Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30131 nr. H |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30131 nr. H |
Vastgesteld 9 oktober 2006
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 4 oktober 2006 de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport duidelijkheid gevraagd over de stand van zaken van de door haar gedane toezeggingen tijdens de (schriftelijke en mondelinge) behandeling van wetsvoorstel 30 131 Wet maatschappelijke ondersteuning.
De staatssecretaris heeft daarop bij brief van 6 oktober 2006 geantwoord.
De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke overleg.
BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Den Haag, 4 oktober 2006
Zoals u bekend is, heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport besloten op 10 oktober a.s. mondeling met u te overleggen over de stand van zaken van de door u gedane toezeggingen tijdens de (schriftelijke en mondelinge) behandeling van het wetsvoorstel 30 131 Wet maatschappelijke ondersteuning.
Ter voorbereiding van het mondeling overleg treft u hierbij een overzicht1 aan van de toezeggingen, zoals die thans bij de Kamer staan geregistreerd. Graag ontvangt de commissie uw reactie hierop uiterlijk vrijdag 6 oktober 2006, opdat die nog tijdig voor het weekend aan de leden kan worden toegezonden.
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 oktober 2006
Met uw brief van 4 oktober 2006 (griffienummer 132 531.2u) heeft u mij gevraagd een reactie te geven op alle door mij aan uw Kamer gedane toezeggingen in het traject van het wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning. Met voorliggende brief kom ik graag aan uw verzoek tegemoet. Allereerst zal ik ingaan op de toezeggingen zoals gedaan bij de nadere memorie van antwoord. Vervolgens komen de toezeggingen aan de orde, zoals gedaan in de memorie van antwoord. Ten slotte zal ik ingaan op de toezeggingen, zoals gedaan tijdens de plenaire behandeling.
2. Toezeggingen Nadere memorie van antwoord
In de Nadere memorie van antwoord spitste de discussie zich, voor wat betreft eventuele extra middelen voor het macro-budget, toe op de over te hevelen gelden voor huishoudelijke verzorging. Daarbij speelt de onafhankelijke derde een belangrijke rol.
In dat kader dient onderscheid te worden gemaakt tussen de «rekenfunctie» van deze onafhankelijke derde (deze berekening wordt vastgesteld) en zijn adviserende rol (dit advies wordt gewogen). Onderstaand treft u de afspraken aan die daarover zijn gemaakt tussen het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de VNG).
«De onafhankelijke derde:
• Deze berekent in jaar t het budget huishoudelijke verzorging voor jaar t+1 aan de hand van de volgende formule: het budget in jaar t+1 is in eerste instantie gelijk aan de realisatie in jaar t-1, geïndexeerd met de loon/prijsontwikkeling en met de ontwikkeling van het aantal extramurale 75-plussers. Voor de berekening van het budget voor het jaar 2009 wordt mogelijke onderuitputting in 2007 ten gevolge van aanloopfactoren niet automatisch in het budget verdisconteerd.
• Daarnaast brengt de onafhankelijke derde jaarlijks advies uit, of het aldus berekende budget passend is. De onafhankelijke derde zal hierbij rekening houden met specifieke omstandigheden in jaar t-1, maatschappelijke ontwikkelingen, aanloopfactoren en de gevolgen van het compensatiebeginsel en de jurisprudentie daarover. De door de onafhankelijke derde gemaakte berekening over jaar t-1 wordt jaarlijks in een bestuurlijk overleg voorafgaand aan het uitvoeringsjaar vastgesteld (d.w.z. deze berekening is bindend voor het bestuurlijk overleg). De gevolgen van het jaarlijkse advies voor het budget t+1 wordt jaarlijks in het bestuurlijk overleg gewogen (d.w.z. is niet bindend voor het bestuurlijk overleg). Het aldus vastgestelde budget wordt vervolgens niet meer in de loop van het uitvoeringsjaar in kwestie aangepast. Op deze wijze heeft de eerste berekening van de onafhankelijke derde plaats in 2008 voor het budget 2009.
