Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30131 nr. 32 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30131 nr. 32 |
Vastgesteld 8 december 2005
Na kennis te hebben genomen van de inhoud van de nota naar aanleiding van het verslag en een tweetal daarbij gevoegde nota’s van wijziging bleek er in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 behoefte te bestaan tot het uitbrengen van onderstaand nader verslag. Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE | Blz. |
ALGEMEEN | 2 |
Inleiding | 2 |
Probleemanalyse en doel van de wet | 8 |
Sturing | 9 |
Samenhang en afstemming tussen stelsels | 15 |
Gevolgen voor andere wetten | 17 |
Keuzevrijheid | 17 |
Kwaliteit | 17 |
Financiële effecten | 18 |
Administratieve lasten | 21 |
Fasering bij de invoering | 21 |
Implementatie en voorlichting | 22 |
Overig | 22 |
ARTIKELSGEWIJS | 23 |
De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag, de eerste nota van wijziging en inmiddels ook de tweede nota van wijziging.
Het is hen opgevallen dat de 8 pilotgemeenten positief zijn voor wat betreft het zonder (grote) problemen uitvoeren van de gehele huishoudelijke zorg in de Wmo. Men zegt dit aan te kunnen en is enthousiast. Tegelijkertijd zijn de aanbieders (de thuiszorginstellingen) veel negatiever. Zij denken dat de gemeenten alleen de enkelvoudige huishoudelijke zorg kunnen uitvoeren in de Wmo, en veel minder de gehele huishoudelijke zorg. Men is bang dat de cliënt last krijgt van knippen tussen huishoudelijke zorg en de resterende AWBZ-zorg die de cliënten krijgen.
Heeft deze verschillende perceptie van de uitkomst van de pilots te maken met het verloop van de pilots of hebben de verschillen in standpunten tussen aanbieders en gemeenten een dieperliggende oorzaak die tot gevolg heeft dat de aanbieders altijd negatief tegen de overheveling van huishoudelijke zorg naar de Wmo zullen blijven aankijken los van de uitkomst van pilots?
Thuiszorginstellingen meldden tijdens het gehouden rondetafelgesprek dat deze (papieren) pilots tot niets geleid hebben, wat men nog niet wist, en dat dit van tevoren bekend was. Hebben deze instanties de regering dit vooraf meegedeeld? Zo ja, hoe heeft de regering hierop gereageerd? Hebben de uitvoerders de regering gezegd hoe zij vonden dat deze pilots ingericht zouden moeten worden? Waarom denkt de regering dat deze «papieren» pilots wel extra resultaat voor de uitvoering van de Wmo hebben opgeleverd?
Onderschrijft de regering de stelling dat cliëntorganisaties niet bij alle pilots huishoudelijke zorg in de acht pilotgemeenten voldoende betrokken zijn?
In reactie op de antwoorden van de regering op de in het verslag opgenomen vragen van de leden van de CDA-fractie over de ondersteuning van mantelzorgers willen zij graag benadrukken dat het in hun ogen niet zo moet worden dat mensen door de arbeidsverplichting geen mantelzorg kunnen verlenen. Mensen die de zorg voor een naaste op zich willen nemen, moeten daartoe worden gefaciliteerd. Daartegenover geldt altijd dat mantelzorg vrijwillig is en geen voorliggende voorziening zoals gebruikelijke zorg. Zoals de regering terecht concludeert mag van dwang om mantelzorg te verlenen dan ook geen sprake zijn.
De leden van de fractie van de PvdA hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de twee nota’s van wijziging bij het wetsvoorstel Wmo. Zij hebben waardering voor de voornemens om het pgb wettelijk te verankeren, evenals erkenning van het belang van een zorgplicht. Zij blijven echter kritisch ten aanzien van voorliggend wetsvoorstel en stellen zorgvuldige beantwoording van navolgende vragen op prijs.
Ten aanzien van de vragen van de PvdA over de doelstelling van de Wmo de financiële problemen ten gevolge van de vergrijzing op te lossen, stelt de regering dat «het aanpassen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ een voorwaardelijke factor is voor een duurzaam beleid, dat het meedoen van burgers in de samenleving faciliteert». Betekent dit dat de Wmo voorafgegaan moet worden door aanpassing van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ? Wat verstaat de regering hier onder «voorwaardelijke factor»? Waarom worden – indien de aanpassing van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ een absolute voorwaarde vormt voor het slagen van de Wmo, zoals de regering aangeeft – deze voorwaarden voor duurzaam beleid niet wordt tot stand gebracht voordat tot behandeling van het wetsvoorstel wordt overgegaan? Kunt u uitleggen hoe aanpassing van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ zal bijdragen aan het faciliteren van «meedoen»? Betekent dit feitelijk dat mensen in de praktijk met een soberder regime te maken krijgen? Zo neen, waarom niet?
De leden van de fractie van de PvdA gaan er van uit dat zij in het kader van een zorgvuldige wetsbehandeling, alvorens de plenaire afronding van de wetsbehandeling van de Wmo plaats heeft, worden geïnformeerd over de hoofdlijn van aanpassing van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
Voorts vragen zij wat de regering bedoelt met «het voorkomen dat door een onbeheersbare groei van de AWBZ het financiële draagvlak voor de maatschappelijke ondersteuning op termijn in gevaar komt»? Impliceert dit dat de regering van mening is dat hier sprake is van een «zero-sum-game:,» dat wordt verwacht dat stijging van de collectieve lasten voor de AWBZ als gevolg van demografische en sociaal-culturele factoren evenredig zal zijn aan de afname van het draagvlak voor maatschappelijke ondersteuning? Hoe rijmt de regering dit met de vorig jaar gebleken grote bereidheid van de Nederlandse burger in een SCP-onderzoek, best meer te willen betalen voor zorg en welzijnsvoorzieningen in de toekomst, mits zij weten dat het geld goed is besteed en de overheid haar onzekerheid wegneemt?
Betekent dit beleidsmatig dat de regering de volledige stijging van de AWBZ-lasten wil vereffenen door hetzij te bezuinigen, hetzij over te hevelen naar decentraal niveau om de collectieve middelen die hiermee zijn gemoeid verder af te bouwen? Acht de regering het zelfoplossend vermogen op decentraal niveau hiervoor toereikend, en welk vangnet wordt geboden voor de situaties waarbij dat niet het geval is? (blz. 6) Hoe is dit streven te rijmen met de passage op blz. 14 van de nota naar aanleiding van het verslag dat «het voor de regering helder en acceptabel is dat de vergrijzing zal leiden tot een stijging van de uitgaven van de AWBZ»?
De leden van de PvdA-fractie zouden graag voor de behandeling van de Wmo de uitwerking ontvangen van de toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van VWS ten aanzien van de verankering en financiering van cliëntenparticipatie. De staatssecretaris kondigt aan de financiering van cliëntenraden te regelen en heeft toegezegd voor 1 januari a.s. hiertoe met voorstellen te komen. Gezien het belang van de financiële versterking van cliëntenraden en de wijze waarop dit gebeurt voor de beoordeling van het wetsvoorstel van de Wmo, gaan de leden van de fractie van de PvdA er van uit dat voor de behandeling van de Wmo de voorstellen van de regering in de Kamer zijn besproken. Zij gaan er van uit dat de Kamer op de voorstellen zowel schriftelijk als in een overleg met de staatssecretaris kunnen reageren. Graag zien de leden van de PvdA-fractie dat in de voorstellen voor verankering van de cliëntenparticipatie expliciet aandacht wordt besteed aan de gevolgen die dit heeft voor de Wmo. In de eerste plaats willen zij graag weten of de voorstellen gevolgen hebben voor het wetsvoorstel. Daarnaast vragen zij expliciet aandacht voor de mogelijkheid de Wmo te doen laten vallen onder de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz). Zeker indien in de Wmcz wijzigingen worden aangebracht – iets waar de staatssecretaris bij de behandeling van de VWS-begroting niet afwijzend tegenover stond – achten de leden van de PvdA-fractie het noodzakelijk dat hier voor de behandeling van de Wmo meer duidelijkheid over zal bestaan. Zij vragen dus om voorstellen tot wijziging van de Wmcz, evenals duidelijkheid over de wijze waarop de Wmo hieronder zou kunnen gaan vallen.
De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat de staatssecretaris de brancheorganisaties heeft gepeild ten aanzien van de beslissing om alleen de enkelvoudige, dan wel de gehele huishoudelijke verzorging over te hevelen per 1 juli 2006. Deze leden vernemen graag de van argumentatie van deze organisaties in deze, evenals de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het definitieve voorstel aan de Kamer hierover. Ook vernemen zij in hoeverre dit strookt met de visies van de betrokken organisaties en waarom dat wel/niet het geval is.
De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering een uitputtend overzicht met bijbehorend tijdpad, waarbij aangegeven wordt welke onderdelen van de AWBZ op welke wijze zullen worden gedecentraliseerd. Hoe ziet het eindplaatje eruit, en welke beslissingen in deze zijn afhankelijk van het succes van de Wmo?
De leden van de fractie van de PvdA constateren dat in de nota naar aanleiding van het verslag wordt aangegeven dat overbelasting van mantelzorgers hoofdzakelijk te wijten is aan tekortschietende samenwerking op lokaal niveau. De Wmo zal, ondanks de opmerkingen die daarover in het SCP-rapport worden gemaakt, goede kansen bieden aan gemeenten om een goed voorzieningenniveau tot stand te brengen, zo stelt de regering. De leden van de PvdA-fractie krijgen graag meer specifiek inzicht in de bijdrage van de Wmo ten aanzien van alle knelpunten die het SCP signaleert. Zo geeft het SCP aan dat er geen inzicht bestaat in wat redelijkerwijs van een mantelzorger mag worden verwacht, daar er geen kwaliteitseisen bestaan of minimumeisen. Daarnaast geeft het SCP aan dat geografische belemmeringen voor mantelzorg voor 90 000 mensen problematisch kan blijken. Tevens vragen zij wat onder «ondanks» moet worden verstaan op blz. 5 van de nota naar aanleiding van het verslag. Wat moeten de leden van de PvdA-fractie verstaan onder de passage op blz.16: «wel verwacht de regering dat de wet bijdraagt aan het voor de toekomst behouden van het noodzakelijke draagvlak voor de inzet van burgers». De leden van de PvdA-fractie krijgen graag aan de hand van een volledig overzicht van alle door het SCP gesignaleerde knelpunten in de mantelzorg antwoord op de vraag in hoeverre deze knelpunten punten één voor één, juist door de Wmo, zullen worden weg genomen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de Wmo voorziet in financiering van de Vriendendiensten door gemeenten (LOT-X-zorg)? Welke middelen zijn hiervoor beschikbaar? Indien dit niet het geval is, op welke wijze wordt dan gegarandeerd dat mensen met psychiatrische aandoeningen die geïsoleerd leven gebruik kunnen blijven maken van Vriendendiensten?
