij ons best doen om zorgaanbod te vinden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik kan mij indenken dat je verder kijkt als er geen aanbod is van Defensie, maar hier staat expliciet «als het voor de behandeling beter is ...». Er wordt dan dus een soort kwalitatieve afweging gemaakt: intern hebben we dit, maar het kan beter zijn om naar het LZV te gaan. Dit maakt dat ik ga twijfelen of er criteria worden aangelegd als er wordt doorverwezen en welke dat zijn.

Minister Van Middelkoop: Ik vind het verschrikkelijk dat de heer Voordewind op het verkeerde been is gezet. Het eerste belang van de patiënt is dat wij ons eigen zorgsysteem hebben. De meeste problemen van de gemiddelde patiënt kunnen binnen dat zorgsysteem worden opgevangen of behandeld. Wanneer dat niet lukt of niet helemaal lukt, is het in het belang van de patiënt om die zorg ergens anders te zoeken; dat is bijna even normaal als in de wereld buiten Defensie. Laat hij er verder niets achter zoeken. Ik heb niet de indruk dat hierbij problemen bestaan, bijvoorbeeld dat mensen worden doorverwezen naar plekken waar ze niet heen zouden willen. Als dat het geval is, ben ik beschikbaar om daarnaar te kijken. Dit is de uitleg van de algemene passage uit de brief die mij werd voorgelegd.

Mevrouw Eijsink en mevrouw Bruins Slot stelden nog vragen over de zogenaamde «uitkeuring». Per 1 mei 2010, dus zeer recent, hebben wij de verplichting tot uitkeuring herhaald in de ontslagbeschikking, of hebben wij aldus bepaald, en wordt gecontroleerd of die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. De minister zegt dat het wordt gecontroleerd, maar wie controleert dit?

Minister Van Middelkoop: Wij nemen dit op in het ontslagsysteem. Daarin wordt ook geborgd dat de controle plaatsvindt. Nog verdere details kunt u me in tweede termijn vragen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik wil hier toch graag een volledig antwoord op hebben.

Minister Van Middelkoop: Wat is uw zorg?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De zorg is dat «borgen in het ontslagsysteem». Volgens mij valt een militair vaak buiten het digitale systeem en vindt de uitkeuring uiteindelijk toch niet plaats, waarmee een deel van de zorgplicht er ook niet is. Dit kan de minister ontgaan en dat zou zonde zijn.

De voorzitter: De minister heeft aangegeven dat hij hierop in tweede termijn terugkomt.

Minister Van Middelkoop: Ik heb dit beluisterd, het kan zijn dat deze vraag schriftelijk wordt beantwoord.

De voorzitter: Probeert u het mondeling.

Minister Van Middelkoop: Het is pas de eerste keer. Maar u weet dat ik niet de minister van de kleine briefjes ben en dat ik de Kamer zo veel mogelijk geïntegreerd probeer te beantwoorden.

Verder is een vraag gesteld over de moeizame procedure met betrekking tot de militaire invaliditeitspensioenen. De aanvraag en keuringsprocedures verlopen volgens sommige betrokkenen moeizaam. Ik spreek dat niet tegen. Op dit moment wordt onder meer in overleg met het ABP, de uitvoerder van de militaire invaliditeitspensioenen, bezien hoe de procedures en de benadering van de cliënten verder kunnen worden verbeterd. Daarbij zijn de sleutelwoorden «goede communicatie» en «juiste verwachtingen». Hoewel ik begrijp dat dit soort procedures als belastend worden ervaren, teken ik aan dat dit soort procedures en keuringen voor de vaststelling van een aanspraak op een militair invaliditeitspensioen nu eenmaal noodzakelijk zijn. Ik streef ernaar om deze te optimaliseren. Kortom, mevrouw Eijsink heeft terecht de vinger hierop gelegd. Wij zijn hiermee bezig en zullen ongetwijfeld later hierop terugkomen.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd of een uitgezonden reservist ook een veteraan wordt. Het antwoord is «ja». Wat doet Defensie voor hen? Hetzelfde als voor andere veteranen. Verder stelde zij een vraag over niet-ingevulde nazorgvragenlijsten. Zoals bekend, is het invullen van die vragenlijsten niet verplicht. Wel wordt het geregistreerd als iemand een vragenlijst niet-ingevuld retourneert. De arts wordt hierover geïnformeerd en in voorkomende situaties kan worden doorgevraagd en kunnen wij het gegeven van het niet-invullen van de lijst zien als een signaal bij de beoordeling van de uitzendbaarheid en uitkeuring.

Verder werd de vraag gesteld waarom dit niet verplicht is. Welnu, die vraag is al zo oud als het systeem. Ten eerste loop je in dat geval een groot risico op sociaalwenselijke antwoorden; de vrijwilligheid is voor betrokkenen echt een conditio sine qua non voor betrouwbare en relevante informatie. Ten tweede zou je bij een verplichting ook een sanctie moeten opleggen. Maar welke sanctie zou je kunnen verzinnen? Ik zou het niet kunnen. En als ik het wel zou kunnen, zou ik het niet willen; zoiets sanctioneren wordt heel lastig. Ik laat de term «sanctioneren» vallen. Ik zei al eerder: als het gaat om iemand die binnen Defensie actief blijft, kunnen wij deze persoon er wel een keer over bevragen, maar ik zou er geen sanctie voor willen gebruiken.

De heer Voordewind stelde nog een vraag over het Veteranenregistratiesysteem. Daarin worden veteranen opgenomen met hun relevante persoons- en uitzendgegevens. Gegevens die aan verandering onderhevig kunnen zijn en die niet automatisch kunnen worden gemuteerd via de koppeling met de Gemeentelijke Basisadministratie, zoals telefoonnummers en e-mailadressen, zijn daarom niet hierin opgenomen.

De vraag van de heer Voordewind over de klachtenfunctionaris heb ik reeds beantwoord. En alvast met excuses voor de enkele vraag die ik misschien over het hoofd heb gezien, ik denk dat ik erdoorheen ben.

De voorzitter: We gaan even het rijtje af, om na te gaan of er nog vragen zijn blijven liggen. De leden kunnen hun vraag herhalen zonder toelichting.

De heer Hernandez (PVV): Voorzitter. Ik had graag een reactie van de minister gehad op mijn vraag over verbanden tussen letselschade en uitzenddruk.

De voorzitter: U hebt ook nog een tweede termijn.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Er zijn nog enkele kleine vraagjes van mij blijven liggen. Waarom moeten we De Telegraaf lezen voor die aantallen, waarom stonden die niet in de nota? Andere vragen zijn ook niet beantwoord. Ik vroeg naar het Afghanistanbeleid vanaf 2006, het centrale registratiesysteem, het roc en Stichting De Basis: per wanneer financiering?

De voorzitter: De minister kan niet zo snel schrijven als u kunt praten.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter, ik heb geen openstaande vragen.

Mevrouw Hachchi (D66): Dank u wel, voorzitter. Ik krijg graag nog een antwoord op mijn vraag wat de minister gaat doen aan de versnippering, aan de veelheid aan instellingen, zodat de veteranen niet tussen wal en schip vallen dan wel van het kastje naar de muur gestuurd worden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik krijg graag antwoord op de vraag wanneer de eerste resultaten van de Monitor Belasting en Zorg bekend zijn. Wanneer wordt de Kamer daarover dit jaar geïnformeerd? Is gekeken naar de mogelijkheden voor maatschappelijke stages bij Defensie in het kader van family support? Hoe staat het daarmee?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag aan de minister over het automatisch registreren in het VRS. Gebeurt dat op dit moment ook voor de actieve veteraanmilitairen? Zo nee, waarom niet?

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik heb twee vragen. Op welke wijze denkt de minister zorgmijders te bereiken? Deelt de minister de mening dat er een betere monitoring van dienstverlaters moet komen?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb nog een openstaande vraag. Wat zijn de lessons learned van andere landen bij terugkeer na een missie? Is de werkomgeving wel de meest adequate omgeving om degenen die zijn uitgezonden op te vangen?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Eijsink over de cijfers die in De Telegraaf van maandag staan. Daarin worden getallen genoemd die niet in de nota staan. Ik heb gevraagd naar cijfers over het Centraal Aanmeldpunt. Zijn er resultaten van bekend voor opvang, behandeling en nazorg?

De voorzitter: Ik geef de minister de gelegenheid voor het beantwoorden van de nog openstaande vragen.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik geloof dat ik u een dienst bewijs als ik het staccato doe, zonder dat het ten koste gaat van de inhoud.

De heer Hernandez heeft een vraag gesteld over de relatie tussen letselschade en uitzenddruk. Daar durven wij geen wetenschappelijk gefundeerde uitspraken over te doen. Ik begrijp de achtergrond van de vraag, maar ik durf daar geen antwoorden in gekwantificeerde zin over te geven. Ik houd het niet voor onmogelijk dat we, na het inmiddels grote aantal uitzendingen, na verloop van tijd met nieuwe ervaringsgegevens te maken krijgen. Sommige letselschadegevallen zullen pas in een laat stadium zichtbaar worden. Ik durf daar nu geen uitspraken over te doen. Ik kan het niet onderbouwen.