• In 2007 en 2008 is het budget gelijk aan het ijkjaarbudget 2005 met indexatie. De gemeenten hebben daarmee in 2007 en 2008 «budgettaire rust».
Het bovenstaande is op 4 september jongstleden in een Bestuurlijk Overleg met de VNG nogmaals bevestigd. Als uit de uit te voeren onderzoeken (ook dat naar de uitvoeringskosten, waarop later in deze brief wordt ingegaan) blijkt dat er meer middelen voor een verantwoorde uitvoering nodig zijn, wordt dit ter beslissing c.q. ter weging ingebracht in het periodiek overleg met de gemeentefondsbeheerders. Het is mijn systeemverantwoordelijkheid voor de Wmo dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor een zorgvuldige uitvoering van de wet. Op dit moment heb ik overigens geen redenen om aan te nemen dat het financieel arrangement, zoals afgesproken met de VNG, niet toereikend is.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Ten aanzien van het punt of de te verwachten maatschappelijke ontwikkelingen in het onderzoek van de onafhankelijke derde wordt meegenomen, kan ik bevestigend antwoorden. De onafhankelijke derde zal deze maatschappelijke ontwikkelingen nadrukkelijk meenemen in haar advies. Op dit moment ben ik in overleg met het SCP over de exacte opdrachtformulering aan en de werkwijze van het SCP voor het vervullen van zijn rol als onafhankelijke derde. Genoemde ontwikkelingen zijn van groot belang voor de beoordeling van de vraag of het macrobudget toereikend is. Het SCP beschikt bij uitstek over de specifieke expertise om dit in zijn onderzoek mee te nemen. Ik verwacht nog dit najaar over te kunnen gaan tot de definitieve opdrachtverlening aan het SCP en zal u deze opdracht toezenden.
Samenhang in kostenontwikkeling
Zoals gezegd ben ik, samen met mijn collega’s van BZK en Financiën, op dit moment in overleg met het SCP over de exacte opdrachtformulering ten behoeve van het onderzoek door de onafhankelijke derde. Ik zal hierbij aan het SCP opdragen om de kostenontwikkeling voor de huishoudelijke verzorging in samenhang te bezien met de kostenontwikkeling op het gehele Wmo-terrein en aanpalende terreinen. De aandacht gaat daarbij onder meer uit naar mogelijke substitutie met premie- of rijksgefinancierde voorzieningen.
De advisering van het SCP heeft hierbij betrekking op het budget dat beschikbaar is gesteld voor de huishoudelijke verzorging. Alle onderdelen van het gemeentefonds (GF) vallen onder het reguliere onderhoud, zoals dat wordt uitgevoerd door de beheerders van het GF. Bij hen ligt immers ook de eerste verantwoordelijkheid voor het volume en de verdeling van gemeente- en provinciefonds.
De reactie van het kabinet op het interdepartementaal beleidsonderzoek (Toekomst AWBZ) is reeds naar uw Kamer verzonden.
Bij de uitvoering van de Wmo zullen zich situaties voordoen waarbij burgers zich niet goed behandeld zullen voelen door de gemeente. Een burger kan tegen een besluit in bezwaar en beroep gaan of een klacht indienen over de wijze waarop hij geholpen is. Een formele bezwaar en beroepsprocedure kan veel tijd en energie kosten van de betrokkenen die daarbij vaak recht tegenover elkaar komen te staan. Een manier om dat voor te zijn is mediation, een vorm van conflictbemiddeling. In het kader van het implementatietraject wordt momenteel een onderzoek uitgezet om na te gaan op welke wijze mediation een rol kan vervullen binnen Wmo en hoe gemeenten dit instrument kunnen inzetten. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie-Verbeet en Bakker (81). Er is overleg gevoerd met het Nederlands Mediation Instituut (NMI). Het NMI is gevraagd een onderzoeksopzet op te stellen die zich richt op de volgende aspecten:
– wat is de aard van de bezwaren en klachten die m.b.t. de Wmo zullen worden ingediend?