In antwoord op vragen van de CDA-fractie over de regievoering, indien cliënten of mantelzorgers in aanraking komen met een combinatie van voorzieningen ingevolge AWBZ, Wmo, WWB en Zorgverzekeringswet, antwoordt de staatssecretaris met het vermelden van de doelstelling dat gemeenten hiertoe lokale loketten zullen oprichten waar de informatie en ondersteuning wordt geboden die nodig is. Mogen de leden van de PvdA-fractie hieruit opmaken dat gemeenten in staat zijn om via één loket en met de aanwezige ambtenaren elk schot dat zou kunnen ontstaan weg te nemen, door de cliënt of mantelzorger van volledige informatie en ondersteuning te voorzien? Op welke wijze wordt dit gegarandeerd? Wordt dit een verplicht onderdeel van de gemeentelijke verordeningen ten aanzien van de Wmo? Kan bij het in gebreke blijven of het verstrekken van verkeerde informatie, een beroep gedaan worden op de beginselen van behoorlijk bestuur? In hoeverre zal de rechtsbescherming toereikend zijn om de burger in staat te stellen indien hij/zij onverhoopt toch schotten ervaart, zijn/haar recht te halen? Zou een in te stellen enquêterecht voor cliënten hieraan bijdragen? Zo ja, op welke wijze wordt dit in de Wmo vormgegeven? Zo neen, wat zijn de belemmeringen hiervoor?
Wat is de reden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat de regering geen garanties geeft voor de totstandkoming van één-loket? (bijvoorbeeld in antwoord op vragen van de SGP-fractie op blz. 37) Waarom kan de regering niet garanderen dat cliënten en burgers met één loket van doen krijgen en dat van schotten hoogstens sprake is «achter» het loket? Zal de samenwerking van het CIZ en de gemeente dermate goed zijn dat de burger alleen met het gemeenteloket van doen krijgt? Welke beleidsmatige veranderingen dienen op welke termijn ten aanzien van het CIZ te worden genomen? Is de gemeente voldoende uitgerust voor het uitvoeren van de één loket gedachte in de praktijk? Hoe komt de samenwerking tussen gemeenten en CIZ tot stand? Garandeert de staatssecretaris dat de burger met één loket van doen krijgt?
In de tweede nota van wijziging staat bij artikel 4D onder 2 staat:
«In afwijking van het eerste lid ... de keuze tussen het ontvangen van die voorziening in natura of het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan».
De leden van de VVD-fractie willen graag weten (door middel van voorbeelden) wat onder «overwegende bezwaren» wordt verstaan. Kan de regering aangeven of bij overwegende bezwaren het collectief belang prevaleert boven het individueel belang of vice versa? Wie bepaalt of er sprake is van overwegende bezwaren?
Genoemde leden zijn niet erg blij met het verlengen van de zorgplicht tot drie jaar. Bovendien zijn zij teleurgesteld over de afwijzing door de regering om de compensatieplicht wetstechnisch vorm te geven. Het standpunt van de regering is dat de compensatieplicht niet past in het sturingsmodel. Deze stellingname verbaast deze leden, daar de compensatieplicht is bedacht door de Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ) die tenslotte ook het sturingsmodel van de Wmo heeft bedacht.
De leden van de VVD-fractie zijn daarom nog steeds van mening dat de compensatieplicht opgenomen moet worden in de Wmo.
Bij de totstandkoming van de Zorgverzekeringswet heeft de regering veel geïnvesteerd in het creëren van draagvlak vooraf. Bij de Wmo heeft de regering prioriteit gelegd bij implementatie en bestuurlijk overleg met de VNG. Deelt de regering deze observatie? Is er reden om aan te geven waarom gekozen is voor deze twee verschillende benaderingen? Had het niet meer voor de hand gelegen, gezien het thema «participatie», veel meer aandacht te besteden aan het verwerven en behouden van draagvlak onder de bevolking, consumenten en patiënten en onder aanbieders? Bestaat er onderzoek naar het draagvlak voor deze wet bij vrijwilligers, mantelzorgers en bij patiënten?
De leden van de VVD-fractie juichen het toe dat de regering in haar beantwoording gebruik maakt van de omschrijving van zelfredzaamheid, die in de ICF als «normaal» niveau van menselijk functioneren wordt aangegeven. Is de regering het eens met deze interpretatie? Kan de regering aangeven wat zij onder «soms» verstaat? (blz. 9)
Wordt onder «soms» verstaan de situatie van chronisch zieken of mensen met een handicap die permanent aangewezen zijn op hulp van anderen (diensten) en voorzieningen (hulpmiddelen) teneinde zelf hun leven in te richten en om te participeren? Beschouwt de regering haar omschrijving van zelfredzaamheid als het resultaat van ondersteuning ofwel de prestatie die een burger mag verwachten van de lokale overheid wanneer hij gerechtvaardigd een beroep doet op Wmo-ondersteuning?
Hoe moet de zin begrepen worden dat zelfredzaamheid «dus» ook ruimer geïnterpreteerd kan worden? Kan de regering aangeven wat zij verstaat onder de reikwijdte van het begrip «zelfredzaamheid»? Volgens de ICF is het menselijk functioneren altijd individueel bepaald. Bedoelt de regering dat het ondersteuningsarrangement, dat noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn, per persoon geheel verschillend samengesteld kan zijn?
Maatschappelijke participatie is een kern begrip in het Wmo-debat dat nu pas voor het eerst omschreven wordt door de regering. Kan de regering aangeven waarop haar definitie is gebaseerd, anders dan een verwijzing naar het woordenboek? De regering geeft aan dat «het sommige burgers aan het vermogen tot maatschappelijk participeren kan ontbreken«. Gaat het om de vaardigheden, of om de mogelijkheden waarin wordt geparticipeerd? Heeft de regering bij participatie de zogenoemde participatieladder voor ogen, de mate dus van participatie? Ziet de regering maatschappelijke participatie als een gewenste eindsituatie, waar feitelijk geen overheidsbemoeienis meer aan de orde is?
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de daarbij ingezonden nota’s van wijziging, die vervolgens aanleiding geven tot het stellen van nog enkele vragen.
Deze leden vragen de staatssecretaris wanneer de ontwikkeling van het NIZW-model is afgerond dat gemeenten kunnen gebruiken bij de organisatie van de cliëntenparticipatie, waarbij aandacht wordt gevraagd voor mantelzorgers. Ook vragen zij de staatssecretaris aan welke criteria dit model moet voldoen.
De leden van de LPF-fractie hebben tijdens de behandeling van de begroting van VWS voor het jaar 2006 nogmaals hun waardering uitgesproken voor de mantelzorgers in onze samenleving, en hebben betoogd dat het beleid rondom mantelzorgers onvoldoende is. In de Wmo ontbreekt het aan concrete ondersteunende maatregelen voor deze groep, en dan met name voor de intensieve mantelzorgers. Indien in het kader van de invoering van de Wmo voor hen niet meer aandacht komt en zorgvragers verliezen bijvoorbeeld hun aanspraak op huishoudelijke verzorging, dan zal dit de druk op mantelzorgers verhogen.
Er is nu een dertigtal platforms/steunpunten mantelzorg, soms lokaal maar veelal regionaal georganiseerd. Zij worden niet automatisch door gemeenten betrokken bij de besluitvorming rondom de Wmo. Dat zou wel het geval moeten zijn. De Vereniging voor Mantelzorgers en Xzorg zijn bezorgd dat de bestaande regiostructuur ernstig versnipperd raakt bij de overdracht van de subsidies vanuit de zorgkantoren (CVTM) naar de gemeenten. Zij willen financiering van de regionale organisaties zeker stellen en pleiten voor een meerjarige overgangsregeling van tenminste drie jaar waarin de gelden geoormerkt zijn. Graag verneemt de LPF de reactie van de staatssecretaris daarop. Deze leden benadrukken nog maar een keer dat investeren in mantelzorg investeren is in preventie en hoge kosten kan voorkomen als deze zorg door professionals gedaan moet gaan worden.
Met teleurstelling hebben de leden van de GroenLinksfractie kennis genomen van de antwoorden van de regering, gegeven in de nota naar aanleiding van het verslag. Op verschillende vragen hebben zij geen of een onduidelijk antwoord gekregen. Overigens zijn deze leden blij dat de regering toch heeft besloten een pgb wettelijk verplicht te stellen.
In de nota naar aanleiding van het verslag betreurt de regering het dat het vertrekpunt van de eigen verantwoordelijkheid in de discussie wordt gevulgariseerd. De leden van de GroenLinksfractie constateren nogmaals a) dat de regering van mening is dat mensen meer dan nu het geval is zelf oplossingen moeten gaan zoeken in de eigen sociale omgeving (memorie van toelichting, blz. 7), b) dat kostenbeheersing een hoofddoel is van de Wmo (nota naar aanleiding van het verslag, blz. 6) en c) dat het recht op sommige vormen van zorg voor burgers verdwijnt. Deze constateringen zijn toch juist, zo vragen deze leden de regering.
Graag krijgen de leden van de GroenLinksfractie alsnog antwoord op hun vraag op basis waarvan (onderzoeken, analyses en/of studies) de regering denkt dat mensen nu onvoldoende oplossingen zoeken in hun eigen sociale omgeving. Hoe verhoudt dat zich dan tot het gegeven dat van de totale zorg thuis 75% wordt gegeven door mantelzorgers? Heeft de regering ook kennis genomen van studies als «De loden mantel» (Emous, 2005) en «Dilemma’s in de mantelzorg» (NIZW, 2004)? Wat is haar reactie daarop? En hoe kijkt zij aan tegen het tekort aan vrijwilligers, zoals onder andere blijkt uit het onderzoek «Vrijwilligersorganisaties onderzocht» (SCP, juni 2005)? Op het terrein van zorg en hulpverlening kampt bijna de helft van het aantal vrijwilligersorganisaties met tekorten.
Ook willen de leden van de GroenLinksfractie weten hoe de zinssnede uit de nota naar aanleiding van het verslag «Het is naar de mening van het kabinet zeker niet de bedoeling dat er van mantelzorgers meer wordt gevraagd dan zij nu kunnen of willen bieden.» zich verhoudt tot de volgende zin uit de memorie van toelichting: «De regering wil met dit wetsvoorstel ook stimuleren dat mensen die dat kunnen, meer dan nu het geval is, zelf oplossingen bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen.»
De leden van de GroenLinksfractie constateren verder dat de regering weigert een globale indicatie te geven van de verwachte kwantitatieve ontwikkelingen om te kunnen beoordelen of er in de toekomst voldoende mantelzorgers beschikbaar zijn. Deze leden stellen nogmaals dat er veel gegevens voor handen zijn en vraagt de regering welke gedragsvariabelen dan onbekend zijn om een globale indicatie te kunnen geven.
Verder vragen de leden van de GroenLinksfractie een reactie op de conclusie van de emancipatie-effectrapportage van de Wmo dat de restrictieve toegang tot huishoudelijke zorg aan de ene kant er toe zal leiden dat de druk op mantelzorgers toeneemt, terwijl tegelijkertijd daardoor veel verzorgenden hun baan zullen verliezen. Hoe verhoudt die conclusie zich tot het kabinetsstreven om de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen te doen stijgen?