Mevrouw Eijsink stelde een vraag over een bericht in De Telegraaf. Het cijfermateriaal dat daarin staat, had ook in de nota kunnen staan. De Telegraaf heeft op een gegeven moment vermoedelijk cijfers gekregen van het Veteraneninstituut of heeft deze ergens anders vandaan. De Telegraaf heeft bij ons om bevestiging gevraagd en die hebben wij gegeven. Zo is het in de krant verschenen. Het zal ons nooit lukken om alles in nota's op te nemen zodat kranten niets meer te schrijven hebben.

Dan de vraag over de lessons learned naar aanleiding van de uitzendingen in 2006 naar Afghanistan en Irak. Het is goed dat mevrouw Eijsink daar de vinger op legt. Wij moeten natuurlijk op grond van toetsingskader missies evalueren. Te zijner tijd geldt dat ook voor de ISAF-missie. Ik ben nu samen met mijn collega Verhagen een opzet aan het bedenken die recht doet aan de aard van deze missie – die ook comprehensive is – aan de hand van de 3D-benadering. Het lijkt mij verstandig – ik meen dat ik dat al eerder heb gezegd – om daaruit ook lessen te trekken over de relevantie van het veteranenbeleid. Ik zal dat een plek geven in de evaluatie die later komt.

Tegen mevrouw Eijsink en de heer Voordewind zeg ik dat actief dienenden onmiddellijk in het registratiesysteem worden opgenomen om redenen die wij eerder hebben besproken. Mevrouw Eijsink kan ik nog melden dat mensen binnen het ROC allereerst zicht krijgen op hun weerbaarheid. Vervolgens gaan de bekende mechanismen in werking voor de keuring, met alle gevolgen die daarbij horen.

Dan kom ik bij het maatschappelijk werk dat nu door De Basis wordt gedaan. Wij zijn op zoek naar een nieuwe uitvoerder via de methode van de aanbesteding. De Basis kan daarvoor ook intekenen, zoals moet ingevolge Europese regels voor aanbesteding.

Mevrouw Hachchi vroeg opnieuw naar de versnippering. Ik verwijs naar het Centraal Aanmeldpunt. Het aanbieden van zorg wordt lastiger, omdat de zorgbehoefte sterk gedifferentieerd is. Dat is moeilijk in één loket onder te brengen, maar ook dat heeft onze aandacht. Ik zal intern vragen of mensen problemen hebben met het vinden van de juiste route. Mevrouw Hachchi, die uit de organisatie komt, heeft misschien signalen gekregen in die richting. Als dat zo is, moet zij die doorgeven. Ik ben daar zeer gevoelig voor.

De Monitor Belasting en Zorg, waar mevrouw Bruins Slot naar vroeg, komt medio augustus. Deze wordt standaard naar de Kamer toegestuurd. Zij vroeg ook naar het fenomeen maatschappelijke stage. Ik zou bijna zeggen: dit is een CDA-item dat sinds midden jaren negentig aan oud-minister Brinkman is gekoppeld. Wij kennen geen maatschappelijke stage in het kader van family support. Defensie geeft wel steun aan de thuiszorg, overigens met behoud van de eigenstandigheid van de thuiszorg. Dat is ook een deel van hun eer. Wij hebben niet zoveel behoefte om via een maatschappelijke stage invulling te geven aan family support. Dat is al talloze keren gedaan, overigens niet alleen in deze sector. Het zou het CDA, dat zo lang deel uitmaakte van kabinetten, ook te denken moeten geven dat dit onderwerp nooit is geland. Misschien is het niet zo'n geweldig onderwerp.

De heer El Fassed vroeg hoe wij grip krijgen op de zorgmijders, hun autonomie respecterend. Wie niet wil, kunnen we niet dwingen en dat moeten we ook niet doen, maar het zal ons wel een zorg zijn, om het zo te formuleren. Dat doen we via de commandanten, de buddy's. Je doet een appel aan het thuisfront. Soms als het nodig is, wordt helaas de politie ingeschakeld. Wij hebben onlangs een folder uitgebracht, bestemd voor alle huisartsen, met de boodschap: houd er rekening mee dat mensen met problemen kunnen komen die defensiegerelateerd zijn. Dat zijn de wegen die wij bewandelen om de zorgmijders in beeld te houden.

Ten slotte kom ik bij de vraag van de heer Ten Broeke. Wij hebben ooit gekozen voor het systeem van debriefing in de adaptatieronde op Kreta. Dat bevalt ons uitstekend. Daarmee is het verhaal natuurlijk niet afgelopen. Er zullen later nog terugkomdagen zijn. Ik weet dat het in andere landen op een andere manier gebeurt. Ik ben altijd beschikbaar voor de superioriteit van de aanpak van andere landen, maar ik heb op dit moment onvoldoende redenen om het bestaande systeem te wijzigen.

Voorzitter. Hiermee heb ik de vragen beantwoord.

De heer Jasper van Dijk (SP): De minister heeft mijn vraag over het CAP nog niet beantwoord.

Minister Van Middelkoop: Kunt u die vraag herhalen?

De heer Jasper van Dijk (SP): Op mijn vraag over de cijfers in De Telegraaf heeft de minister gereageerd. Vervolgens heb ik gevraagd naar cijfers over het CAP. Welke resultaten zijn er bekend over de opvang?

Minister Van Middelkoop: Ik ben iets te snel gegaan doordat mevrouw Hachchi ook een vraag over het Centraal Aanmeldpunt voor veteranen heeft gesteld. Er zijn circa 800 contacten per jaar, wordt mij gemeld. De meeste kunnen telefonisch worden afgedaan. Zo nodig wordt zorg geboden, waarbij wij natuurlijk streven naar maatwerk.

De heer Hernandez (PVV): De minister durft geen uitspraken te doen over verbanden tussen letselschadeclaims en in dit geval de uitzenddruk. Gezien het groeiende aantal jonge veteranen en het mogelijk groeiende aantal letselschadeclaims loont het misschien om hier toch onderzoek naar te doen, zeker gezien de 847 claims die in behandeling zijn, die een behoorlijke financiële schade voor de Nederlandse Staat betekenen. Mijn verzoek aan de minister is om hier alsnog een onderzoek naar te starten.

Minister Van Middelkoop: Ik denk dat de heer Hernandez en ik het eens zijn over het belang van de zaak. Ik heb gezegd dat ik moeilijk een concluderende uitspraak durf te doen over de aard van de relatie. Het is goed mogelijk dat we een redelijk vermoeden hebben. Dat betekent voor ons – en dat vloeit voort uit de aard van de materie – dat wij de gevallen goed zullen volgen waarin wij aansprakelijk worden gesteld. Als er op enig moment algemene conclusies getrokken kunnen worden die te vertalen zijn in de preventiesfeer, zullen wij niet nalaten dat in ons beleid door te voeren, maar daar durf ik op dit moment geen uitspraak over te doen. Wij hebben te maken met situaties waarin wij aansprakelijk worden gesteld. Mensen kloppen bij ons aan met de melding dat zij letselschade hebben die is veroorzaakt door hun werk bij Defensie. Onze allereerste zorg is om die relatie aan te tonen. Daar hebben wij onze zorgexperts voor, onze artsen. Wanneer is aangetoond dat die relatie bestaat, moet die vertaald worden in een uitkering. Ik heb niet zozeer behoefte aan algemene uitspraken, laat staan gekwantificeerd, over de relatie tussen uitzenddruk en letselschade. Wanneer sprake is van aan defensieactiviteiten gerelateerde letselschade moeten wij een voorziening kunnen treffen. Dit is een onderwerp dat al langer loopt. Ik verwijs naar het onderzoek van de ombudsman en mijn opmerkingen over een mogelijke financiële voorziening door een komend kabinet.

De heer Hernandez (PVV): Mag ik uit de woorden van de minister concluderen dat hij het niet lonend vindt om deze relatie te onderzoeken?