– hoeveel bezwaren en klachten kunnen worden verwacht?
– op welke wijze trachten gemeenten zelf het aantal bezwaren en klachten te beperken?
– Kan mediation een goed middel zijn om te bemiddelen bij conflicten?
– Op welke manier kan binnen de Wmo mediation dan worden ingezet?
Medio oktober levert het NMI de gevraagde onderzoeksopzet aan. Zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, zal ik u hierover nader informeren.
3. Toezeggingen Memorie van antwoord 21 april 2006 (30 131, C)
Op 22 mei 2006 heb ik, conform toezegging, de ontwerp-Amvb (ontwerpbesluit maatschappelijke ondersteuning) aan zowel de Eerste als Tweede Kamer voorgelegd. Begin juli is het concept voor advies naar de Raad van State gezonden. Begin oktober heeft het kabinet dit advies ontvangen. De opmerking van de Raad zijn verwerkt. Het besluit is inmiddels gepubliceerd in Staatsblad 450, d.d. 5 oktober 2006. De voorbereiding op de invoering van de Eigenbijdrageregeling is inmiddels in volle gang.
4. Toezeggingen Plenaire behandeling d.d. 26 juni 2006 (30 131)
Modelverordening en begrippenkader
In mijn brief d.d. 18 september (nr. DMO/CB/U-2715189). heb ik u geïnformeerd over het contact met de VNG over de modelverordening. Dat geldt ook voor mijn toezegging om na te gaan of het begrippenkader (compensatiebeginsel,verplichting, resultaatsverplichting, inspanningsverplichting) in de brochure voor de gemeenten klopt met de uitleg van de wetstekst.
Ik heb u toegezegd na te gaan of het budget over 2005 – zoals opgenomen in de mei-circulaire van het ministerie van BZK – wel klopt. Dit naar aanleiding van signalen dat er een verschil in registratie zou zijn. Ik zegde toe dat, als er niet goed is geregistreerd, een en ander wordt rechtgetrokken. Dit gezien mijn verantwoordelijkheid om adequate financiële randvoorwaarden te creëren opdat de Wmo zorgvuldig kan worden uitgevoerd.
Na het debat in uw Kamer zijn gemeenten uitgenodigde eventuele fouten te melden. Een beperkt aantal gemeenten heeft daar gehoor aan gegeven. Bij het merendeel van deze gemeenten bleek er sprake van enige ruis te zijn, als gevolg van – weer verklaarbare – verschillen tussen de administraties van de zorgkantoren en de instellingen. Deze ruis is opgelost en heeft geleid tot de standen zoals opgenomen in de jongste septembercirculaire van het ministerie van BZK. Met een tweetal gemeenten ben ik nog in overleg. Ook na het verschijnen van genoemde septembercirculaire blijft genoemde toezegging onverkort van kracht.
Ik vind het van groot belang dat de functie cliëntondersteuning breed, voor alle doelgroepen, dicht bij de burger georganiseerd wordt. Daarbij is het van belang om de bestaande expertise, zoals die nu bij MEE-organisaties aanwezig is, voor de doelgroep gehandicapten, te behouden. Op dit moment voert het College voor zorgverzekeringen (CVZ) een evaluatie uit naar de SPD-nieuwe stijl. Tevens doen NIZW en het TRIMBOS-instituut onderzoek naar de inhoud van en mogelijke organisatiemodellen voor cliëntondersteuning in de Wmo. Genoemde onderzoeken, waarbij MEENederland goed betrokken is, worden binnenkort afgerond. Mede op basis van deze onderzoeken zal ik komen met mijn visie op cliëntondersteuning in de Wmo. Daarbij zal ik de standpunten van uw Kamer nadrukkelijk meenemen en expliciet ingaan op de manier waarop ook de expertise van de MEE-organisaties ingezet kan worden. Dit zonder daarbij in de gemeentelijke verantwoordelijkheid te willen treden. Ik streef er naar deze brief nog dit jaar naar de kamer te sturen. In het periodiek overleg dat mijn ministerie voert met MEE staat de evaluatie steeds hoog op de agenda.