Naar aanleiding van de reactie van de regering hebben de leden van de SGP-fractie nog een aantal vragen.
Deze leden constateren dat de regering alleen die voorzieningen aan een zorgplicht wil koppelen die nu op landelijk niveau aan een dergelijke zorgplicht gekoppeld zijn. Zijn met de door de regering in het wetsvoorstel opgenomen voorzieningen alle voorzieningen opgenomen die nu hetzij op landelijk niveau, hetzij op plaatselijk niveau als een recht gelden?
Deze leden vragen waarom er niet concreter is ingegaan op hun vraag naar de criteria op basis waarvan wordt beslist of de bestuurlijke elementen in de wet voldoende zijn. De achtergrond van de vraag van deze leden is dat de Wmo een grote beleidsvrijheid laat bij de gemeenten. Het is daarom niet duidelijk welke kwalitatieve criteria de regering zal hanteren om te bepalen of gemeenten erin geslaagd zijn aan de normen van de wet te voldoen. Hoe wordt getoetst of er sprake is van «samenhang in beleid en uitvoering»? Wanneer is gemeentelijk beleid samenhangend genoeg? Bij welk soort gemeentelijk beleid zal de regering tot het oordeel komen dat er géén sprake is van samenhang?
Deze leden hebben vergelijkbare vragen over de methode van bepalen of de verantwoordingsrelatie naar de burgers en maatschappelijke organisaties voldoende is. Wanneer is die verantwoording goed? Welke toetspunten heeft de regering hiervoor? Ook vragen deze leden zich af bij welk percentage tevredenheid bij burgers en cliënten de regering ook tevreden is. Moet er sprake zijn van 50%, 75% of 90% tevredenheid? Is het ook de bedoeling meer waarde te hechten aan het oordeel van de cliënten dan aan het oordeel van de burgers in het algemeen?
Op rijksniveau is er sprake van systeemverantwoordelijkheid. Op de vraag van de leden van de SGP-fractie waar een taakverwaarlozingsregeling opgenomen is, wordt alleen gesproken over maatregelen die op gemeentelijk of provinciaal niveau genomen kunnen worden. Daarmee is nog niet wettelijk verankerd dat de rijksoverheid als ultimum remedium kan ingrijpen. Is deze conclusie juist? Hoe kan het rijk dan toch in het uiterste geval ingrijpen?
De leden van de SGP-fractie hebben er waardering voor dat de regering de mogelijkheid voor keuzevrijheid in het wetsvoorstel heeft verruimd. Een dergelijke keuzevrijheid moet wel een reële keuze bieden. Kan de regering bevestigen dat de hoogte van het pgb of de financiële tegemoetkoming altijd zodanig moet zijn dat de vergoeding in ieder geval gelijk is aan de kosten voor de aanbieder in natura waar een gemeente voor heeft gekozen? Het gaat in een dergelijk geval immers vaak om een vergelijkbare instelling waarvan de kosten naar verwachting ongeveer even hoog zullen zijn. Of is het ook mogelijk dat een gemeente een veel beperktere invulling geeft aan het begrip persoonsgebonden budget?
De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de door de regering toegezegde overgangsregeling voor hospicezorg. Wanneer komt die overgangsregeling er? Wordt deze regeling ook aan de Kamer gestuurd? Wat zijn de belangrijkste punten van bespreking?
Probleemanalyse en doel van de wet
De regering constateert ten aanzien van de probleemanalyse en doel van de wet, dat er nog veel vragen zijn bij gemeenten ten aanzien van de bestuurlijke consequenties. Hiertoe acht de regering nader onderzoek noodzakelijk, dat in overleg met de VNG zal plaatsvinden en waarbij de ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken zullen worden betrokken. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten waarom de regering het verantwoord vindt over te gaan tot behandeling van het wetsvoorstel voordat zij dit nader onderzoek heeft afgerond. Acht de regering het uit zorgvuldigheidsoogpunt niet noodzakelijk meer zekerheid te verschaffen over de mate waarin gemeenten bestuurlijk zijn toegerust voor uitvoering van de Wmo? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie voor de plenaire behandeling van de Wmo meer informatie over knelpunten die hieromtrent kunnen ontstaan en de concrete voornemens van de regering om deze bestuurlijke problemen, ook wanneer ze later blijken te ontstaan, op te lossen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering de rol van de provincie slechts als een ondersteunende ziet. Voor de provinciale invulling zal in voorliggend wetsvoorstel niet veel ruimte zijn. Deze leden vragen of zij goed begrijpen dat de provincie vooral een dienstbare functie ten opzichte van gemeenten vervult.
Hoe moet worden verklaard dat bij de pilots huishoudelijke verzorging die afgelopen zomer zijn gehouden uitsluitend de regionale patiënten- en consumentenorganisaties zijn betrokken en de lokale organisaties maar zeer sporadisch? Druist dit niet in tegen het karakter van financiering en einddoelen van versterking van burger en cliënt juist op lokaal niveau? Acht de regering dit in lijn met de rolverdeling tussen gemeente en provincie?
De leden van de fractie van de PvdA zijn bezorgd over het meningsverschil dat blijft bestaan tussen de regering ten aanzien van de Wmo en de Rekenkamer, die in juni 2003 adviseerde. Deze leden constateren dat de regering hiermee – ondanks de nota van wijziging die de zorgplicht voor tenminste drie jaar vastlegt – vasthoudt aan het streven op nationaal niveau geen inhoudelijke kaders te stellen die als richtsnoer kunnen dienen voor gemeenten. Indien de regering zich zo gezegend prijst met de gemeenten als volwaardige bestuurslaag, wat is dan de reden dat ten aanzien van kwaliteit en beschikbaarheid geen richtinggevende criteria kunnen worden uitgevaardigd ten aanzien van Wmo-aanspraken? Waarom is de regering er bevreesd voor dat gemeenten deze aanspraken niet kunnen waarmaken? Wat is de reden dat de regering vermoedt dat dit de flexibiliteit van gemeentelijk beleid in de weg staat?
De leden van de PvdA-fractie steunen de vaststelling van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering voorbereidingen moet treffen om het mogelijk te maken dat mensen die op grond van hun zorgbehoefte een indicatie voor verblijf hebben dezelfde zorg in een zelfstandige setting aangeboden krijgen. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdA eens dat beslissingen hierover – die in samenspraak met de VNG en woningcorporaties zullen worden voorbereid – een belangrijke voorwaarde vormen voor het slagen van de Wmo? Zo ja, wordt de Kamer hierover voor de behandeling van het wetsvoorstel meer duidelijkheid verschaft? Zo neen, waarom niet?
De staatssecretaris stelt dat de Wmo geen zorgwet mag worden. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij denkt te verduidelijken hoe de wettelijke regeling aanspraken en voorzieningen geregeld moeten zijn, en kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven, zo vragen de leden van de SP-fractie.
In de ogen van de leden van de GroenLinks-fractie is de vraag hoe de twee hoofddoelen van de Wmo met elkaar samenhangen niet beantwoord. Waarom is het schrappen van het recht op huishoudelijke verzorging «een voorwaardelijke factor voor een duurzaam beleid dat het meedoen van de burgers in de samenleving faciliteert?» Hoe draagt het schrappen van het recht op huishoudelijke zorg bij aan het meedoen van burgers in de samenleving?
In antwoord op de vraag van deze leden hoeveel zij op lange termijn verwacht te besparen door het invoeren van de Wmo, verwijst het kabinet naar de brief van 23 april 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 538, nr. 1). Maar ook daarin wordt geen antwoord gegeven op de vraag hoeveel het kabinet verwacht te besparen. Het kabinet verwijst ook naar de stelling «één euro in welzijn, bespaart tien euro in zorg». In tegenstelling tot wat de regering veronderstelt, zijn ook deze leden hiervan overtuigd. Sterker nog, de leden van de Groenlinksfractie hebben zoveel bezwaren tegen de Wmo, omdat zij bang zijn dat het welzijnsbeleid het onderschoven kindje wordt. Als de regering zoveel belang hecht aan welzijnsbeleid, waarom heeft ze er dan niet voor gekozen het welzijnsbeleid meer impulsen te geven? Waarom is er voor gekozen de Wmo ook op te zadelen met huishoudelijke verzorging? Is daardoor de kans niet groot dat de vraag naar individuele voorzieningen te groot op het gemeentebudget gaat drukken? Overigens blijkt uit onderzoek van de MO-groep dat gemeenten jaarlijks ongeveer 10% op het welzijnsbudget bezuinigen. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Wat gaat en kan zij daar aan doen?
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van de koppeling van de zorgplicht aan de termijn van de evaluatie. Zij hebben vertrouwen in de uitvoering van de Wmo door gemeenten. Toch hebben deze leden gevraagd om een zorgplicht tot de eerste evaluatie om in de periode van invoering cliënten de zekerheid te geven dat zij ook in de Wmo kunnen rekenen op de voor hen noodzakelijke voorzieningen. Wanneer bij de evaluatie blijkt dat de Wmo goed functioneert en de gemeenten hun taken goed uitvoeren, kan de zorgplicht worden afgeschaft. Deze leden vragen in hoeverre de gekozen formulering ruimte laat om, mochten de resultaten van de evaluatie daar aanleiding toe geven, de termijn van de zorgplicht te verlengen.
De regering kiest er in de tweede nota van wijziging voor de zorgplicht niet in een AMvB maar in de wet zelf te verankeren. De leden van de CDA-fractie vinden dit positief. Wel vragen deze leden waarom de zorgplicht beperkt blijft tot rolstoelen, scootmobielen en huishoudelijke verzorging. Zou het niet meer voor de hand liggen de zorgplicht voor alle Wvg-voorzieningen en huishoudelijke hulp te laten gelden?
De regering merkt naar aanleiding van vragen van de leden van de CDA-fractie op dat de zorgplicht een objectief indicatiesysteem verondersteld. Doelt de regering daarbij op haar verzoek aan het CIZ samen met de gemeenten aan een gemeenschappelijk indicatiekader te werken? Voorts wordt aangegeven dat gemeenten niet verplicht zijn een indicatiestelling vergelijkbaar met de AWBZ uit te voeren. Hoe moet deze opmerking geplaatst worden in het licht van de eerder vermelde zorgplicht?
De leden van de CDA-fractie zijn blij met de extra middelen voor verbetering van de cliëntparticipatie op lokaal niveau. Hoe zal dit budget worden ingezet, via de Lorep? Worden ook andere koepelorganisaties ingeschakeld? Is de functie van RPCP’s de lokale organisaties te ondersteunen? Is hiervoor structurele financiering nodig?
De leden van de PvdA-fractie maken uit de vragen van de leden van de CDA-fractie op dat zij voorstander zijn van op zijn minst een tijdelijke doeluitkering voor individuele voorzieningen. Is de regering voornemens aan deze wens die een kamermeerderheid geniet in een derde nota van wijziging tegemoet te komen? Zo ja, op welke termijn is deze nota te verwachten?