Minister Van Middelkoop: Ik houd het zelfs niet voor onmogelijk dat er op dit punt onderzoeken bestaan, want wij zijn een zeer dankbaar onderzoeksobject. Ik wil er nog wel over nadenken. Dit onderwerp is te serieus om al te zeer te improviseren over de vraag of het lonend zou kunnen zijn. Nogmaals, het is veel belangrijker dat als iemand letselschade heeft opgelopen die gerelateerd is aan activiteiten binnen Defensie, wij daar een relevant antwoord op kunnen geven. Zelfs als je algemene kennis zou hebben van het type waar de heer Hernandez nu om vraagt, laat dat onverlet dat zo iemand in een concreet geval bij ons moet kunnen aankloppen. Dat lijkt me, eerlijk gezegd, veel belangrijker dan het eerste. Daarmee doe ik niets af aan de intellectuele interesse van de heer Hernandez in dit onderwerp. Ik wil het hier nu bij laten en ik zal nog eens nagaan of ik misschien een punt mis. Daarmee wil ik zeggen dat we informatie zouden kunnen vinden die relevant is voor onze verantwoordelijkheid ten opzichte van mensen die met letselschade te kampen hebben. Dat is het primaire punt.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Wij gaan over naar de tweede termijn van de Kamer. Ik moet beginnen met wederom mijn excuses aan te bieden aan de fractie van D66, want ik heb aan het begin gezegd dat alle fracties op basis van grootte het woord krijgen. De fracties van GroenLinks en D66 hebben evenveel zetels in de Kamer, maar D66 heeft net iets meer stemmen gekregen en is daarmee groter. Daarom zal de fractie van D66 zo dadelijk voor de fractie van GroenLinks het woord voeren. Ik feliciteer de fractie van D66 hiermee.

Ik stel voor om in tweede termijn de PVV-fractie evenals in eerste termijn als eerste het woord te geven. Ik geef het woord aan de heer Hernandez, die in tweede termijn nog acht minuten beschikbaar heeft, inclusief het voorlezen van eventuele moties.

De heer Hernandez (PVV): Voorzitter. Dank u wel. Ik denk dat mijn vragen voldoende beantwoord zijn. Ik geef het stokje door.

De voorzitter: Ik concludeer dat de heer Ten Broeke de vergadering heeft verlaten. Dan geef ik het woord aan mevrouw Eijsink, die nog vijf minuten beschikbaar heeft, inclusief het voorlezen van moties.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden, maar ik blijf nog met een aantal zaken zitten. Laat ik beginnen bij de evaluatie. Wij zijn elkaar halverwege genaderd en ik wil proberen of wij er helemaal uit kunnen komen. De opmerkingen van de minister over Afghanistan zijn correct, maar die horen bij de artikel 100-brief die in februari 2006 is besproken. Wat ik bedoel is dat de Afghanistanmissie dé missie is om te evalueren sinds het beleid is opgezet. Dat geldt ook voor de lange termijn. Deze artikel 100-brief betreft de E-fase en is een momentopname, maar Afghanistan blijft een substantieel deel van het veteranenbeleid voor de komende jaren. Daar verwees ik naar.

Vorig jaar is een evaluatie over de periode 2005–2010 toegezegd. We zijn een jaar verder en ik bedoel het niet flauw of vervelend, maar dat jaar is wel weg nu. Ik vind niet dat de Kamer kan wachten tot volgend jaar juni. Dat vind ik echt niet behoorlijk tegenover onze veteranen. Is de minister bereid met een voorstel te komen aan de Kamer over de opzet van een evaluatie en daarbij alle stakeholders te betrekken? Ik heb wat navraag gedaan en ik heb begrepen dat dit niet is gebeurd. Ik heb heel duidelijk de indruk gekregen dat het een ambtelijke notitie is geworden. Ik stel de minister voor om alle stakeholders en veteranen erbij te betrekken. Dan bedoel ik niet een rondetafelconferentie zoals de minister wenst te organiseren. Deze mensen moeten betrokken worden bij de evaluatie van het beleid. Vervolgens kan de minister hierover een voorstel aan de Kamer sturen voor Prinsjesdag. De minister had het over de begrotingsbehandeling, maar die staat waarschijnlijk gepland voor eind november. Dan zijn we weer twee of drie maanden verder. Dat duurt me veel te lang. De evaluatie over vijf jaar was nu toegezegd en ik wens daar niet nog een jaar op te wachten. Dus ik verzoek de minister om voor september een voorstel aan de Kamer te sturen over de opzet van de evaluatie en de evaluatie volgend jaar aan de Kamer te doen toekomen, in overleg met alle stakeholders aan de hand van meetbare doelstellingen.

Dan kom ik bij de veteranenregistratie. Begrijp ik goed van de minister dat de actief dienenden vanaf vandaag opgenomen worden en dat zij vanaf vandaag ook Checkpoint ontvangen evenals de uitnodigingen voor alle gemeentelijke bijeenkomsten van veteranen? Dat is nu nog niet het geval. Alle gemeenten krijgen nu alleen nog maar de adressen van veteranen en niet die van de actief dienende veteranen die op dit moment in hun gemeente wonen. Ik heb dat zelf de afgelopen week twee keer meegemaakt.

Ik kom bij De Basis en het maatschappelijk werk. De inschrijving op de Europese aanbesteding heeft eind 2009 al plaatsgevonden. De vraag is of Defensie de financiering van het maatschappelijk werk gaat overnemen van het V-fonds. Wie gaat het uitvoeren? Wanneer wordt daarover een besluit genomen? De Kamer vraagt hier al anderhalf jaar om. Het is 24 juni en het moet per 1 januari overgenomen zijn. Mijn fractie wil dat er op dit punt meer zekerheden komen voor de militairen en de maatschappelijk werkers. Het zou niet in lijn zijn met de taken die De Basis tot nu toe heeft verricht. Het zou een tekortkoming zijn van Defensie. Graag een reactie.

Wat de uitkeuring betreft verwijst de minister naar het ontslagsysteem. Mijn vraag ging iets verder. De militair moet zelf tekenen, hij moet er zelf mee akkoord gaan. Ik wil daar nu graag een reactie op. Vorig jaar hebben we hier ook al naar gevraagd. Het is van belang voor de dossiervorming. Daar begint het.

Aansluitend hierop de vraag over de evaluatielijsten. De vraag was of het mogelijk is een inspanningsverplichting neer te zetten. Het mag niet vrijblijvend zijn. Ik kan de minister ervan verzekeren dat de initiatiefnemers het ook juridisch onderzocht hebben. Ik ben het met de minister eens dat dit moeilijk is, maar het moet mogelijk zijn om een inspanningsverplichting af te dwingen.

Dan nog even over Srebrenica. Ik ben blij dat de minister daar zo duidelijk over is. Ik ben blij dat hij dat zo in de organisatie neerzet. Ik ben vooral blij voor de mensen wie het aangaat. Ik neem aan dat hij zich tot hen verhouden heeft met een telefoontje of wat dan ook. Deze mensen, weet ik van een aantal, zijn daar redelijk door geraakt. Het zou fijn zijn als de minister tegen de mensen die hierbij betrokken zijn net zo ruimhartig is als hij tegenover de Kamer is. Ik doel op Boudewijn Kok en anderen.

Dan kom ik bij de Nationale ombudsman. De minister zei dat het oplossen van deze kwestie de defensiebegroting onder druk zal zetten. Ik vind de defensiebegroting niet zo interessant in dezen, want mijn ervaring is dat men daar heel kritisch mee kan omgaan. Ik geloof best dat de defensiebegroting onder druk staat, maar als er een JSS nodig is kunnen we ook 100 mln. vinden. Maar laat ik verdergaan: door niemand van ons is gezegd dat het van de defensiebegroting moet komen. Ik wijs op de algemene middelen en vraag de minister om zo snel mogelijk met een voorstel te komen. Dan kan hij alle eer naar zich toe trekken, want dat is ook van belang.

Mijn laatste opmerking betreft de cijfers in De Telegraaf. De minister zegt dat die cijfers ook in de nota hadden kunnen staan, maar «I'm not buying that». Wij krijgen een Veteranennota waarin alles hoort te staan aan cijfermateriaal wat van belang is. De voormalige CDS zei twee jaar geleden al dat het niet naar 5% maar naar 10% gaat. De minister moet bij de realiteit blijven en niet zo reageren door te zeggen: het had erin kunnen staan. Wij spreken jaarlijks één keer over veteranen en dat moet met zorg, adequaat, accuraat en zorgvuldig gebeuren. Het zou fijn zijn als deze cijfers wel in de volgende nota staan en dat die niet een paar dagen voor het overleg naar een krant worden gestuurd.

Verder dank ik de minister voor zijn beantwoording.

De voorzitter: Inmiddels is de heer Ten Broeke van de VVD-fractie weer aangeschoven. Vinden de leden van de commissie het goed dat hij alsnog zijn inbreng levert? Ik zie dat men instemmend knikt. De heer Ten Broeke heeft nog negenenhalve minuut in tweede termijn, inclusief het indienen van eventuele moties.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Hoor ik teleurstelling in uw stem? Het stemt mij in ieder geval heel tevreden dat mijn collega's mij in de gelegenheid willen stellen om in tweede termijn het woord te voeren. Ik beloof u dat het niet negen minuten zal duren.

Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik heb niet alles kunnen volgen, maar gelukkig nam een collega, die binnenkort zijn maidenspeech hoopt te houden, mijn plaats in en ben ik dus redelijk goed geïnformeerd over het antwoord van de minister. De opmerking die de minister maakte over de Raad van State is mij vanzelfsprekend bekend. Wij mogen graag constitutionele debatten met elkaar voeren, maar het is goed om te weten dat de kaderwet er nu aankomt. Door de voorganger van deze minister – zijn rechtsvoorganger zou ik bijna willen zeggen – werd ook wel eens gezegd dat een wet bij de Raad van State lag en dan hoorden we later weer andere geluiden. Ik zie de kaderwet met spanning tegemoet. Ik deel met mevrouw Eijsink dat het belangrijk is om intensief en goed te spreken over veteranenbeleid. Dat kan aan de hand van deze kaderwet beter vorm krijgen, want dan kunnen we met wetgeving aan de slag. Zoals bekend, is de VVD er groot voorstander van dat er een goede veteranenwet komt. Wat daar precies in moet, kunnen we pas beoordelen als we beide wetteksten hebben kunnen bestuderen. Ook daarom dring ik aan op spoed.

Ik ben blij dat de minister heeft aangekondigd dat hij aanstaande zaterdag tijdens de Veteranendag bereid is om een witte anjer te dragen. Ik heb begrepen dat hij zich enige zorgen maakt over de houdbaarheid daarvan. Ik kom, evenals de minister, uit een streek met veel kastuinbouw en wij dragen de tuinbouwsector beiden een warm hart toe. Ik kan hem geruststellen: het lijkt mij niet noodzakelijk om hier met echte bloemen te werken. De Stichting Anjerveteranendag heeft een prachtige, buitengewoon duurzame replica laten maken. Groen en duurzaam, zeg ik ook tegen de collega's. Ik mag de minister er een overhandigen. De opbrengst van deze witte anjers komt ten goede aan jonge mensen die zich op buitengewone wijze hebben onderscheiden bij hun inzet ten behoeve van vrijheid en veiligheid. Het zou mooi zijn als dit particuliere initiatief, dat uit de boezem van de samenleving komt, door de minister wordt overgenomen.

Dan kom ik bij de lessons learned. Ik heb gewezen op onderzoek dat naar ik meen in Zweden of Canada is gehouden. Ik zal zodra ik mijn hand op die cijfers heb weten te leggen, de minister daarvan in kennis stellen. Ik heb uit het antwoord van de minister begrepen dat hij ervoor openstaat, mochten daar lessen uit te trekken zijn.

Wat de kleine en soms individuele missies betreft, merkte de minister op: daar zorgen wij voor en als het niet hier lukt, doen we het wel ter plekke. Ik heb onder andere van de vakbonden gehoord dat dit niet gebeurt in individuele gevallen. Ik zal de minister de voorbeelden daarvan doen toekomen. Aangezien de krijgsmacht de ambitie heeft om wereldwijd inzetbaar te zijn, zullen er toch wel mensen zijn die dit type taken op individuele basis aankunnen. Misschien moet er een reservoir van mensen zijn die wel de juiste training hebben gehad en die binnen 24 tot 48 uur kunnen worden ingezet. Het lijkt mij goed om er in de volgende Veteranennota bij stil te staan of de krijgsmacht in staat is om daar een klein contingent aan militairen voor op te leiden en aan te houden.

Dan het punt van de financiering van De Basis. Ik ben groot voorstander van loterijen. Ik vind ze prachtig. Ik zie ook dat de opbrengsten van loterijen soms ten goede komen aan publieke doeleinden. Ook dat vind ik prima. De minister zou eigenlijk meer van het type moeten zijn dat de tollenaars de tent uitschopt, maar ik vind het geen goede structurele oplossing om veteranenbeleid via de opbrengsten uit loterijen te financieren. In die zin kan ik mij vinden in de opmerkingen die daar eerder over zijn gemaakt. Het zou goed zijn als daar nog eens over wordt nagedacht.

Ook ik heb eerder deze week opmerkingen gemaakt over de publicatie in het themanummer van De Onderofficier over Srebrenica. Ik ben blij met de ruimhartige beantwoording van de minister op dit punt. Dit getuigt precies van de houding die politiek breed leeft, namelijk dat wij lessen hebben getrokken en dat er een zwarte pagina in de Nederlandse geschiedenis is omgeslagen. Dat is echter bepaald niet met de bedoeling gedaan om die pagina nooit meer op te slaan, mocht dat noodzakelijk zijn. Dat is af en toe noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer de herdenking van Srebrenica, die aanstaande is, aan de orde komt. De minister heeft de juiste houding en laten we het er maar op houden dat de desbetreffende ambtenaar wat overijverig is geweest in het voorkomen van reputatieschade en misschien het omgekeerde heeft bereikt van wat hij had beoogd.

Ik dank de minister voor zijn beantwoording en zie uit naar de wetbehandeling.

De voorzitter: Dan geef ik het woord aan mevrouw Bruins Slot van de CDA-fractie, die nog zevenenhalve minuut spreektijd heeft.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Toch ben ik op een aantal punten niet geheel gerustgesteld. Ik vind het goed dat de minister stelde dat veteranen een grote meerwaarde voor de samenleving hebben. Veel veteranen zijn goed uit de missie gekomen. Zij hebben in een andere functie een meerwaarde voor de samenleving. Volgens mij mag dat ook wel worden gezegd.

Ik heb een vraag gesteld over de werkdruk bij de bedrijfsmaatschappelijk werkers. De minister stelde dat er inderdaad op dit moment sprake is van een hoge werkdruk bij bedrijfsmaatschappelijk werkers. Dat zal ook het geval zijn als straks de missie in Afghanistan afloopt. Ik voorzie niet dat de werkdruk van de bedrijfsmaatschappelijk werkers in de komende jaren zal verlagen. De effecten van de missie zullen immers na afloop ervan in de komende jaren pas echt duidelijk worden. Hoe anticipeert de minister hierop?

De minister stelde dat de jongste generatie militairen graag toegang wil tot de militaire voorzieningen. Ik heb het dus over veteranen die inmiddels niet meer in dienst zijn. Ik heb in de nota gelezen dat de veteranenpas geen algehele toegangsvoorziening levert. Men mag met de veteranenpas dus niet de kazernes op, omdat dat in strijd zou zijn met het beveiligingsbeleid. Hoe wil de minister ervoor zorgen dat er een toegangspas komt voor de jongste lichting veteranen, die graag op de kazernes is om gebruik te maken van sportfaciliteiten, of om maatjes van de oude eenheid te bezoeken? De minister heeft het in de nota alleen over oud-medewerkers. Hoe breed ligt dit? Hoe gaat hij daarmee in de komende tijd aan de slag?

Aan de manier waarop de minister mijn vraag over de eenheidsgebonden verenigingen beantwoordde, merkte ik dat hij wel heil ziet in zulke verenigingen. Hij vindt dat zij perspectief bieden aan de jongere veteranen. Zij zullen in die verenigingen een bepaalde binding vinden. De minister zei in dit verband tegen mij: houd mij goed in de gaten. Dat zal ik zeker doen. Toch zou ik graag ook iets meer van de minister willen zien. Hij zal ons een mooie evaluatie van zijn beleid sturen, maar mag ik uit zijn woorden afleiden dat die eenheidsgebonden verenigingen ook een doelstelling van zijn beleid zullen vormen? Misschien kan de minister ons daarover iets meer vertellen in de evaluatie die hij gaat sturen.

Ik heb ook nog een vraag gesteld over de uitkeuring. Uit de manier waarop de minister mijn vraag beantwoordde, maak ik op dat de procedure voor de uitkeuring nog niet geheel is uitgekristalliseerd; ik zeg dit op een ambtelijke manier. Ik wil graag dat de minister dit toelicht. Ik zou het op prijs stellen als hij ons hierover een brief zou sturen voordat wij het AO over personeel houden. Op die manier kunnen wij hierop beter ingaan tijdens het AO over personeel. Bij personeelszorg is de zorg voor personeel vanaf het aannemen van personeel tot en met het einde van het dienstverband van belang. Daarom is veteranenzorg hierbij ook van belang.

Ik kom op de nazorglijst. Er is inderdaad een follow-up binnen de krijgsmacht. De arts wordt namelijk geïnformeerd. Die kan contact opnemen met de militair. Er is echter geen follow-up buiten de krijgsmacht.

Ik ben ten slotte heel benieuwd naar de resultaten van het onderzoek over de samenwerking tussen de politie en Defensie. Volgens mij is dit een goed initiatief. Ik ben benieuwd wat de resultaten tot nu toe zijn. Wanneer kunnen wij de resultaten van dat onderzoek verwachten?

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Een kernpunt in de discussie van vandaag is mijns inziens de vraag of de overheid moet uitgaan van een haalplicht of van een brengplicht. Er is op dit punt ook spanning tussen enerzijds het initiatiefwetsvoorstel van de Kamer en anderzijds de visie van de regering. Kan de minister nog eens ingaan op die kerndiscussie? Hij zegt dat hij voorstander is van een haalplicht. Erkent hij dat hij daarmee gevallen kan missen en veteranen over het hoofd kan zien? Dat is volgens mij de discussie die de Kamer met de minister wil voeren. Vandaar dat de initiatiefwet is ingediend. De minister zegt dat hij voorstander is van een haalplicht. Als hij daarvan echt een voorstander is, hoe verklaart hij dan dat allerlei organisaties groot voorstander zijn van een brengplicht? Ik denk aan de BMNO en de vakbonden. Ik heb daarover verschillende brieven gelezen. Die organisaties verschillen dus met de minister van mening. Die zegt immers dat de veteranen zelf het initiatief moeten nemen. Volgens mij heeft de minister op dit punt iets uit te leggen.