Over de problematiek van de schippers en andere mensen die rondtrekken zal in oktober nader gesproken met de met VNG en betrokken koepels. Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer, is mijns inziens vooral van belang te bezien wat we voor de Wmo kunnen leren van andere wetten. Ik zal voorafgaand aan en ter voorbereiding op genoemd overleg in overleg treden met bijvoorbeeld het ministerie van SZW, waar vergelijkbare vragen aan de orden zouden moeten zijn.
Verloop uitvoeringskosten in de monitor en vaststelling objectieve criteria
Ik heb met de VNG afgesproken dat een onafhankelijke partij onderzoek doet naar de kosten van een doelmatige uitvoering van de Wmo. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de vergoeding die gemeenten hebben ontvangen voor de uitvoeringskosten te laag is, zal dit budget worden bijgesteld. Voor de rol van deze onafhankelijke partij wordt gedacht aan een gespecialiseerd organisatieadviesbureau. Voor betreffend onderzoek is bijzondere expertise noodzakelijk. Ik zal hierover in overleg met de VNG beslissen. Wanneer u daar prijs op stelt, zal ik u de opdracht aan genoemd bureau te zijner tijd graag doen toekomen. De objectieve criteria voor het volgen van de uitvoeringskosten zijn onderdeel van deze opdrachtverlening en momenteel nog in ontwikkeling. Ik zal u, indien u dat wenst, deze objectieve criteria ook graag doen toekomen. Het streven is om een en ander dit vroege voorjaar te hebben afgerond.
In het debat met uw Kamer kwam de vraag aan de orde of de onafhankelijke derde (het SCP) ook zou kijken naar verschillen tussen gemeenten. Het SCP zal over de gegevens over de uitvoeringskosten beschikken. Bij de taken van het SCP zij bedacht dat deze toe ziet op het macro-budget. Dit sluit niet uit dat zij de lokale situatie (het microniveau) in zijn analyses en advisering aan de fondsbeheerders betrekt. Dat staat evenwel los van de werking van het verdeelmodel. Dit verdeelmodel is voor de onafhankelijke derde een gegeven. Het verdeelmodel zelf (en daarmee dus verschillen tussen gemeenten) vergt uiteraard monitoring en onderhoud. Dit zal geschieden via de reguliere gemeentefondssystematiek. Dat betekent dat jaarlijks op het niveau van relevante gemeentegroepen een confrontatie wordt gemaakt tussen de uitkomsten van het verdeelmodel en de daadwerkelijke uitgaven. Deze uitkomsten kunnen aanleiding zijn voor nader onderzoek en vervolgens voor aanpassing van het model. Ik verwijs voor een uitgebreidere toelichting op deze systematiek naar de begroting van het gemeentefonds, vooral naar het periodiek onderhoudsrapport, wat daar is bijgevoegd.
In het kader van de voorbereidingen op de invoering van de Wmo heb ik diverse instrumenten ontwikkeld die worden ingezet om best practises te verspreiden. Ten eerste heb ik een speciale website ontwikkeld voor zowel gemeenten en professionele organisaties (www.invoeringwmo.nl) als burgers (www.info-wmo.nl) waar periodiek «best practises» worden gepubliceerd van gemeenten en andere partijen. Zoals voorbeelden van een bestek voor aanbesteding, verordeningen van gemeenten, startnotities, etc. Ook de in opdracht van mij ontwikkelde handreikingen over diverse thema’s, waarbij ook vaak praktijkvoorbeelden genoemd worden, zijn hier terug te vinden.
Tevens wordt er maandelijks een Wmo-nieuwsbrief uitgegeven met praktijkvoorbeelden en worden dit jaar en volgend jaar regionale bijeenkomsten georganiseerd voor betrokken partijen, waar ook «best practises» worden uitgewisseld over diverse thema’s (aanbesteding, verordeningen, mantelzorg, vrijwilligersbeleid, etc.).