De regering concludeert uit ervaringen met de Welzijnswet dat er «wel nog te weinig samenhang met andere relevante beleidsterreinen is en het ontbreekt aan een richtinggevend kader voor het lokale sociale beleid.» De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat het concept van de Wmo staat of valt met een integraal geheel van voorzieningen. Welke lering wordt door de regering getrokken uit de ervaringen met de Welzijnswet, opdat in de Wmo niet dezelfde, door dit kabinet erkende fouten, worden gemaakt? De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een compleet overzicht van de evaluatie van de Welzijnswet die de conclusie van de regering rechtvaardigt dat er te weinig samenhang bestaat met andere relevante beleidsterreinen en het ontbreekt aan een richtinggevend kader voor het lokale sociale beleid. Op welke punten brengt de Wmo een verbetering aan, op welke punten niet en op welke punten zijn de uitkomsten van de Wmo onzeker? Is dit reden voor de regering de zorgaanspraken en welzijnsvoorzieningen beter te definiëren en aanvullende maatregelen te nemen om met name ook de welzijnsvoorzieningen te behouden en te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat de regering dat doen?
De gedeeltelijke overheveling van AWBZ-aanspraken naar de Wmo betekent dat veel gevraagd wordt van de samenwerking tussen het CIZ en gemeenten. De leden van de PvdA-fractie ontvingen diverse signalen van gebrekkige samenwerking tussen zorgkantoren en gemeenten bij de pilots huishoudelijke zorg. Kan de regering een overzicht geven van gemeenten waar de samenwerking tot problemen heeft geleid, en waarom dat in die gevallen zo was? Welke mogelijkheden hebben gemeenten om hun bestuurlijke doorzettingsmacht kracht bij te zetten als zorgkantoren integrale zorgvoorziening in de weg staan, om zo patstellingen te doorbreken? Kan dit ten koste gaan van AWBZ-aanspraken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Hoe zal de onvermijdelijke afstand tussen gemeenten en CIZ die ontstaat in het leveren van een integrale zorg en welzijnsvoorziening dermate worden verkleind dat de burger hiervan geen hinder zal ondervinden? Zo neen, waarom niet?
Wat moeten de leden van de PvdA-fractie verstaan onder de «verplichting tot het betrekken van belanghebbenden bij de voorbereiding van het plan.» (blz. 21 nota naar aanleiding van verslag). Zal het plaatsen van een advertentie in een lokale krant met de mededeling dat mensen schriftelijk kunnen «inspreken» op de voorstellen voldoende zijn? Zo neen, komen hier richtlijnen voor? Wat acht de regering redelijk en wenselijk? Wat vindt de regering van het idee tot installatie van een Wmo-raad (bestaande uit burgers) voor toetsing ex ante invoering van het lokale Wmo-beleid en toetsing door lokale cliënten en patiëntenorganisaties ex post? Vindt de regering dit goed aansluiten bij het statement de lokale overheid te beschouwen als volwaardige bestuurslaag? Zo neen, waarom kan deze minimale garantie van behoorlijke, zorgvuldige en representatieve toetsing van lokaal beleid door de lokale bevolking, niet door deze volwaardige bestuurslaag worden waargemaakt? Zo ja, zal het kabinet deze wijze van burger en cliëntenparticipatie bij de vaststelling van lokaal Wmo-beleid verplichtend opleggen? Zo neen, waarom kan deze minimale garantie van behoorlijke, zorgvuldige en representatieve toetsing van lokaal beleid door de lokale bevolking, niet door deze volwaardige bestuurslaag worden waargemaakt?
De leden van de fractie van de PvdA krijgen voor de zorgvuldigheid van de behandeling van de Wmo graag een uitputtend overzicht van aanspraken die nu wel door de tijdelijke zorgplicht worden verplicht, en welke hier niet onder vallen, maar die wel onder de prestatievelden van de Wmo horen. Voorts vragen zij een volledige uiteenzetting van de exacte motieven van de regering om niet ten principale voor een zorgplicht te kiezen. Ook krijgen deze leden graag een reactie op de voorstellen van diverse organisaties om een compensatieplicht, analoog aan de WWB in de Wmo op te nemen. Zij vragen of de regering het eens is met de stelling van veel gemeenten dat met een compensatieplicht flexibiliteit en rechtszekerheid hand in hand kunnen gaan. Hoe heeft het kabinet gereageerd op het advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg in deze? Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA hiervoor de alternatieven van zorgplicht, compensatieplicht, of het geheel afzien van een der beide plichten, de door het kabinet beargumenteerde voor en nadelen; dit opdat de volksvertegenwoordiging kan beoordelen of deze argumenten zorginhoudelijke dan wel zuiver ideologisch en financiële doelen dienen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering zeer summier reageert op de vele vragen die verschillende fracties hebben gesteld over de tijdelijke zorgplicht. Zij vragen waarom wordt volstaan met erkenning van de gemeente als volwaardige bestuurslaag en het benadrukken van de tijdelijkheid van de maatregel. De diverse fracties vroegen bijvoorbeeld wat de reden is de zorgplicht niet voor een breed scala van voorzieningen te treffen en waarom gekozen is voor een periode van drie jaar? Deze leden zouden graag ook die vragen beantwoord zien. In de nota van wijziging is onder onderdeel C de passage opgenomen dat «de tijdelijkheid van de zorgplicht voor deze voorzieningen hiermee in de tijd gezien gelijk loopt met het moment van de evaluatie van de wet (zie onderdeel F) (...) De evaluatie zal deze veronderstelling moeten bevestigen.» De nota naar aanleiding van het verslag spreekt echter niet van een zorgplicht, die minstens zal gelden tot het moment dat na evaluatie van de wet is besloten over het al dan niet continueren van de zorgplicht. De leden van de PvdA-fractie achten het noodzakelijk de zorgplicht te evalueren gelijktijdig met de algehele evaluatie van de wet, opdat dan kan worden bezien of voortzetting van de zorgplicht noodzakelijk blijkt. Zij zijn dan ook blij met die toezegging in de nota van wijziging, maar wijzen er op dat de memorie van toelichting nog altijd aangeeft dat evaluatie van de wet na drie jaar zal plaatsvinden. De leden van de PvdA-fractie gaan er dan ook van uit dat evaluatie van de Wmo al na drie jaar zal plaatsvinden, opdat de beoordeling van het al dan niet continueren en/of verbreden van een zorgplicht dan tot de mogelijkheden behoort. Zij vernemen dan ook graag of, en zo ja op welke wijze, de memorie van toelichting in dit licht wordt herzien.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke voorhang wordt voorgesteld voor de behandeling van de AMvB’s behorend bij de Wmo.
Deze leden vragen voorts welke reden de regering hanteert om de wet koste wat kost per 1 juli 2006 in te laten gaan. Zowel veldpartijen, gemeenten als de politiek zijn in meerderheid voor uitstel met tenminste een half jaar. Zo gaf ook de VVD-fractie onlangs in de Telegraaf aan de invoering liever een half jaar uit te stellen. Wat is de reden om deze wet halverwege het boekjaar van gemeenten in te voeren, terwijl al zo veel onzekerheid bestaat over de wet zelf? Wat is de reden dat de regering in overleg met ZN sprak over uitstel van een half jaar, maar deze toezegging maar steeds blijft ontkennen, terwijl omwille van zorgvuldigheid van de plenaire afronding van de wet, uitstel onontkoombaar lijkt?
De regering zegt in de nota naar aanleiding van het verslag toe dat een regeling wordt getroffen voor mensen met een indicatieverblijf, opdat zij de zorg die ze nu hebben in volle omvang aangeboden krijgen. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering deze regeling voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer te doen toekomen, zodat zekerheid bestaat over deze belangrijke voorwaarde voor het succes van de Wmo. Graag zien deze leden dat in deze regeling ook de bijbehorende welzijnsvoorzieningen worden meegenomen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering de opvatting van de Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ) onderschrijft dat compensatie moet plaatsvinden voor mensen met een beperking. Verbindt de regering aan deze toezegging een nota van wijziging waarin het «bevorderen» wordt vervangen door het «mogelijk maken» van deze compensatie?
De leden van de fractie van de PvdA hebben een specifieke vraag ten aanzien van het streven van gemeenten naar extramuralisering en de Wmo. Zij constateren dat bij sommige gemeenten, die extramuralisering hoog op de agenda hebben staan, de vrees bestaat dat de middelen die daarmee zijn gemoeid, niet worden verdisconteerd in de Wmo. Is dit waar? Zo neen, wat is er de oorzaak van dat vele gemeenten een gedeeltelijke compensatie verwachten voor de huishoudelijke verzorging? Acht de regering dit een gewenste situatie? Zo neen, wat gaat de regering hiertoe ondernemen? Op welke wijze garandeert de regering dat zorgvernieuwing en de Wmo elkaar nimmer zullen bijten?
De leden van de PvdA-fractie vragen of het over te hevelen budget voor GGZ een aparte middelenstroom binnen de Wmo zal worden, via een doeluitkering aan de gemeente, of dat de regering voornemens is dit budget via een integratie-uitkering aan centrumgemeenten uit te keren.
Ten aanzien van de rol van patiënten en cliënten in plaatsen waar men weinig tot niet georganiseerd is, moeten volgens de regering de RPCP’s een rol gaan spelen. Zullen de extra middelen van 10 miljoen euro worden ingezet om in de regio’s en gemeenten waar weinig tot geen cliëntenparticipatie bestaat, deze van de grond te krijgen? Welke uitkomsten verwacht de regering van dit beleid? De leden van de PvdA-fractie vragen wat de reden is dat het LOC niet is betrokken bij het ontwikkelen van een gereedschapskist voor de cliëntenparticipatie.
De regering uit haar verbazing over de vragen van de D66-fractie over het gegeven dat de VNG de verplichting tot transparantie en openbaarmaking afwijst, en «het wil laten» bij bevorderingsdoelstellingen. De leden van de PvdA-fractie zijn het met de regering eens dat transparantie en openbaarmaking van groot belang zijn om het effect van de wet te kunnen meten en lokale behoeften en tekorten te signaleren en te repareren. De argumentatie die de regering gebruikt is echter uiterst merkwaardig. De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de regering met de VNG – optredend namens de gemeenten – een convenant heeft afgesloten met de belangrijkste afspraken over de Wmo. Hiermee heeft de regering doelbewust het overleg met de gemeenten geïnstitutionaliseerd. In de nota naar aanleiding verslag reageert de regering op vragen van de D66-fractie met de volgende passage: «de regering wijst er – overigens zonder vorm van kwalificatie daarbij – in de eerste plaats op dat in haar ogen het doen en laten van de VNG niet gelijk gesteld mag worden met dat van de gemeenten. Het welslagen van de wet zal niet afhangen van de VNG, maar van de individuele gemeenten.» De leden van de PvdA-fractie zouden de regering willen vragen of de D66-fractie niet een kern van waarheid raakt in haar suggestie dat de regering juist door onderhandelingen alleen met de VNG heeft beoogd dat er geen verdeeldheid onder gemeenten zou ontstaan. Is dit niet in strijd met de zorgvuldigheid van de invoering van de wet? Is de regering het eens met de stelling dat de zekerheid van burgers belangrijker is dan het bestuurlijk arrangement? Zo neen, waarom wordt de bestuurlijke filosofie verkozen boven de te verwachten uitkomsten van het beleid? Hoe oordeelt de regering over de verbolgenheid van de VNG ten aanzien van het eenzijdig opzeggen van het convenant door het pgb wettelijk te verankeren? Toont dit niet de kwetsbaarheid aan van de keuze alleen met de VNG afspraken te maken, en niet gelijktijdig te werken aan draagvlak bij de organisaties van ouderen, cliënten en patiënten?