Ik noem als voorbeeld PTSS. Volgens mij vinden de minister en de hele Kamer dat een buitengewoon ernstige aandoening. Als de minister dat vindt, vindt hij dan ook dat PTSS moet worden aangemerkt als beroepsziekte? Op dit moment gebeurt dat niet, waardoor je bij de verzekering niet ver komt. Ik hoor graag de visie van de minister hierop.

Op de opmerkingen over de klachtenregeling heeft de minister gereageerd. Ik dank hem daarvoor. Hij verwees daarbij ook naar de motie-Poppe. Ik ben nog niet helemaal van mening dat dit goed is geregeld. Misschien wil de minister reageren op wat wij op dit punt in de initiatiefwet over de klachtenregeling hebben gezet. Wat vindt hij daarvan? Wij hebben daarover een eigen visie geformuleerd.

Onder andere in het boekje Op missie wordt gepleit voor een cultuuromslag. Dit is een breed punt. Mensen zeggen in dit boek dat binnen het ministerie van Defensie een cultuur zou moeten ontstaan, waarbinnen soldaten erop worden gewezen wat de gevolgen zijn van deelname aan een missie. Veel veteranen zeggen: daarover had ik meer willen horen voor ik vertrok voor een missie. Zij vinden dat er te weinig is gezegd over de consequenties van de missie. Volgens mij heeft dit heel veel te maken met een goed veteranenbeleid. Er wordt zelfs letterlijk gezegd dat er meer aandacht moet komen voor de morele kant van een missie.

Ik kom ten slotte op tijdschrift De Onderofficier. Ik zei al dat de minister op dit punt heldere taal heeft gesproken: hij keurt de manier af waarop dit is gegaan. Wat gaat de minister hiermee nu doen? Hij heeft hierover een oordeel gegeven, maar heeft hij ook met de heer Kolken gesproken? Dat is het hoofd communicatie van de landmacht. Hij wordt aangehaald in NRC Handelsblad. De heer Kolken had gezegd: dit zal niet worden gepubliceerd. Gaat de minister in gesprek met deze mijnheer? Zegt hij hem: dit was eens, maar nooit weer? Ik hoor graag een oordeel van de minister. Wat mij betreft moet die publicatie nu gewoon naar buiten worden gebracht.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor het beantwoorden van de vragen. Ik had graag een ambitieuzer antwoord gehoord over de versnippering. Laat ik in dat verband een militaire term gebruiken. Hoe meer partijen betrokken zijn bij dienstverlening, hoe meer risico wij lopen dat er fouten worden gemaakt; daarover hoef ik geen rocket science te verkondigen. De minister verwijst naar het CAP. Het CAP is volgens mij echt een eerste stap. Ik had de minister graag horen zeggen dat Defensie de ambitie heeft om te komen tot meer samenwerkende instellingen, of zelfs tot meer samenvoeging van instellingen. Dat zal de dienstverlening echt ten goede komen.

Ten slotte kom ik terug op het feit dat de minister zei dat hij geen specifieke voorbereiding zal treffen voor de grote groep jonge militairen uit Uruzgan. Ook in dat verband gebruik ik een militaire term, namelijk die van de zes P's. Die staan voor «Prior Planning and Preparation Prevents Piss Poor Performance». Dat geldt zeker voor de komende grote groep. Laten wij niet wachten tot het fout gaat; hierbij zijn voorbereidingen heel belangrijk.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Er zal bij de terugkomst van militairen uit Afghanistan een substantieel aantal militairen zijn dat grote behoefte heeft aan zorg, maar dat zorg mijdt en onder de radar blijft. Er is gesproken over zorgmijders. Ik begrijp dat het lastig is om hier meer grip op te krijgen terwijl de autonomie moet worden gerespecteerd. Met name de manieren die de minister zojuist heeft geschetst, zoals het contact via commandanten, via het thuisfront en via huisartsen, vragen om extra aandacht. Dat geldt zeker nu er een grote groep jonge veteranen terugkomt. Zou dit een nulpunt voor een eventuele doorwrochte evaluatie op termijn kunnen zijn?

Ik kom nogmaals terug op de wens, te komen tot een onafhankelijke instantie die kan bemiddelen en beoordelen bij klachten en geschillen. Dat de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht niet onafhankelijk is, ligt naar mijn mening niet aan zijn e-mailadres. Als zijn postadres verandert, zullen onze zorgen over de onafhankelijkheid nog niet zijn weggenomen. Het gaat uiteindelijk om bemiddeling en beoordeling bij klachten en geschillen.

Ten slotte verwijs ik naar de woorden van de heer Ten Broeke over de kaderwet en het initiatiefwetsvoorstel van onder andere de PvdA. Ik constateer slechts dat hij tijdens een vorig AO, op 10 februari, vroeg om garanties voor onafhankelijk toezicht, een ombudsman, en om duidelijkheid in het woud van regelingen waarin veteranen hun weg moeten vinden.

Ik dank de minister voor het beantwoorden van de vragen. Ik kijk met belangstelling uit naar de behandeling van de veteranenwet.

De voorzitter: Ik vergeet dit keer de heer Voordewind niet; hij heeft zich moeten afmelden, omdat hij elders een vergadering heeft. Voor de beantwoording in tweede termijn vraagt de minister om enkele ogenblikken schorsing.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de minister voor de beantwoording in tweede termijn. Ik wijs erop dat er om 15.30 uur stemmingen zijn in de plenaire zaal. Ik hoop dat de beantwoording dan is afgerond.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik zal de moeilijkste vragen tot het einde bewaren. Dat is natuurlijk gekheid, voorzitter. Het zal zeker lukken, dan klaar te zijn.

Mevrouw Eijsink is teruggekomen op de evaluatie. Het kan zijn dat hierover een misverstand bestaat. Zij begon namelijk met spreken over Afghanistan en ISAF. Daarbij gaat het over heel andere zaken. We hebben op grond van het toetsingskader een verplichting om missies te evalueren. Daarover hebben wij het nu echter niet. Wij hebben het nu over een voorstel dat ik zou doen, met het oog op een betere evaluatie van het veteranenbeleid, over een betere opzet van de volgende veteranennota, zodat die een beter evaluatief karakter krijgt. Ik stuur hierover een voorstel naar de Kamer voordat de begroting zal worden behandeld. Dat is overigens vrij bijzonder, omdat het wat methodologisch van karakter zal zijn. Hiermee kunnen wij echter voorkomen dat wij bij een volgend debat over een veteranennota weer met elkaar in conflict raken over de aard en de opzet van zo'n nota. Dat is mijn intentie, dus daarover mag de Kamer meepraten. Ik zou het vervelend vinden als wij uit elkaar gaan terwijl hierover nog onhelderheid bestaat. Ik zie dat mevrouw Eijsink hierop wil reageren. Zij fronst haar wenkbrauwen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ook ik zou dat vervelend vinden, dus laten we een poging doen om dat te voorkomen. De minister heeft ons vijf jaar evaluatie en vijf jaar vooruit kijken toegezegd. Dat hadden wij nu moeten ontvangen. De minister heeft ruiterlijk toegegeven dat dit niet helemaal is gelukt. Dat waardeer en accepteer ik. Overeind blijft staan, dat de Kamer niet nogmaals een jaar kan wachten. Ik stel daarom het volgende voor. De minister komt met een opzet voor een evaluatie over de jaren 2005 tot en met 2010, in gesprek met stakeholders, et cetera. Ik stel voor dat de minister die opzet naar de Kamer stuurt vóór Prinsjesdag. Verder stel ik voor dat eind dit jaar, of in januari volgend jaar, de resultaten van een evaluatie naar de Kamer worden gestuurd, dus uiteraard apart van de jaarlijkse veteranennota. De lessons learned haal je immers uit een evaluatie. Dat was de bedoeling. Ik kijk daarvoor nog even naar het verslag van vorig jaar en de afspraken die hierover toen zijn gemaakt met de staatssecretaris. Dat was de staande afspraak. Ik stel dus voor een evaluatie over 2005 tot en met 2010, met stakeholders et cetera. Ik stel voor dat de resultaten daarvan naar de Kamer worden gestuurd. Op die manier kan de Kamer hier goed naar kijken. Op basis daarvan kan de minister dan zijn nieuwe nota sturen. Dat was vorig jaar het idee. Wij weten allemaal wat evalueren is. Ik ontvang dus het voorstel graag vóór Prinsjesdag. In januari komt een en ander dan naar de Kamer. Een nieuwe nota komt zoals gebruikelijk volgend jaar juni.