Daarnaast zijn er 26 proeftuinen Wmo, waar gemeenten en samenwerkingsverbanden met financiële ondersteuning van mij alvast experimenteren met de prestatievelden in de Wmo. Door nieuwsbrieven, publicaties en periodieken (landelijke) bijeenkomsten worden de ervaringen die hier worden opgedaan uitgedragen aan andere gemeenten. Zo wordt er eind november een Wmo-award uitgereikt aan de pilot die tot nu toe het meest innovatief is.
Met dit soort activiteiten ga ik door in het jaar 2007. Zo wordt er op 31 januari van het volgend jaar een groot congres georganiseerd voor alle betrokken partijen, waarbij vooral de inhoudelijke uitdagingen rondom het Beleidsplan Wmo centraal zullen staan.
Ten slotte wijs ik u er op dat er vanaf 1 januari 2007 een nieuwe kennisinstituut wordt opgericht, waarin de Wmo een centrale plaats in neemt. Het kennisinstituut bestaat uit het NIZW-lokaal beleid, Xs-2, het landelijk centrum opbouwwerk (LOC) en Transact en heeft expliciet als doel heeft om bestaande kennis te verzamelen, te valideren en te verspreiden onder de diverse veldpartijen.
Deelname aanbieder aan één loket
Tijdens de behandeling van de Wmo is veel gesproken over het lokale loket, de één loket-gedachte. Een lokaal loket is een gemeentelijke voorziening die informatie, vraagverheldering, advies, ondersteuning en bemiddeling biedt op de terreinen van wonen, zorg en welzijn. De idee achter één loket is om de werkprocessen soepeler te laten verlopen, vragen van burgers helder te krijgen zodat het goede antwoord op de vraag kan worden gegeven, er integrale afwegingen gemaakt kunnen worden en direct voorzieningen georganiseerd kunnen worden. Dit loket is vaak niet nieuw maar sluit aan bij de huidige loketfuncties die al in gemeenten aanwezig zijn zoals bijvoorbeeld voor de Wvg, of een Zorgloket á la vraagwijzer. Er hoeft dus geen nieuw loket bij te komen, maar binnen de gemeente wordt gekeken bij welke bestaande loketten aansluiting gevonden kan worden zodat er ook daadwerkelijk sprake kan zijn van één loket. Hiervoor zijn in het kader van de implementatie van de Wmo diverse handreikingen aan gemeenten beschikbaar gesteld.
De gemeente kan ervoor kiezen om aanbieders deel te laten nemen in het gemeentelijk loket (maar dat hoeft niet, maar is wel logisch). In het geval van deelname moeten gemeenten in hun bestek opnemen dat de aanbieder bereid moet zijn deel te nemen aan de éénloketfunctie van de gemeente, zorg kan dragen voor afstemming tussen de Wmo en de AWBZ-voorzieningen en bereid is samen te werken met andere (lokale) aanbieders van maatschappelijke ondersteuning.
Belangrijk in het kader van keuzevrijheid is dat de burger moet weten met welke aanbieders de gemeente een contract heeft afgesloten. Vervolgens zullen deze aanbieders hun aanbod via de loketfunctie bekend moet maken zodat de burger weet waar hij uit kan kiezen.
Verkorte aanbestedingsprocedure en participatie door burgers
Uw Kamer vroeg om een toelichting over de verkorte procedure in het kader van de gelden aanbestedingsprocedures. Het gaat bij de verkorte procedure om het onderscheid tussen de zogenaamde 2A- en 2B-diensten. In de Handreiking «Inkoop en aanbesteding» die door het implementatiebureau voor gemeenten is ontwikkeld wordt hier uitvoerig op ingegaan.
In de Europese aanbestedingsrichtlijn wordt onderscheid gemaakt in typen diensten zoals in bijlage 2A en bijlage 2B zijn vermeld. Het verschil tussen deze typen diensten is dat bijlage 2A-diensten volledig onder de werking van de richtlijn vallen zodra de drempelwaarde van € 211 000,– wordt overschreden. Het collectief vervoer en het schoonmaken van gebouwen zijn A-diensten. Deze diensten vallen onder het volledige regime van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao).