Moet de kritiek van de D66-fractie ten aanzien van de regierol van gemeenten (men spreekt over zompige moerassen in een vooruitblik op aanstaande gemeentelijke plannen) worden gezien als een scheur in het draagvlak dat in de coalitie voor de Wmo bestaat? Acht de regering verdere aanpassing van de wet op het vlak van coördinatie van betrokken partijen en het verankeren van cliëntenparticipatie in dit kader, alleen al voor de haalbaarheid van de wet, noodzakelijk? Zo neen, waarom niet?
Is de regering voornemens de Kamer nog voor invoering van de Wmo inzage te geven in AMvB waarin de verantwoording door gemeenten over Wmo-prestaties zal worden vastgelegd? Zo ja, zal de behandeling van deze AMvB plaatshebben vóór behandeling van de Wmo, gezien het feit dat ook dit een belangrijke voorwaarde vormt voor eventuele bijsturing na invoering? Zo neen, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het feit dat het bestaande implementatiebureau van het ministerie en de VNG niet direct zal ophouden te bestaan. (blz. 34 van de nota naar aanleiding van het verslag) voor de regering de waarborg is voor maatwerk en een meer efficiënte ondersteuning en goede afstemming met de AWBZ? Hoe moet dit worden gezien?
De leden van de PvdA-fractie zouden graag de interne ambtelijke verkenning ontvangen die heeft plaatsgevonden naar de domeinen uit de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) (zie blz. 38). Voorts vragen zij wanneer bekend wordt welk budget is gemoeid met de overheveling van de OGGZ naar de Wmo?
Over de rechtsbescherming geeft de regering aan dat de individuele burger rechtsbescherming vindt bij de bestuursrechter waar het gaat om gemeentelijke verordeningen die opgesteld worden in het kader van de Wmo. De leden van de PvdA-fractie vragen of de burger van deze rechtsbescherming voldoende op de hoogte is. Hoe staat de regering ten opzichte van een te verwachten juridisering van aanspraken in gemeentelijke Wmo-verordeningen? Hoe oordeelt de regering over de suggestie om enerzijds laagdrempeliger mogelijkheden voor het aanvechten van gemeentelijke beschikkingen te creëren, en anderzijds wettelijk de inspraak vooraf over verordeningen door cliënten en patiënten te verankeren in de Wmo?
Hoe oordeelt de regering over de mogelijkheid ten behoeve van de zorgaanspraken, dat in elke gemeente, of op regionaal niveau waar in gemeenten een beroep op kan worden gedaan, een vertrouwenspersoon te benoemen? Is de regering het eens met de stelling dat naast financiële toetsing ook medische toetsing moet plaatsvinden? Een dergelijke vertrouwenspersoon zou mogelijk kunnen maken dat bij twijfel van een cliënt of medische beroepsbeoefenaar, kan worden getoetst of de gemeente datgene levert dat overeenkomt met het grondwettelijke recht op zorg en de medische eed van Hipocrates. Is de regering het eens met een dergelijk toetsingsmodel? Zo neen, op welke wijze kan de burger op medische gronden een beroep doen op zijn sociale grondrechten indien gemeenten in de uitvoering onverhoopt in gebreke blijven? Zo ja, op welke wijze zal dit lokaal of regionaal worden georganiseerd?
De regering is van oordeel dat met het overhevelen van de volledige huishoudelijke verzorging wordt voorkomen dat mensen voor dezelfde functie tussen AWBZ en Wmo heen en weer geschoven worden. De leden van de VVD-fractie vragen de regering te reageren op uitspraken gedaan tijdens de door de commissie georganiseerd rondetafelgesprekken n.a.v. de pilots Huishoudelijke Verzorging. De zorgaanbieders benadrukten dat slechts de enkelvoudige huishoudelijke verzorging onder de Wmo moet komen te vallen, omdat anders de burgers grote kans lopen tussen wal en schip te geraken.
Volgens de zorgaanbieders ontstaat bij het overhevelen van meervoudige huishoudelijke verzorging de situatie dat burgers onder voor twee regimes gaan vallen, namelijk de gemeente en het CIZ. Zij kunnen de indicatie zo stellen dat de ander verantwoordelijk wordt. In de discussie die dan ontstaat is de burger het slachtoffer.
De zorgaanbieders stellen tevens dat het bovendien moeilijker wordt om in de AWBZ zorgverlening doelmatig te organiseren, door bijvoorbeeld combinaties van taken uit te laten voeren door een meeropgeleide huishoudelijke hulp.
Eén punt dat ook werkelijkheid kan worden is het feit dat de gemeente na verloop van tijd zou gaan beslissen dat huishoudelijke verzorging tot een minimum wordt beperkt, dan zal in die gemeente de infrastructuur wegvallen, met als gevolg dat mensen langer in een ziekenhuis moeten blijven omdat in hun gemeente geen huishoudelijke verzorging beschikbaar is Volgens de zorgaanbieders blijkt uit de zeven pilots HV op geen enkele manier dat gemeenten de verantwoordelijkheid voor de huishoudelijke verzorging zonder knip waar maken. Deelt de regering dit standpunt? Zo niet, waarop baseert de regering het standpunt dat gemeenten deze verantwoordelijkheid van de meervoudige huishoudelijke verzorging wél aankunnen?
Ook voorzien de aanbieders grote problemen bij het tot stand komen van een zorgplan. Want wie is hiervoor verantwoordelijk in de nieuwe situatie? Oftewel wie krijgt de financiering en wie heeft de kennis om het te doen?
De leden van de VVD-fractie vrezen dat het zorgplan voor extramurale zorg komt te vervallen daar waar geen sprake is van een verblijfsindicatie hiermee. Dit betekent een verslechtering van de positie van de cliënt. Deelt de regering deze vrees? Zo niet, waarom niet?
Uit de pilots HV kwam in de ogen van deze leden duidelijk naar voren dat de positie van de cliënt nog onvoldoende geborgd is in de Wmo. Gehandicapten en seniorenraden hebben reeds een positie in de Gemeentewet. Dit geldt echter niet voor andere cliëntengroepen. Zij zijn geschrokken van deze rechtsongelijkheid. Deze leden willen graag weten op welke termijn en hoe dit opgelost gaat worden. Volgens hen kan de Wmo alleen maar slagen als er sprake is van een gelijk speelveld tussen gemeente, zorgaanbieders en cliënt. Dat speelveld is tot op heden nog onvoldoende gerealiseerd.
De leden van de VVD-fractie zijn de regering erkentelijk dat zij gekozen heeft voor de term mensen met een beperking, onder verwijzing naar de Nederlandse vertaling van de internationale classificatie van het menselijk functioneren. Zij dringen er op aan deze lijn door te zetten bij onderstaande definitieproblemen.
Zij pleitten eerder voor een heldere cesuur tussen zorg en participatie. Kan de regering ten behoeve van de duidelijkheid in het debat aan de hand van de verschillende definities die van de zijde van de regering helder worden gemaakt hoe zij de begrippen zorg en participatie invult? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de omschrijving van de reikwijdte van deze twee domeinen? Wat betekenen de twee definities voor de aard van de instrumenten, interventies en de aard van de voorzieningen?
De leden van de VVD-fractie zijn content met het antwoord van de regering dat bij de Wmo gedacht moet worden aan de compensatie van beperkingen en niet aan het leveren van voorzieningen. Kan uit dit antwoord van de regering de gevolgtrekking worden gemaakt dat het compensatiebeginsel leidend is bij het voorzien in ondersteuning bij mensen met beperkingen? Bedoelt de regering dat zelfredzaamheid de norm is die ten grondslag ligt aan het compensatiebeginsel?
Heeft de regering al een standpunt bepaald over de invoeringsdatum van de Wmo, nu er door veel gemeenten, aanbieders en verzekeraars op wordt aangedrongen deze uit te stellen?
De staatssecretaris ziet de gemeenten als volwaardige democratische bestuurslagen, waardoor zij niet behoeven te garanderen dat de subsidiegelden en opbrengsten van de eigen bijdragen besteed worden aan Wmo relevante voorzieningen. De leden van de SP-fractie zijn het hiermee fundamenteel oneens, omdat het van cruciaal belang is om voortdurend te investeren in kwaliteit en voldoende aanbod van Wmo-voorzieningen. Het investeren van de opbrengsten van eigen bijdragen en subsidiegelden in Wmo relevante voorzieningen is daarom volgens deze leden dan ook zeer noodzakelijk, want hoe zou de staatssecretaris het vinden als de opbrengsten van deze gelden besteed zullen worden aan niet Wmo gerelateerde voorzieningen, zoals bijvoorbeeld lantaarnpalen of het restaureren van het gemeentehuis? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de besteding van de opbrengsten van eigen bijdragen en subsidiegelden Wmo-gerelateerd moeten zijn, en dit ook als zodanig in wet moet worden vastgelegd. Daarnaast heeft de staatssecretaris nog geen antwoord gegeven op de vraag of voor iedere voorziening straks een eigen bijdrage moet worden betaald.
Kan de staatssecretaris zeggen of dit wel of niet aan de orde is en hoe de uitvoering hiervan precies vorm krijgt?
De leden van de GroenLinksfractie constateren dat de regering ten principale vindt dat de zorgplicht slechts tijdelijk kan zijn. In de Memorie van Toelichting stelt zij echter dat «de zorgplicht nodig is omdat mensen die op deze voorzieningen aangewezen zijn, waar ook woonachtig, er zeker van moeten zijn dat deze voorzieningen in enige vorm en mate beschikbaar zijn» (memorie van toelichting, blz. 11). Dit is toch over twee jaar ook nog het geval? De regering noemt in de memorie van toelichting onder andere het voorbeeld van rolstoelen en scootmobielen. De overgang van onderdelen van de AWBZ kan daarom niet de reden zijn voor de tijdelijkheid van de zorgplicht, want rolstoelen en scootmobielen worden nu toch ook al verstrekt via de Wvg?
Als de leden van de GroenLinksfractie het goed begrepen hebben is dé reden om de Wmo in te voeren gemeenten te verplichten tot integraal beleid. Een aantal gemeenten voert nu ook al een integraal beleid. De Wmo is daarvoor dus niet nodig. Deelt de regering deze stelling?