Minister Van Middelkoop: Begrijp ik nu goed dat mevrouw Eijsink om een compleet nieuwe nota vraagt, maar dan anders gestructureerd? Ik herhaal nogmaals wat ik in de eerste termijn heb gezegd. Het materiaal dat in zo'n nieuwe nota zal staan, zal in hoge mate hetzelfde zijn als het materiaal in deze nota. Het zal alleen een andere opzet krijgen. Het zal gekoppeld zijn aan doelstellingen. Het is niet niks wat mevrouw Eijsink vraagt. Eerlijk gezegd zou ik het zonde van de tijd vinden om zo'n nieuwe nota op te stellen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik wil niet in de positie worden gebracht waarin ik nu iets zou vragen. Ik verwijs naar 22 juni 2009. Toen zaten wij hier ook. Ik ga ervan uit dat de minister of zijn medewerkers bij de voorbereiding van het overleg van vandaag het verslag van vorig jaar hebben gelezen. Als dat zo is, weet de minister wat de Kamer vorig jaar heeft gevraagd. Hij weet dan ook dat de Kamer niet gegeven is waar om is gevraagd. Dat heeft de minister ruiterlijk toegegeven. Dat laat onverlet dat de Kamer heeft verzocht om een evaluatie. Mijn fractie vindt het tegenover de veteranen niet kies als wij nu nog een jaar lang moeten wachten op de evaluatie. Ik vraag dus om een evaluatie van het beleid van de afgelopen vijf jaar. Ja, dat mag een apart document worden. Dat heeft de minister zelf «veroorzaakt». De Kamer mag niet pas volgend jaar juni weer een nieuwe nota ontvangen, waarin alles verpakt is. Evaluatie betekent: lessons learned, meetbaar, doelstellingen, de weg naar volwassenheid.

Minister Van Middelkoop: De misverstanden zijn altijd groot. Ter voorkoming van nieuwe misverstanden zal ik niet voor de begrotingsbehandeling, maar voor Prinsjesdag een voorstel doen. Daarin zal staan hoe ik mij een dergelijke nota voorstel, welk evaluatief karakter zo'n nota zal hebben, enzovoorts. Ik haal het dus wat naar voren. Laten wij niet elkaars wensen en onbegrip opnieuw gaan uitspreken. Op die manier voorkomen wij dat wij een volgende keer opnieuw zo'n debat moeten voeren.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Eijsink weer wil reageren. De minister heeft haar volgens mij een half antwoord gegeven. Het verzoek was om niet alleen de opzet te sturen, maar daaraan ook een invulling te geven en die in de loop van het parlementaire jaar, en uiterlijk in januari, naar de Kamer te sturen.

Minister Van Middelkoop: Ik stel voor om eerst over de methode te praten. Dat is mijn voorstel en zo ga ik het doen.

Een andere vraag van mevrouw Eijsink gaat over het registratiesysteem. Zij legt de vinger bij iets wat te maken heeft met het feit dat wij vrij recent hebben besloten om ook veteranen na een missie als veteraan aan te merken. Wij zijn daardoor bezig met een proces waardoor de adressen van de mensen die het aangaat altijd naar gemeenten gaan. Als mevrouw Eijsink een gemeente heeft aangetroffen die deze adressen nog niet heeft ontvangen, dan verbaast mij dat niet. Dat moet echter eerdaags afgelopen zijn, want deze procedure wordt standaard. Dat is een uitvloeisel van het registratiesysteem.

Een andere vraag van haar gaat over het maatschappelijk werk. Daarover heeft ook de heer Ten Broeke een vraag gesteld. De loterijgelden houden op. Ik kan de heer Ten Broeke zeggen dat Defensie het zelf voor zijn kap gaat nemen, met dank aan de loterijen die in de afgelopen jaren een bijdrage hebben geleverd. Als reactie op de opmerkingen van mevrouw Eijsink kan ik slechts herhalen dat wij deze taak in de aanbesteding hebben gebracht. Ook De Basis kan meedingen. Dat zal die stichting zeker doen. Op korte termijn kan ik bekendmaken wie deze tak van werkzaamheden gaat verzorgen. Ik kan er verder nu geen uitspraken over doen, omdat ik de aanbestedingsprocedure serieus moet nemen. Daar zitten wij nu middenin.

Mevrouw Eijsink en mevrouw Bruins Slot hebben vragen gesteld over de uitkeuring. Die wil ik graag schriftelijk beantwoorden. Voor de beantwoording van die vragen heb ik namelijk even wat meer tijd nodig. Ik kom op dit moment tekst tekort om een antwoord op een verantwoorde manier te formuleren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik heb inderdaad verzocht om een brief over de uitkeuring.

Minister Van Middelkoop: U krijgt die vóór het AO over personeel. Het is een zeer relevante vraag; dit is het antwoord.

Ik dank mevrouw Eijsink en ook andere woordvoerders voor de steun voor mijn heldere stellingname inzake het publiceren of niet publiceren over de geschiedenis van Srebrenica. Ik wil volstaan met wat ik hierover heb gezegd. Ik meen niet dat het nodig is om mensen te bellen. Een uur na mijn mededeling kwamen de ANP-berichten binnen. De Kamer kan er rustig van uitgaan dat dit binnen het systeem terechtkomt bij de mensen die het aangaat, bij de mensen bij wie de Kamer het wil hebben en bij wie het naar mijn overtuiging moet landen. Als ik iedereen in de organisatie van ruim 65 000 mensen moet gaan bellen, krijg ik het erg druk.

Ik noteer met erkentelijkheid dat mevrouw Eijsink vindt dat de 100 mln. voor de letselschadeproblematiek ook uit de algemene middelen kan komen. Ik zal dat aan minister De Jager doorgeven. Ik wil echter ook de bal terugkaatsen. Op een vitaal moment zit de fractie van de PvdA mogelijk toch ergens aan een onderhandelingstafel. Daar zullen dan zaken moeten worden gedaan. Op dat moment reken ik op de inbreng van de fractie van de PvdA. Naar ik aanneem, zal ikzelf dan niet aan de onderhandelingstafel zitten, maar wij mogen niets meer uitsluiten.

Toen de heer Ten Broeke even afwezig was, heb ik iets gezegd over de Kaderwet veteranen. Dat is mijn wetsvoorstel. De Wet op de Raad van State bepaalt dat zo'n wetsvoorstel pas naar buiten kan worden gebracht als het advies van de Raad van State bekend is en dat advies is gewogen in de ministerraad. Vandaar dat de Kamer dit nog even moet afwachten.

Ik dank de heer Ten Broeke voor de witte anjer. Als scholier heb ik in de anjers en de rozen gewerkt om een zakcentje bij te verdienen. Dat leidt ertoe dat je de rest van je leven moeite hebt met kunstbloemen. Ik wil niet ondankbaar zijn; ik waardeer de geste van de heer Ten Broeke. Hij zal mij echter zaterdag met een echte anjer aantreffen.

Ik weet dat er in andere landen andere methodes zijn om militairen op te vangen en een eerste debriefing te geven. Defensie is een grote organisatie die dat type informatie bijhoudt. Ik heb op dit moment geen redenen om het systeem te veranderen waarvoor wij hebben gekozen. Mij hebben in de afgelopen jaren ook geen signalen bereikt waaruit zou blijken dat het systeem onvoldoende zou zijn. Het kan echter geen kwaad dat de heer Ten Broeke dit punt nog eens opvoert. Op die manier blijven wij alert. Als er op enig moment aanleiding zou zijn om dit te veranderen, omdat een ander land het beter doet, dan moeten wij daarvoor open staan. Op dit moment is daarvan echter dus geen sprake.

De heer Ten Broeke is nog teruggekomen op de kleine missies en het trainen met het oog op gijzelsituaties. In de eerste termijn zei ik al dat dit soms niet gebeurt. Ik zal mijn antwoord differentiëren. Het behoort tot de basiskennis van een militair om met zo'n situatie om te gaan. Verder zijn er missiespecifieke opleidingen. Het maakt namelijk nogal uit waar de missie plaatsvindt. Op dat punt gaat het een enkele keer niet goed vanwege de snelheid van inzet. Dat proberen we op te lossen op de manier die ik heb geschetst. Ik wil er nog wel eens naar kijken. Het Bureau Individuele Uitzendingen staat al een aantal jaren. Een van de lessen die wij hebben geleerd, is dat wij dit in systeem moeten houden. Ik zal nog eens door laten geven aan dit bureau dat deze opmerking uit de Kamer naar voren is gekomen en dat men daarop alert moet zijn. Het belang van de zaak is evident.