Bijlage 2B-diensten zijn type diensten waarop boven de drempelwaarde van € 211 000,– slechts een beperkt deel van de aanbestedingsrichtlijn van toepassing is, namelijk alleen de voorschriften dat er geen discriminatoire bepalingen in de specificaties van de offerte-aanvraag worden vermeld en de gunning van de opdracht aan het Publicatieblad van de EG moet worden gezonden. Bovendien moeten de algemene beginselen in acht genomen worden. Gezondheids- en sociale diensten, alsmede diensten voor recreatie, cultuur en sport vallen onder bijlage 2B-diensten.
Bij opdrachten die zowel A- als B-diensten omvatten, moet worden gekeken welk deel de grootste geschatte waarde vertegenwoordigt. Is het A-deel groter dan het B-deel, dan geldt boven de drempelwaarde van € 211 000,– het volledige Bao-regime. Is het B-deel groter dan het A-deel, dan geldt de procedure volgens het 2B-regime. Indien bij een gemengde dienst (bijvoorbeeld schoonmaak en maatschappelijke ondersteuning) dus aangetoond kan worden dat het maatschappelijke ondersteuningsgedeelte de grotere waarde vertegenwoordigt, mag een gemeente kiezen voor het lichtere 2B-regime. Daarbij gelden geen wettelijke minimumtermijnen, maar wel de eis dat redelijke termijnen gehanteerd moeten worden.
Uit de praktijk blijkt dat een openbare aanbestedingsprocedure een doorlooptijd heeft van ca. vijf tot zes maanden. Dit geldt voor de gehele aanbestedingsprocedure, dus vanaf de voorbereiding tot en met de afsluiting van het contract. Indien de werkzaamheden efficiënt worden ingedeeld kan de totale doorlooptijd korter uitpakken. Zo kan bijvoorbeeld het Programma van Eisen worden (verder) uitgewerkt tijdens de wettelijke inwachttijd (37 dagen) van de inschrijvingen op de Selectieleidraad. De openbare procedure duurt korter en is geschikt als er niet al te veel offertes worden verwacht.
Tot slot biedt het Bao de gemeenten verschillende mogelijkheden om de (aanbestedingsprocedure te verkorten of te versnellen. De 2B-procedure kan bij een strakke planning worden ingekort tot minimaal 16 weken. De planning op hoofdlijn ziet er dan als volgt uit:
• Voorbereiding: opstellen bestek, conceptcontract en aankondiging tot en met formeel overleg ter besluitvorming bestek, conceptcontract en aankondiging: minimaal ongeveer 6 weken.
• Aankondiging en redelijke termijn voor indienen offerte: ten minste ongeveer 4 weken.
• Beoordelingsfase: ten minste ongeveer 3 weken.
• Gemotiveerde afwijzingsbrieven verzenden met daarin een redelijke bezwaartermijn van ten minste 15 dagen.
• Definitief maken contract (kan worden voorbereid tijdens bezwaartermijn).
Zoals uit bovenstaande blijkt hebben gemeenten voldoende tijd om de aanbestedingsprocedure voor 1 januari 2007 af te ronden. Dit blijkt ook uit een zeer recente inventarisatie bij gemeenten. De meeste gemeenten zijn druk doende met de aanbesteding en willen voor 1 januari klaar zijn. Veel gemeenten hebben evenwel nog geen contract afgesloten. Een aantal gemeenten heeft inmiddels de aanbesteding afgerond. Ingeval een gemeente meer tijd nodig heeft, bijvoorbeeld om de burger te betrekken bij dit proces, maken de overgangsbepalingen in de Wmo het mogelijk om meer tijd te nemen voor het afronden van de aanbestedingsprocedure.