Deze leden constateren dat de regering haar handen aftrekt van de zorg die zij onderbrengt in de Wmo. De regering heeft geen mogelijkheden om in te grijpen in situaties van individuele gemeenten, behalve dan het voeren van een goed gesprek. In het geval dat de gemeente zodanig in gebreke blijft en er sprake is van taakverwaarlozing is het gebruikelijke provinciale toezicht op grond van de Gemeentewet van toepassing. Wanneer is er in de ogen van de regering sprake van taakverwaarlozing?
De gemeente heeft de plicht burgers die op basis van de door de gemeente in haar verordening opgestelde toegangscriteria daarvoor in aanmerking komen betreffende voorzieningen te leveren. De leden van de GroenLinksfractie constateren dat burgers te maken krijgen met nog een (soort van) indicatieprocedure. Klopt dit?
Samenhang en afstemming tussen stelsels
De leden van de CDA-fractie hebben in het verslag gevraagd of de regering bereid is per cliëntgroep na te gaan of het voor deze groep cliënten verstandig is AWBZ-zorg te vervangen door Wmo-zorg. Deze leden kunnen zich goed voorstellen dat bijvoorbeeld dagopvang voor ouderen met als doel bijvoorbeeld participatie en het tegengaan van vereenzaming zich in de toekomst wel zou lenen voor overheveling naar de Wmo, maar dagopvang voor mensen met een verstandelijke beperking niet. De regering wijst in dit verband op het feit dat mensen met een indicatie verblijf, die zorg in volle omvang ook in een zelfstandige setting aangeboden krijgen. De leden van de CDA-fractie onderkennen dit, maar zijn van mening dat ook bepaalde cliënten zonder indicatie verblijf bijzonder gebaat zouden kunnen zijn bij een integraal aanbod van zorgén ondersteuning uit de AWBZ. Is de regering bereid dit te onderzoeken?
Door de Wmo ontstaat er altijd een nieuwe grens (knip) met de AWBZ en verdwijnen er andere grenzen,bijvoorbeeld tussen huishoudelijke hulp, Wvg en Welzijn. Kan de regering nogmaals uitleggen hoe deze nieuwe knip gelegd moet worden om er voor te zorgen dat cliënten er zo min mogelijk last van hebben en de uitvoerbaarheid in de praktijk zo goed mogelijk is. Is de regering van oordeel dat het voor de uitvoerbaarheid van de Wmo belangrijk is dat de gehele huishoudelijke zorg in één keer naar de Wmo overgaat?
De leden van de CDA fractie blijven zich inzetten voor een zorgloket dat aan duidelijke normen voldoet, en op basis van die normen is gecertificeerd en waar cliënten hun zorgvraag voor zowel Wmo als AWBZ kunnen neerleggen. Vanuit dat loket moet verder actie voor de cliënt worden ondernomen richting of Wmo of AWBZ. Vanuit dat loket moet bewaakt worden dat de zorgvraag van de cliënt wordt afgehandeld. Kan de regering toezeggen dat in het zorgloket ook de AWBZ is vertegenwoordigd? Zullen vanuit dat loket ook voor de cliënt afspraken gemaakt worden betreffende de afhandeling van het AWBZ-traject? Is de regering bereid samen met de VNG kwaliteitsnormen te ontwerpen waaraan een gecertificeerd zorgloket moet voldoen?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de bezwaren van de regering ten aanzien van het verplicht stellen van één loket. Hoe beoordeelt de regering in dit kader het amendement van het lid Van der Vlies (30 131, nr. 18), dat beoogt de «één-loketgedachte» wettelijk te verankeren?
De staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat wat de wettelijke verankering van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het lokaal jeugdbeleid betreft het kabinet heeft aangegeven het preventief jeugdbeleid te willen onderbrengen in de Wmo, door de vijf functies op te nemen in één van de prestatievelden (28 606, nr. 24). De leden van de CDA-fractie hechten aan deze wettelijke verankering. Hoe valt deze eerdere toezegging te rijmen met het ontkennend antwoord op de vraag van deze leden om de vijf functies alsnog op te nemen?
Het komt in de praktijk voor dat zorgvoorzieningen aanlopen tegen het feit dat het CIZ niet altijd wil meewerken aan een mandateringsconstructie, die ervoor zorgt dat de cliënt met 1 beschikking bediend kan worden met zowel AWBZ- als Wmo-voorzieningen. De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris of de mandateringsconstructie ook in de Wmo wordt toegepast. Is de staatssecretaris bereid het CIZ te verplichten tot het meewerken aan de mandateringsconstructie? Vindt de staatssecretaris het niet verontrustend dat het CIZ een monopoliepositie heeft als het gaat om de indicatiestelling en dat daardoor de mogelijkheden om de gewenste samenhang tussen de AWBZ en de Wmo te bereiken door de zorginstellingen, hierdoor niet van de grond komt? Daarnaast wordt vanuit de praktijk geconstateerd dat de cliëntentoets duidelijk maakt dat de pilots huishoudelijke verzorging onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen om te kunnen besluiten over de overheveling van AWBZ naar Wmo. Dit vraagt niet alleen een goed gemeentelijk beleid maar ook de implementatie daarvan, inclusief voorlichting aan de bevolking. Deze leden zijn dan ook van mening dat naar aanleiding van deze conclusie de overheveling van de huishoudelijke verzorging vanuit de AWBZ naar de Wmo per 1 juli 2006 onverantwoord is. Zij vragen de staatssecretaris dan ook wat haar mening hierover is.
De staatssecretaris stelt dat in het kader van de Wvg een meerderheid van de cliënten tevreden is met de aandacht aan de persoonlijke situatie, omstandigheden en de juiste voorzieningen die geboden worden, zo constateren de leden van de SP-fractie. Kan de staatssecretaris verklaren waarom 30% van de cliënten deze mening niet deelt en wat hiervan de oorzaak is? Is de staatssecretaris van mening dat als een meerderheid tevreden is met de uitvoering van de Wvg, het beleid per definitie geslaagd is en daarom niet in de wet verankerd behoeft te worden?
De leden van de LPF-fractie willen dat vooralsnog alleen de enkelvoudige huishoudelijke hulp wordt overgeheveld naar de Wmo. Zij zijn er nog niet van overtuigd dat de gemeenten ervoor zorg kunnen dragen dat cliënten die meervoudige huishoudelijke hulp ontvangen met zo min mogelijk zorgverleners te maken krijgen. Wel pleiten zij voor een experimenteerartikel.
De leden van de CDA-fractie zijn blij met de wettelijke verplichting tot een pgb. Zoals al in het verslag aangegeven hechten deze leden zeer aan keuzevrijheid voor de cliënt. Om dit daadwerkelijk te kunnen verwezenlijken is het wel van belang dat pgb en zorg in natura qua budget dat de cliënt hiervoor krijgt vergelijkbaar zijn. Kan de regering dit toezeggen?
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie wat de reden is dat de pgb-plicht enkel geldt voor de in artikel 4 genoemde voorzieningen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de beantwoording van de regering dat wanneer cliënten het niet eens zijn met een beschikking van de gemeente op grond van de Wmo, hiervoor de gebruikelijke weg van bezwaar en beroep open staat. Maar welke klachtmogelijkheden heeft de cliënt als de kwaliteit van de voorziening onder de maat blijkt? Begrijpen deze leden het goed dat als de voorziening buiten de reikwijdte van de WKCZ valt, de cliënt geen klachtrecht heeft? Voor welke Wmo-voorzieningen geldt dit?
De leden van de CDA-fractie zouden de positie van de cliënten graag verder willen versterken. Welke mogelijkheden ziet de regering hiertoe? Is het mogelijk lokale cliëntenorganisaties een aparte beroepsmogelijkheid op de gemeenteraad te geven betreffende de inhoud van het plan? Is het mogelijk het college te verplichten bij de jaarlijkse verantwoording in de gemeenteraad ook de mening van de lokale cliëntenorganisaties op te nemen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering de kwaliteitsborging van de huishoudelijke zorg die door aanbieders geleverd wordt te realiseren via certificering van de aanbieders van thuiszorg. Zij denken dan aan een aantal kwaliteitsnormen die werknemers en werkgevers en de VNG samen afspreken, waar een klanttevredenheidsonderzoek deel van uit kan maken, en die bij voldoende resultaat leiden tot het predicaat «gecertificeerde aanbieder van thuiszorg». Daarbij kan natuurlijk ook gekeken worden naar wat er reeds bestaat op het punt van kwaliteitsborging. Dit systeem moet zo werken dat nieuwe aanbieders zich transparant kunnen laten certificeren en gemeenten via de VNG afspreken zoveel als mogelijk is gebruik te zullen maken van alleen gecertificeerde instellingen. De leden van de CDA-fractie willen niet dat nieuwe aanbieders door de certificering niet op de markt kunnen komen. Ze moeten mits gecertificeerd, dezelfde kansen hebben als de bestaande aanbieders.
De leden van de SP-fractie blijven zich nog steeds ernstige zorgen maken over het feit dat gemeenten te veel vrijheid krijgen als het gaat om het kiezen van andere aanbieders naast de traditionele zorgaanbieders in het kader van de marktwerking. Kan de staatssecretaris garanderen dat gemeenten daadwerkelijk (blijven) letten op een goede prijs/kwaliteitsverhouding? Maakt de staatssecretaris zich geen zorgen over het feit dat gemeenten mogelijkerwijs op basis van de kosten en niet op basis van de kwaliteit van de zorg en hulpverlening aanbieders zullen contracteren? Erkent de staatssecretaris het belang van de huishoudelijke verzorging en dat dit niet alleen een product is dat thuiszorgaanbieders aanbieden maar ook een bredere functie heeft, gericht op signaleren en preventie? Vindt u het aanvaardbaar dat gemeenten straks vrij zijn hiervoor reguliere schoonmaakbedrijven te contracteren? De staatssecretaris spreekt van marktwerking binnen de kaders van het publiek belang omdat productvorming en prijsvorming niet geheel aan het vrije spel van vraag en aanbod overgelaten kunnen worden. Kan de staatssecretaris toelichten wat zij hiermee precies bedoelt? Geldt dit overigens ook voor de kwaliteitsnormen?
Voor de leden van de GroenLinksfractie is het nog steeds niet duidelijk hoe het zit met de kwaliteitsbewaking. De regering stelt aan de ene kant dat de kwaliteitsbewaking conform de Kwaliteitswet zorginstellingen ook van toepassing zal zijn op de functie huishoudelijke verzorging. Maar even verder op in de nota naar aanleiding van het verslag lezen deze leden: «Hiervoor zette de regering al uiteen dat zij van mening is dat de verantwoordelijkheid voor de minimale kwaliteit van de voorzieningen primair bij de gemeenten ligt.» Hoe zit het nu precies?
De leden van de CDA-fractie ontvangen graag antwoord op de volgende vragen.
Zal er bij de invoering van de Wmo volstrekte duidelijkheid zijn voor de gemeenten betreffende de financiële bijdrage die zij krijgen in het kader van de Wmo? Kan de regering in dit kader ingaan op de kwestie van de BTW? Kan de regering in een meerjarig overzicht verduidelijken hoe het gebruikte verdeelmodel voor de gemeenten werkt en uitpakt per gemeente? Geldt voor de cliënten dat zij bij het betalen van de eigen bijdrage geen last zullen ondervinden van de scheiding AWBZ en Wmo? Zal en kan het CAK de eigen bijdrage innen voor zowel AWBZ als Wmo, rekening houdend met anticumulatie?