De heer Ten Broeke (VVD): Het is evident dat dit van evident belang is. Dat zullen ook de mensen van dit bureau ongetwijfeld zeggen. Mijn suggestie is echter, te bezien of er voor de individuele uitzendingen een kleine pool van militairen kan worden gevormd die daartoe altijd in staat zijn. In ieder geval zou ik graag in een volgende veteranennota teruglezen hoe het gaat met deze individuele uitzendingen. Bij de gevallen waarover ik heb gehoord, gaat er mijns inziens echt even iets mis in de voorbereiding. Bij TFU's is dat vanzelfsprekend niet het geval. Bij individuele gevallen kan het net even tussen wal en schip terechtkomen. Wij moeten ons allemaal niet voorstellen wat er gebeurt als een Nederlandse militair in zo'n situatie komt, en de minister en de Kamer achteraf moeten vaststellen dat er in de voorbereiding net even iets is overgeslagen.

Minister Van Middelkoop: Wij hebben een pool, en dat is de krijgsmacht. Deze opmerking is niet bedoeld als een jij-bak. Gebleken is dat aparte poolvorming binnen de krijgsmacht lastig is. Bij de Koninklijke Marechaussee lukt het met het oog op uitzending. Voor zover relevant kan deze opmerking daar landen. In de krijgsmacht krijgen mensen een opleiding. Zij worden getraind met het oog op een uitzending. Dat kan af en toe een individuele uitzending zijn. Soms pikken we mensen op heel goede gronden uit een organieke eenheid voor een individuele uitzending, en keert men later weer terug in de eenheid of ergens anders. Een van de nadelen van poolvorming is dat mensen vaak lang zitten te wachten. Ook zul je vaak toch tegen situaties oplopen die weer zodanig specifiek zijn, dat je daar heel snel je training op moet zetten. Ik wil dit nog wel eens met de betrokkenen bespreken, zonder dat ik een toezegging doe over een antwoord. Vooralsnog ben ik zeer huiverig voor vormen van poolvorming op deze gronden. De zorg die de heer Ten Broeke echter als eerste uitsprak, is heel wel door mij begrepen. Daarop heb ik al gereageerd.

Mevrouw Bruins Slot is teruggekomen op de werkdruk bij het bedrijfsmaatschappelijk werk. Ik zal niet ontkennen dat die werkdruk vermoedelijk de komende jaren niet zal afnemen. Dat heeft ook te maken met het feit dat wij ook binnen het maatschappelijk werk in de rotatie zitten. Al die factoren hebben ertoe geleid dat wij in 2008 al een capaciteitsuitbreiding hebben bewerkstelligd. Die houden wij in stand, juist met het oog op de zorg die mevrouw Bruins Slot mijns inziens uitstekend verwoordde.

Er is gesproken over de relatie tussen de veteranenpas voor nieuwe veteranen, en de toegankelijkheid van bijvoorbeeld kazernesportfaciliteiten. Daarbij kan inderdaad een probleem met de beveiliging optreden. Een veelal nieuwe veteraan die zich bij de kazerne meldt, heeft uiteraard te maken met de beveiliging. Hij krijgt een toegangspas voor als hij wil gaan sporten, voor de zorg of voor fysiotherapie. Ik houd het niet voor onmogelijk dat hierbij hier en daar toch nog wat fricties optreden. Ik zal eens nagaan of dat wat kan worden verbeterd. Wij hebben de groep veteranen uitgebreid. Die uitbreiding betreft vaak jongere veteranen. Deze groep is een stuk groter geworden. Als wij signalen krijgen dat mensen worden teruggestuurd om voor de hand liggende redenen van beveiliging, dan kloppen de systemen niet goed. Dan moeten wij bezien of wij daaraan iets kunnen doen.

Mevrouw Bruins Slot stelde ook een vraag over de eenheidsgebonden vereniging. Wij proberen mensen aan ons te blijven binden, voor zover men dat wenst. Daarbij speelt soms een welbegrepen eigenbelang van de mensen zelf. Het kan echter ook in het belang van Defensie zijn. Het is niet goed als je iemand helemaal kwijtraakt, waarna er toch iets met hem gebeurt dat relaties lijkt te hebben met Defensie. Het is niet goed als dit via de media weer naar ons toekomt. Er zijn tal van vormen voor deze binding. De eenheidsgebonden vereniging is er één van. Die wordt erg gewaardeerd door de nieuwe veteranen zelf. Er blijkt behoefte te bestaan aan zulke verenigingen. Er zijn ook andere vormen denkbaar. De vorm maakt mij niet veel uit, als de middelen maar tegemoetkomen aan de behoeften van de veteranen en van de defensieorganisatie.

Over de uitkeuring en het moment waarop ik daarover de Kamer rapporteer, heb ik gesproken. De resultaten van het onderzoek naar de samenwerking tussen de politie en Defensie worden in het najaar bekend. De resultaten zullen ook naar de Kamer worden gestuurd.

De heer Van Dijk begon zijn tweede termijn met een vrij fundamentele polariteit van vragen over haalplicht en brengplicht. Daarover gaat voor een deel ook de discussie over de wetgeving die voor ons ligt. Ik nodig de heer Van Dijk uit om daaraan zijn bijdrage te leveren. Op dit moment bieden wij zorg aan wie daarom vraagt. Als men om zorg vraagt, bergen wij die. Daarbij wil ik het voorlopig even laten. Als het anders kan, zijn wij daarvoor beschikbaar. Dat geldt ongetwijfeld voor de initiatiefnemers en het geldt ook voor mij. Dit is echter het huidige systeem waarvoor ik verantwoordelijk ben.

PTSS is geen beroepsziekte, althans niet op dit moment. Ik ga overigens niet over de vaststelling of het een beroepsziekte is. Dat is namelijk een zaak van het ministerie van VWS. PTSS komt immers ook bij tal van andere bedrijfsactiviteiten voor, bijvoorbeeld bij de politie en bij machinisten. Het is een medische aangelegenheid, en daarmee een zaak van het ministerie van VWS.

De heer Van Dijk maakte een interessante opmerking met een wat evaluatief karakter. Hij zei dat er een moment kan komen dat iemand tijdens een missie of erna als veteraan zegt: daarover had ik in het begin wel wat meer willen weten. Die opmerking maken wij allemaal weleens in ons leven, maar tegelijkertijd is zij zeer relevant. In een lerende organisatie als Defensie treedt op een gegeven moment een proces met een cyclisch karakter op. De lessons learned in een missie moeten op een gegeven moment een vertaling krijgen in de opleiding. De vraag is dus zeer relevant, maar ik voorspel de heer Van Dijk dat die altijd relevant zal blijven. Hij zal dat niet met mij oneens zijn. Probeer je eens voor te stellen hoe wij in 2005 en 2006 in de wereld stonden en naar de inzet in Afghanistan keken. Vergelijk dat eens met de manier waarop wij daar nu in staan. Wij hebben verschrikkelijk veel geleerd. Dat heeft op een gegeven moment gevolgen voor de stof die militairen krijgen als zij worden opgeleid. Je moet ook dan weer de fout voorkomen dat je de militairen alleen leert wat voortkwam uit de laatste missie. Er zal zich daarna immers weer iets anders aandienen. Je moet altijd een bereidheid van visie hebben. Als de Kamer daarvan verder overtuigd wil raken, raad ik haar aan om de verkenningen te lezen, als de voorzitter mij toestaat om wat dingen te combineren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik zal een wat algemene reactie geven op het op zich terechte antwoord van de minister. Natuurlijk blijft je daarover altijd nadenken. Het kan echter voorkomen dat juist bij Defensie veteranen zeggen: er zijn zaken in mijn werk waaraan meer aandacht wordt besteed dan aan andere zaken. Ik noem als voorbeeld de trauma's, de stress en de negatieve gevolgen van een missie. Die indruk krijg je een beetje als je bij bepaalde bronnen op zoek gaat. Deelt de minister dat inzicht? Of zegt hij: nee hoor, de voorlichting en de cultuur zijn heel evenwichtig?

Minister Van Middelkoop: De heer Van Dijk legt mij nu een beetje een valse keuze voor. Ik zal als politiek verantwoordelijke de eerste zijn die erkent dat je altijd bereid moet zijn om te blijven leren op dit punt. Dit is nodig met het oog op het verbeteren van de opleidingen. Daarmee wil ik echter niet gezegd hebben dat op dit moment de opleidingen onvoldoende zouden zijn. Vanaf het allereerste begin van zijn opleiding leert een militair ook dat hij voor een beroep heeft gekozen waaraan deze kanten zitten. Dat hoeft de heer Van Dijk ons niet te vertellen. Dat beoogt hij ook niet en dat hoor ik ook niet van hem. Het gaat uiteindelijk om de vraag of je mogelijkheden hebt om te leren uit de gegevens die je de afgelopen jaren hebt verzameld met het oog op een verdere precisering en finetuning van waarschuwingen die je een militair geeft. Ik heb die vraag met ja beantwoord. Daarvoor staan wij open. Ik heb op dit moment niet de indruk dat dit onvoldoende gebeurt. Voor iedereen die op dit punt goede suggesties heeft, sta ik echter open.