De inspraak en participatie van burgers is ook van belang bij het vaststellen van de verordening en het Wmo-beleidsplan. In de meeste gevallen zal de eigen gemeentelijke inspraakverordening verplichten om voorafgaand aan het vaststellen een inspraakprocedure te starten. Ik adviseer gemeenten de verordening Wmo altijd via de inspraakprocedure te laten lopen. Dit wordt ook via de diverse kanalen naar de gemeenten gecommuniceerd. Het is immers een belangrijk document dat de rechten en de plichten van de burgers regelt.
Het beleidsplan hoeft bij aanvang van de Wmo niet af te zijn, dit kan in de loop van 2007. Bij het opstellen van het beleidsplan moeten de burgers worden betrokken. Om deze wijze heeft de gemeente ook meer tijd om de burgers bij de plannen te betrekken. Dit gaat namelijk verder dan alleen informeren. De burgers moeten ook hun mening kunnen geven en inbreng hebben bij de totstandkoming van het beleid. Daarnaast zijn de gemeenten ook verplicht om «advies in te winnen» bij vertegenwoordigers van belangenorganisaties.
Als het gaat om de BTW-vrijstelling en de compensatie daarvan bij de welzijnsdiensten geldt het uitgangspunt dat er uit hoofde van de Wmo in relatie tot het heffen van BTW materieel geen wijzigingen optreden. Er is derhalve geen sprake van volumeverlies als gevolg van de Wmo.
Bij de aanbestedingsprocedure voor hulp bij het huishouden dienen de regels van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) in acht te worden genomen. Dit betekent onder andere dat de procedure objectief, transparant, proportioneel en non-discriminatoir moet zijn. Vooral deze laatste eis van non-discriminatie betekent dat de gemeente niet op voorhand aanbieders mag uitsluiten. Zo mag een gemeente niet als eis in het bestek opnemen dat de zorgaanbieder nu reeds gevestigd is in de betrokken gemeente.
Structurele financiering mantelzorg en respijtzorg
Ten aanzien van de structurele financiële ondersteuning van mantelzorg en respijtzorg (en de gesprekken met de VNG en de betrokkenen daarover) merk ik het volgende op. Mantelzorg is niet weg te denken uit de Nederlandse samenleving. Uit onderzoek van het SCP uit 2001 blijkt bijvoorbeeld dat 2,4 miljoen Nederlanders meer dan 8 uur per week of langer dan 3 maanden mantelzorg verlenen. 1,4 miljoen mensen verlenen zelfs gedurende meer dan 8 uur per week én langer dan 3 maanden zorg aan een naaste. Het spreekt vanzelf dat dit niet zo maar gaat en dat een goede ondersteuning van deze mantelzorgers noodzakelijk is. Met de VNG en Mezzo heb ik hierover herhaaldelijk van gedachten gewisseld.
In het kader van de Wmo is de positie van mantelzorgers voor het eerst stevig wettelijk verankerd. Gemeenten hebben zorg te dragen voor de ondersteuning van mantelzorgers. Mantelzorgondersteuning is niet enkel een prestatieveld. Mantelzorgers vallen nadrukkelijk ook onder het in de Wmo opgenomen compensatiebeginsel. Doordat het budget op de Rijksbegroting voor mantelzorgondersteuning de afgelopen jaren sterk is gestegen, hebben gemeenten (met dit over te hevelen budget) een goede basis voor haar taken. Met Mezzo en de VNG is inmiddels een goed overgangstraject van het CVTM-budget naar de gemeenten. Uitgangspunt daarbij is dat er ten opzichte van 2006 volgend jaar geen «gaten» in de lokale infrastructuur voor mantelzorgondersteuning vallen. Daarnaast is de positie van mantelzorgers onlangs aanzienlijk versterkt door de wijze waarop mantelzorg zal worden betrokken bij de indicatiestelling in het kader van de AWBZ. Bij de indicatiestelling in het kader van de AWBZ wordt vanaf 2007 de inzet van mantelzorgers in de beschikking zichtbaar gemaakt. Deze lijn is voor mantelzorgers belangrijk. Niet alleen omdat zij daardoor de zekerheid hebben dat in geval van nood professionele zorg beschikbaar is, maar ook omdat de mogelijkheden en de noodzaak van respijtzorg (via bijvoorbeeld tijdelijke opname van de verzorgde) duidelijker in beeld komen. Het CIZ is thans bezig om een en ander in technische zin voor te bereiden.