De leden van de CDA-fractie blijven zich inzetten voor een tijdelijke doeluitkering.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat moet worden verstaan onder het nemen van goede nota van de wens duidelijkheid te verschaffen over de BTW-gevolgen voor bepaalde vormen van thuiszorg en persoonlijke zorg. Wanneer ontstaat hierover meer duidelijkheid? Wordt de Kamer voor de plenaire afronding van het Wmo-debat hierover geïnformeerd?
Is de staatssecretaris bereid voor de plenaire afronding inzage te geven in de uitkeringen, de hoogte daarvan en de wijze van uitkeren aan gemeenten? Hoe oordeelt de regering over de optie van een vereveningsfonds teneinde grote regionale verschillen te voorkomen?
Hoe ziet de regering haar signaal van de grote latente vraag naar zorg in de contourennota en daarmee de te verwachten behoefte in relatie met de overeenstemming die ze ziet tussen de taakverzwaring en het budget? Leidt dit tot de conclusie dat de budgetten opnieuw moeten worden vastgesteld?
De regering stelt in antwoord op vragen van de D66-fractie over de budgettering dat de uitgaven door een onafhankelijke derde zullen worden gevolgd en dat het macrobudget zal worden aangepast aan de hand van de feitelijke uitgaven van gemeenten. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of het hier zowel om opwaartse als neerwaartse bijstelling kan gaan. Zij vragen voorts wie de onafhankelijke derde is die gaat toezien op het uitgavenpatroon, en hoe zal worden omgegaan met een te verwachten effect dat gemeenten aanvankelijk nog niet het gehele budget zullen uitgeven, daar zij het gehele voorzieningenniveau nog niet op orde hebben. Garandeert de zorgplicht dat zij een greep uit het macrobudget kunnen doen voor zover zij de zorgplicht nakomen?
De leden van de fractie van de PvdA ontvangen graag voor de plenaire behandeling van de Wmo een uitvoerige reactie op het position paper van de G27, waarin op alle voorstellen die door deze grote steden worden gedaan wordt gereageerd. Zij vragen hierin expliciet aandacht voor een reactie op de voorstellen van de G27 ten aanzien van de eigen bijdrageregeling en de accumulatiebepaling, de extra benodigde middelen voor mantelzorg en vrijwilligerswerk en de vermeende tekortschietende compensatie voor inspanningen van extramuralisering.
De leden van de PvdA-fractie vragen of met de overheveling van meervoudige huishoudelijke verzorging de administratieve lasten zullen toenemen. Voorts vragen zij of de regering heeft kennisgenomen van de rapportages over de pilots van de CG-Raad en de Federatie van Ouderverenigingen (FvO) in het kader van het programma VCP. Hoe verklaart de regering de verschillen in het oordeel van Research voor Beleid en het oordeel van de CG-raad en de FvO?
Ten aanzien van de 0-meting die wordt verricht veroorloven de leden van de PvdA-fractie zich nog enkele vragen. In de eerste plaats blijkt uit de huidige ramingen dat de uitgaven aan huishoudelijke verzorging 2005 lager zullen liggen dan in 2004. Is het waar dat vanwege de nieuwe normen de kosten van persoonlijke verzorging in deze bedragen ontbreken? Zo ja, is de regering, indien hier evident sprake is van incidentele oorzaken voor een lager uitgavenbedrag, bereid de doeluitkering in de Wmo vast te stellen aan de hand van een gemiddelde dat correspondeert met het volledige pallet aan uitgaven, die zijn gemoeid met de huishoudelijke verzorging, zoals dat voor 2005 integraal werd berekend? Zo neen, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Onlangs bleek uit de Emancipatie Effect Rapportage van het NIZW dat de Wmo voor vrouwen slecht uitpakt. De leden van PvdA-fractie vragen voor de plenaire behandeling van de Wmo een gedetailleerde reactie op dit advies. Is de regering hiertoe bereid? Wat vindt zij van de stelling van het NIZW dat de arbeidsparticipatie van vrouwen zal afnemen als gevolg van een toenemende druk op mantelzorg? Hoe gaat de regering er voor zorgen dat de feitelijke mogelijkheden voor het verlenen van mantelzorg worden versterkt?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de huidige uitvoeringskosten van de AWBZ corresponderen met de totale uitvoeringskosten die gemeenten, zeker in het begin, zullen hebben ten aanzien van de voorzieningen die worden overgeheveld. Kan de regering hierover cijfermateriaal overleggen? Hoe kijkt zij aan tegen de heersende opvatting dat de voordelen van grootschaligheid ten aanzien van de indicatiestelling door gemeenten in mindere mate kunnen worden bereikt, waardoor de uitvoeringskosten in totaal hoger zullen uitvallen? Wat zullen de inrichtingskosten bedragen van de lokale loketten?
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de evaluatie van de wet zal plaatsvinden. Zal de beslissing van eventuele voortzetting van de zorgplicht of compensatieplicht deel uitmaken van de evaluatie, opdat na een gewenningsperiode het effect hiervan nog eens zorgvuldig kan worden bezien?
Deze leden vragen de Wmo-prestaties analoog aan het jaarbeeld zorg, periodiek aan de Kamer te zenden en zich verantwoordelijk te stellen voor de prestaties. Blijft de regering, conform de Grondwet, eindverantwoordelijk voor de kwaliteit toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering stelt dat het pgb of de financiële tegemoetkoming niet gelijkwaardig hoeft te zijn aan de voorziening in natura. Wat is hiervoor de reden? Kan de regering enkele voorbeelden geven waarmee deze stelling kan worden verdedigd? Hoe heeft de VNG gereageerd op de nota van wijziging die de verplichting van het pgb regelt? Wat was de reactie van de VNG op het feit dat de regering het convenant met de VNG ten aanzien van het pgb in deze eenzijdig heeft opgezegd? Is de regering het eens met dit verwijt van de VNG? Hoe heeft de regering gereageerd op de argumenten van de VNG dat het pgb gemeenten in beleidsvrijheid belemmerd? Hoe heeft de regering gereageerd op het verzoek om meer middelen door de VNG, nu het pgb wettelijk wordt verankerd? Gaat de regering akkoord met dit verzoek? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie vragen welke motieven de regering heeft voor de stelling dat het opnemen van het Wvg-protocol achterhaald is?
In hoeverre is de regering van mening dat gemeenten met de Wmo beschikken over een adequaat instrumentarium voor het bouwen van aangepaste woningen? In hoeverre bestaat bij de minister van VROM voldoende greep op de woningbouwcorporaties waar het de realisatie van bouwproductie betreft?
De regering stelt dat het sociaal vervoer niet onder druk komt te staan, omdat de bestaande compensatie van gemeenten in de BBAG-regeling wordt meegenomen in het verdeelmodel voor de Wmo-middelen, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Kan de regering duidelijk maken wat er gaat gebeuren met het verstrekken van dure rolstoelvoorzieningen aan cliënten met een AWBZ-indicatie «verblijf zonder behandeling»? Voorheen werden deze voorzieningen verstrekt vanuit de AWBZ maar nu valt de rolstoelverstrekking onder de Wvg.
Kan de regering inzicht geven in de wijze waarop de subsidieregelingen AWBZ worden opgenomen in het objectieve verdelingsmodel van de tijdelijke integratie-uitkering? Welke concrete stappen gaat de regering zetten? Heeft de regering inzicht in de verdeling van de AWBZ-middelen nu en na de bewerking door het verdelingsmodel?
De regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat de uitgaven voor rolstoelen meelopen in de berekening voor het verdeelmodel. De Gemeente Arnhem stelt dat dit niet klopt. Wie heeft er gelijk, zo willen de leden van de GroenLinksfractie weten? Wil de regering alsnog reageren op de conclusie van het CVZ dat «een duidelijke kostenverschuiving van de AWBZ naar de Wvg waarneembaar is voor de bewoners van Het Dorp»?
Verder willen de leden van de GroenLinksfractie weten welke onafhankelijke derde is belast met het volgen van de uitgaven voor de huishoudelijke verzorging en het geven van adviezen over het verhogen of verlagen van het budget daarvoor, en ook hoe het bedrag van € 36 miljoen uitvoeringskosten is berekend en opgebouwd. Hoe is de verhouding uitvoeringskosten/zorgkosten voor de AWBZ-onderdelen die worden overgeheveld als wel wordt rekening met de overhead van instellingen? Waarom rekent de regering die overheadkosten niet mee, die zijn instellingen toch ook kwijt na de invoering van de Wmo?
De leden van de GroenLinksfractie willen graag alsnog antwoord op wat meer specifieke vragen. Zo kunnen gemeenten straks de indicatiestelling voor huishoudelijke zorg, scootmobielen en rolstoelen uitbesteden aan het CIZ. Hoeveel moeten ze daarvoor gaan betalen? Hoeveel duurder wordt de indicatiestelling huishoudelijke zorg, in het geval dat alle gemeenten er voor kiezen om huishoudelijke zorg te laten indiceren door het CIZ?
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag antwoord op de volgende vragen.
Kan de regering aangeven welke discipline(s) bevoegd en competent geacht worden om in het kader van de Wmo uitvoering te geven aan participatie-indicaties, omdat zij het medisch oordeel beslist niet noodzakelijk acht? Eist het participatieperspectief een fundamenteel eigen manier van indicatiestelling en beoordeling wanneer er sprake is van beperkingen die iemand ondervindt bij zijn functioneren, zijn activiteiten en zijn participatie?
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) willen de gehele huishoudelijke zorg in één keer naar de Wmo, ook de gemeenten willen dit, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Ook de aanbieders van zorg willen fasering en de cliënten hameren met name op een zorgvuldige invoering. De Kamer heeft via de motie Vietsch c.s. gesteld dat de Wmo er komt, maar spreekt tegelijk uit dat de invoering zorgvuldig moet plaatsvinden. Kan de regering in overleg met voornoemde partijen zorgen voor een plan van invoering waarin deze partijen zich qua tijdsplanning en wijze van invoering kunnen vinden?
Is het waar dat de uitvoerders hoe dan ook de meervoudige huishoudelijke hulp binnen de AWBZ willen houden? Kan de regering nogmaals uitleggen dat dit vanuit het cliëntenbelang een doelmatige en effectieve uitvoering en een ketenbenadering niet nodig is?
Kan de regering een zorgvuldige uitvoering richting cliënten garanderen op het punt van ketenbenadering, indicatiestelling, afstemming AWBZ en Wmo, waardebepaling pgb versus zorg in natura?
De MEE-organisatie gaat in 2008 over in de Wmo. Waarom kan dit moment niet samenvallen met de eerste evaluatie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen over het feit dat in de eerste jaren van de uitvoering van de Wmo gemeenten in overleg met lokale belangenbehartigers samen een Wmo beleid zullen gaan ontwikkelen. Kan dit niet tot gevolg hebben dat in de periode na de invoering van de Wmo de gemeenten nog onvoldoende in staat zijn om de zorgvragen adequaat te beantwoorden?