Tegen mevrouw Hachchi zeg ik dat ik niet veel meer tekst heb over het tegengaan van versnippering. Wij streven naar zo veel mogelijk één loket en één casemanager. Bijvoorbeeld iemand die een probleem heeft met schuldsanering, heeft behoefte aan specifieke begeleidende activiteiten. Die worden verschaft. Ik vind dat geen versnippering, maar een vorm van differentiatie en variatie in aanbod. Dat past bij de enorme verscheidenheid aan zorgvragen die wij krijgen.

Mevrouw Hachchi (D66): Die vergelijking gaat mijns inziens niet op. Het gaat bovendien om de zorg voor veteranen. Wij hebben het dan over het traject dat loopt vanaf het moment dat iemand aanklopt voor hulp. Mensen kunnen psychische problemen hebben of lichamelijke. Wij hebben het dan over zorg van A tot Z. Gelukkig heb ik geen beroep hoeven doen op zorg, dus ik ben een leek. Toch zie ik met hoeveel organisatie militairen te maken hebben. Ik heb ook verhalen gehoord over de gaten die er liggen en over ervaringen. Op grond daarvan vind ik dat wij in ieder geval de ambitie moeten hebben om het aantal zorginstellingen te verminderen en de instellingen meer op elkaar te laten aansluiten. Dat moeten wij niet doen met convenanten en protocollen, want hoe minder organisaties, hoe beter. Ik wil graag dat Defensie een ambitie uitspreekt in die richting. Ik hoop in ieder geval dat Defensie een rol wil spelen bij het terugdringen van de versnippering.

Minister Van Middelkoop: Het laatste kan ik wel beamen: die ambitie is er wel. Echter, ook de «gewone» gezondheidszorg in Nederland is een ingewikkeld en gedifferentieerd systeem. Dat vloeit voort uit de capaciteiten die men heeft en de enorme variëteit aan vragen. Voor een deel wordt daar gewerkt met één loket, namelijk de huisarts. Als dat is waarnaar mevrouw Hachchi wil steven, als dat de ambitie moet zijn, dan kan ik daarmee instemmen. In het gezondheidszorgsysteem wordt vervolgens doorverwezen door de huisarts. Dat zal bij Defensie ook gebeuren. Het lijkt mij onmogelijk en ook niet goed om achter het ene loket onmiddellijk het hele zorgaanbod te zetten. Daarvoor is het te ingewikkeld. Ik begrijp de vraag van mevrouw Hachchi echter wel. In het begin van het traject moet niet onduidelijk zijn waar de zorgvrager moet zijn. Als hij zich bij het ene loket heeft gemeld, wordt hij bij de hand genomen en wordt hem gezegd waar hij terecht kan. Dat lijkt mij een goede benadering. Qua ambitieniveau zit ik dus op dezelfde lijn als mevrouw Hachchi. Over het cyclisch karakter van een lerende organisatie heb ik al gesproken.

De heer El Fassed sprak over de zorgmijders. Daarover heb ik niet veel meer te melden dan in mijn eerste termijn. Toen heb ik daarover al vrij uitvoerig gesproken. Zijn andere vraag ging over de onafhankelijke klachtencommissie. Ik zei al dat die er komt. Wij hebben daarvoor ook al een persoon gevonden, namelijk de heer Wabeke. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat ik in een volgend stuk zal uitschrijven hoe deze onafhankelijke klachtencommissie zich verhoudt tot de klachtencommissies die wij intern hebben en die wij gewoon zullen handhaven. Dat lijkt mij voor de duidelijkheid nodig. Voor we het weten, komt de heer El Fassed of mevrouw Hachchi met de vraag waarom wij niet werken met één klachtencommissie. Wij zullen dit goed uitzoeken; daaraan heb ik zelf ook behoefte. Ik dank de heer El Fassed daarom voor zijn vraag.

De voorzitter: Mevrouw Eijsink heeft nog één brandende vraag.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb nog één ambitie voor dit overleg. Ik wil graag dat de minister de vraag voor mij oplost, hoe het maatschappelijk werk wordt gefinancierd. Ik hoor de minister zeggen dat die vraag binnenkort wordt opgelost. Daarop ben ik niet gerust. Het is nu 24 juni. Wij spreken hierover al anderhalf jaar in de Kamer. Wij hebben te maken met mensen die in dienst zijn van de organisatie, met honderden veteranen die maatschappelijk werk genieten, met mensen die vooruitzicht willen houden. Wordt wel of niet per 1 januari 2011 financiering voortgezet? Wat is het antwoord van de minister?

Minister Van Middelkoop: De datum doet er niet veel toe, want ik heb gezegd dat de financiering wordt voortgezet! Als de loterijen stoppen, nemen wij het over. De datum doet er dus niet toe. Het werk wordt gefinancierd en kan worden voortgezet. De vraag wie het gaat doen, is op dit moment onderdeel van het proces van aanbesteding. Op korte termijn laat ik de Kamer weten wie het in de praktijk zal gaan doen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dit antwoord heb ik vorig jaar ook al gehad. Op dit moment vind ik het relevant om te weten wie het doet. Een stichting heeft jarenlang het veteranenbeleid ondersteund en wordt daarvoor door Defensie gewaardeerd, wat ook naar voren komt in de evaluaties hierover. Nu hoor ik echter van de minister dat het ook mogelijk is dat een geheel andere organisatie dit werk gaat doen. Klopt dat? Mensen die al enkele jaren door maatschappelijk werk van Stichting De Basis ondersteuning krijgen, moeten daardoor mogelijk naar een andere organisatie? De datum doet er bovendien wél toe. Tot nu toe wordt in de stukken steeds geschreven over de datum 1 januari 2011. Als die datum niet meer relevant is, hoor ik dat graag. De datum doet er voor de Kamer wel toe; die staat namelijk in het schrijven van de minister zelf.

Minister Van Middelkoop: Ik zal positief beginnen. Mevrouw Eijsink uit haar waardering voor de activiteiten in de afgelopen jaren van De Basis. Zij zal daarbij mij niet tegenover zich vinden. Ik waardeer die activiteiten namelijk ook. Zij moet mij echter niet in de verleiding brengen om de aanbestedingsprocedure te schenden. Daarvoor gelden vaste regels. Die heb ik niet vastgesteld, maar vloeien voort uit Europese regels. Aanbesteding moet daarbij op enig moment leiden tot een conclusie op grond van efficiency, kosteneffectiviteit et cetera. Het zou niet goed zijn als ik nu ga zeggen dat het één bepaalde partij zal worden, onafhankelijk van dit hele aanbestedingsproces. Ik heb niets meer toe te voegen aan de uitleg die ik heb gegeven. Wij verwachten zeer spoedig uitsluitsel te kunnen geven over het resultaat van de aanbesteding. Dat zullen wij zeker dit jaar nog kunnen doen. De financiering van het maatschappelijk werk blijft gegarandeerd, ook na de bijdrage van de loterijen. What's the problem?

De voorzitter: Wij zijn aan het einde gekomen van de tweede termijn van de regering. Voordat ik dit overleg afrond, noem ik de toezeggingen die de minister in de loop van het overleg heeft gedaan.

  • De Kamer zal vóór Prinsjesdag 2010 worden geïnformeerd over de methode van evaluatie zoals die in het vervolg in de veteranennota zal worden meegenomen.

  • De resultaten van de Monitor Belasting en Zorg komen, zoals gebruikelijk, medio augustus naar de Kamer.

  • De minister zal de Kamer voor het algemeen overleg over personeel informeren over de procedure van de uitkeuring.

  • De minister zal de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomst van de aanbesteding van het maatschappelijk werk voor veteranen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik ben het eens met het eerste deel van de eerste toezegging, over de evaluatie. Uit de woorden van de minister heb ik begrepen dat de Kamer hierover vóór Prinsjesdag een brief ontvangt. Daarna zal de Kamer hierover verder spreken. Ik heb de minister echter niet horen zeggen dat dit in de veteranennota zal gebeuren.

Minister Van Middelkoop: Mijn toezegging betreft de methodiek, om te voorkomen dat wij elkaar volgende keer weer teleurstellen.

De voorzitter: Ik dank de aanwezigen op de publieke tribune, de Kamerleden, de ambtenaren en uiteraard de minister.

Sluiting 15.23 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Eijsink (PvdA), Van Miltenburg (VVD), fungerend voorzitter, Van Dam (PvdA), Schippers (VVD), Jacobi (PvdA), Brinkman (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Ten Broeke (VVD), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Berndsen-Jansen (D66), Monasch (PvdA), Bosman (VVD), El Fassed (GroenLinks), Hernandez (PVV), Lucassen (PVV), Bruins Slot (CDA) en Hachchi (D66).

Plv. leden: Van Raak (SP), Dijkgraaf (SGP), Uitslag (CDA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Wolbert (PvdA), Van Beek (VVD), Smeets (PvdA), Nicolaï (VVD), Samsom (PvdA), Helder (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Teeven (VVD), Irrgang (SP), Ouwehand (PvdD), Braakhuis (GroenLinks), Arib (PvdA), Blok (VVD), Halsema (GroenLinks), Kortenoeven (PVV), Bontes (PVV) en Çörüz (CDA).

Naar boven