In de Tweede Kamer is bij de behandeling van het Belastingplan 2006 verder een amendement van de heer Van der Vlies e.a. aangenomen. Dit amendement voorzag in een fiscale korting van € 250 voor mantelzorgers die langer dan 8 uur per week, gedurende meer dan 6 maanden mantelzorg verlenen. Om een aantal redenen is dit amendement niet uitvoerbaar gebleken. In een bestuurlijk overleg met Mezzo deze zomer, is afgesproken dat een breed samengestelde werkgroep zou bezien welke alternatieven bestaan voor het amendement Van der Vlies. De werkgroep heeft een aantal opties bestudeerd. Op basis van die bevindingen dient zich het volgende alternatief aan: op grond van artikel 21 van de Wmo worden gemeenten in staat gesteld extra in te zetten voor de waardering van mantelzorgers. Het alternatief van artikel 21 wordt komend najaar verder uitgewerkt. Ik streef ernaar om in november de contouren van de regeling gereed te hebben. Het is de bedoeling om zo snel mogelijk in 2007 dit alternatief in werking te laten treden. Voor dit doel is per 1 januari 2007 structureel € 65 mln. extra op de begroting van VWS beschikbaar.
De claim van Mezzo voor een verdere intensivering van de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligerszorg bedraagt structureel € 48 mln. Deze claim, die ik nog steeds matig vind onderbouwd, moet in samenhang met de hiervoor genoemde punten worden bezien. Uitwerking van het amendement Van der Vlies komt tegemoet aan een groot deel van de claim, namelijk daar waar Mezzo geld vraagt voor een tegemoetkoming voor mantelzorgers. Verder ben ik van mening dat door de voorgenomen aanpassingen rond de indicatiestelling in het kader van de AWBZ en door de inwerkingtreding van de Wmo de positie van de mantelzorger aanzienlijk is versterkt. Daarbij komt dat het naar mijn mening ook aan de gemeenten is om binnen het totale budget waarover zij kunnen gaan beschikken nadere prioriteiten te stellen. Het ligt, gezien het maatschappelijk en financieel belang, in de rede dat gemeenten investeren in mantelzorg.
Ciëntenorganisaties betrokken bij overgangsprotocol
Op de vraag of cliëntenorganisaties betrokken zijn bij het overgangsprotocol, dat met name gericht is op de taken van gemeenten en zorgkantoren, is het antwoord: Ja. In een bijeenkomst met de klankbordgroep van gebruikersorganisaties is het conceptprotocol besproken. Daarnaast worden de cliëntenorganisaties, die een belangrijke rol spelen bij een goede invoering van de Wmo, goed bij de beleidsontwikkeling betrokken, zoals de op te stellen handreikingen en de opstelling van een format voor het cliënttevredenheidsonderzoek (uit hoofde van artikel 9 van de Wmo; de horizontale verantwoording). In mijn brief aan u van 18 september jongstleden schreef ik over een mobiel team dat in een dertigtal gemeenten de stand van zaken ten aanzien van de invoering op zal maken. In dat kader zal ook met de lokale cliëntenorganisaties gesproken worden.
Samenstelling:
Leden: Werner (CDA), Van Leeuwen (CDA), (voorzitter), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD), Swenker (VVD), (Plv. voorzitter), Hamel (PvdA), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), Schouw (D66), Putters (PvdA) en Thissen (GL).
Plv. leden: Pastoor (CDA), Klink (CDA), Schuurman (CU), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Doesburg (PvdA), Van de Beeten (CDA), Meulenbelt (SP), Schuyer (D66), Linthorst (PvdA) en Van der Lans (GL).
Dit overzicht is ter inzage gelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 132531.2u.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30131-H.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.