Zij vragen de staatssecretaris tot slot of zij bereid is de invoering van de Wmo uit te stellen totdat de resultaten van de Wmo-ontwikkelpilots in 2007 bekend zijn en de Kamer hierover op de hoogte is gebracht.
De leden van de LPF-fractie onderschrijven – zoals in de vorige schriftelijke ronde al ingebracht – in grote lijnen de probleemanalyse en de doelstellingen van de Wmo, maar zijn er nog steeds niet van overtuigd dat met het wetsvoorstel zoals het er nu ligt aan de doelstellingen zal worden voldaan, ook niet met de meest recente nota van wijziging. Integendeel zelfs. De evaluatie van de pilots heeft de LPF-fractieleden niet hoopvol gestemd. Tijdens rondetafelgesprekken met betrokken gemeenten, zorgaanbieders en cliëntenorganisaties bleken er grote discrepanties in de waarneming te bestaan: gemeenten waren meestal positief, zorgaanbieders twijfelden en cliëntenorganisaties voelden zich te weinig betrokken bij de pilots, die eigenlijk niet meer waren dan een papieren excercitie. Er was onvoldoende tijd om de achterban te informeren, te consulteren of te mobiliseren. De leden van de LPF-fractie zijn van mening dat uitstel van de Wmo tot in ieder geval 1 januari 2007 verstandig is. Voorop lopende gemeenten komen hierdoor niet in de problemen, zij kunnen gewoon doorgaan op de door hen ingeslagen weg. Gemeenten die er nog niet klaar voor zijn, krijgen zo meer tijd. Datzelfde geldt voor de betrokken zorgaanbieders en cliëntenorganisaties. Daarnaast lijkt het deze leden niet verstandig de Wmo in te voeren halverwege een fiscaal jaar.
Hoe denkt de staatssecretaris voor de invoering van de Wmo te toetsen of alle gemeenten daadwerkelijk in staat zijn de Wmo naar behoren uit te voeren, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de zorg, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden van de GroenLinksfractie vragen of de regering van mening is dat de pilots huishoudelijke verzorging zorgvuldig zijn uitgevoerd, terwijl:
– ze slechts 6 weken hebben geduurd
– in de zomervakantieperiode,
– de criteria op basis waarvan ze geëvalueerd pas zijn opgesteld toen de pilots al waren afgerond.
Gemeenten stellen dat de nu voorgestelde eigen bijdrageregeling een bureaucratisch monster is dat hen meer kost dan oplevert. De leden van de VVD-fractie stellen hierover de volgende vragen. Is de regering bereid mee te denken over een andere regeling? Is het in het huidige voorstel mogelijk de eigen bijdrage geheel via het CAK te laten verlopen, zonder tussenkomst van de gemeenten; dus ook zonder administratieve belasting van de gemeenten?
De Wvg gaat zowel over de verstrekking van individuele hulpmiddelen als over de woningaanpassingen met name door het laatste punt zijn gemeenten in budgettaire problemen gekomen. Het is de vrees van de leden van de VVD-fractie dat gemeenten onder het Wmo-regime meer mogelijkheden hebben om zich aan deze dure aanpassingen te onttrekken. Blijft het ook in de Wmo het uitgangspunt dat mensen met een beperking zelfstandig bijvoorbeeld hun maaltijd kunnen bereiden of hun slaapkamer moeten kunnen bereiken? M.a.w. blijven mensen die onderdeel zijn van een leefeenheid waar eventueel een partner of kinderen deel van uitmaken, een aanspraak houden op een aanpassing in de keuken of een traplift zonder dat hierbij gebruik gemaakt wordt van de term «gebruikelijke zorg»?
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag antwoord op de volgende vragen.
Wat verstaat de regering onder mantelzorg binnen de Wmo? Kan de regering aangeven om welke mensen het gaat? Betreft het mensen die langdurig zware zorg «om niet» leveren of moeten mensen die langdurig gebruikelijke zorg leveren ook kunnen rekenen op ondersteuning vanuit de gemeente?
Het prestatieveld dat gaat over mantelzorg en vrijwilligerswerk roept veel vragen op bij gemeenten. Gemeenten zijn naar onze bevinding niet onwillig om op deze terreinen pro-actief beleid te ontwikkelen. Wij hebben begrip voor de bezwaren dat gemeenten hiervoor kosten moeten maken waarvan de winst voor een belangrijk deel wordt gehaald in de AWBZ. Is het mogelijk om binnen de Wmo een beloningsstructuur in te richten voor gemeenten die met name op het terrein van mantelzorgondersteuning een bovengemiddelde prestatie leveren?
De leden van de VVD-fractie zijn nog steeds van mening dat de prestatievelden vaag zijn omschreven. Gemeenten voldoen al aan de prestatie als ze zich met hun beleid richten op genoemde doelgroepen. Ze zijn niet gedwongen tot het leveren van een daadwerkelijke prestatie. Deelt de regering de analyse van deze leden dat er nu vooral sprake is van een bestuurlijk prestatieveld, geldend voor gemeenten in plaats van een prestatieveld waar het om daadwerkelijke prestaties gaat voor de burger? Is dit ook de bedoeling van de regering? Volgens deze leden zouden de prestatievelden veel meer herkenbaar zijn voor de burgers.
Vallen instellingen zonder AWBZ-erkenning, bijvoorbeeld schoonmaakbedrijven, straks onder de Kwaliteitswet zorginstellingen als zij huishoudelijke verzorging leveren? Zo niet, is er dan geen sprake van oneerlijke concurrentie omdat aan een AWBZ-instelling hogere kwaliteitseisen worden gesteld vanuit de Kwaliteitswet dan aan een schoonmaakbedrijf, en zij derhalve dus duurder zijn dan reguliere schoonmaakbedrijven?
De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag antwoord op de volgende vragen.
Hoe moeten de antwoorden op vragen van de fracties van het CDA en de PvdA over de woningaanpassing en vervoer worden geïnterpreteerd? Betekent het ontbreken van passages hierover in de memorie van toelichting dat gemeenten hiervan kunnen afzien? Zo ja, dient dit het doel van het combineren van wonen, welzijn en zorg op lokaal niveau? Waarom is de verantwoordelijkheid voor het rijk voor woningaanpassingen boven € 20 000 niet in de Wmo opgenomen? Is het de bedoeling deze voorzieningen stilzwijgend te laten verdwijnen? Welke problemen of redenen liggen hieraan ten grondslag?
In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering «de kracht van de Wmo moet daarin gelegen zijn dat door het aanbieden van collectieve voorzieningen het beroep op individuele voorzieningen wordt verkleind.» Met deze opmerking wordt direct het spanningsveld helder tussen de collectieve opdracht van de Wmo en het individuele belang van mensen die een hulpmiddel nodig hebben. Welk belang prevaleert volgens de regering, het collectieve of het individuele, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De regering weigert de vijf functies van het preventief jeugdbeleid op te nemen in de Wmo, zodat gemeenten verplicht zijn om deze uit te voeren. Wat is het bezwaar, zo vragen de leden van de GroenLinksfractie (artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 2°)
De leden van de CDA-fractie hebben altijd betoogd dat de eigen bijdrageregeling er niet toe mag leiden dat mensen een beroep op de bijzondere bijstand moeten doen. Betekent het feit dat de Wmo wordt beschouwd als toereikende en passende voorliggende voorziening ten aanzien van de WWB dat mensen ook geen beroep op de WWB kunnen doen voor de kosten die zij maken voor de Wmo? Wordt de eigen bijdrage Wmo/AWBZ wel meegenomen bij het bepalen van de draagkracht van een bijstandscliënt?
De leden van de fractie van de PvdA zien graag een antwoord tegemoet op de volgende vragen.
Kan de regering de passage «in de Wmo-situatie is er vanwege de WWB een opvang mogelijkheid voor mensen die in de problemen komen» in de nota naar aanleiding verslag nader verklaren? Waarom wordt in de memorie van toelichting van de Wmo gesteld dat er een toereikende en passende voorliggende voorziening is en de concretisering dat wanneer de Wmo oproept om een voorziening te verlenen de kosten niet vergoed worden, op basis van de WWB? Moet de memorie van toelichting gelezen worden als een uitsluitingclausule ook in die gevallen wanneer de oproep niet geleid heeft tot een Wmo-prestatie?
Kan de regering aangeven of eigen betalingen en eigen bijdragen in individuele gevallen via bijzondere bijstand betaald kunnen worden? Hoever strekt de eigen verantwoordelijkheid voor mensen met een WWB inkomen? Wanneer kan wel en niet een beroep op de WWB gedaan worden? Kan de regering ook ingaan op de beleidsruimte en de beleidsvrijheid van gemeenten in het kader van de WWB in relatie tot de Wmo?
De leden van de CDA-fractie constateren verheugd dat de regering een onderdeel aan dit artikel heeft toegevoegd, waarmee wordt bepaald dat in het plan wordt aangegeven op welke wijze gemeenten zich vergewissen van de behoeften van kleine doelgroepen. Wat verstaat de regering echter onder kleine doelgroepen? Is het niet wenselijk dit in de algemene bepalingen op te nemen?
De leden van de VVD-fractie zien graag een antwoord op de volgende vragen tegemoet.
Heeft de regering reeds een overzicht van de gegevens die zij gaat opnemen in de ministeriele regeling? Wanneer komen deze? Deelt de regering de opvatting dat dit overzicht door de Kamer dient te worden vastgesteld?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de afstemming tussen gemeente en provincie in het kader van het preventief jeugdbeleid niet van een andere orde is dan de andere voorzieningen die worden overgeheveld. Moet bij de afstemming niet worden uitgegaan van twee volwaardige bestuurslagen die handelen op grond van heldere wetgeving? Is het niet van groot belang om in de wet aan gemeente en provincie een handvat te geven met betrekking tot wie verantwoordelijk is voor de oplossing?
De leden van de LPF-fractie willen in deze schriftelijke ronde graag een aantal kritische opmerkingen maken over de rol van de provincie met betrekking tot belangenbehartiging van cliënten. Deze leden zijn van mening dat de inrichting van de belangenbehartiging van cliënten vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, en dat eventuele regionale belangenbehartiging pas zinvol is als de gemeentelijke belangenbehartiging van cliënten structureel goed geregeld is. Zij krijgen signalen dat op provinciaal niveau de PR/CF door de provincies naar voren worden geschoven om een vinger in de pap te houden in het zorgcircuit. Deze PR/CF worden door de provincie van bovenaf flink gefinancierd in plaats van onderop door de zorgvragers zelf.
De medewerkers van de RP/CF zouden zich vaak als een soort semi-medewerkers van de provincie presenteren. Een fenomeen dat ook zou zijn opgetreden bij de regiovisies ouderenzorg. Hier zouden de RP/CF door de provincie zijn belast met het rekruteren van de vertegenwoordiger van de zorgvragers.
In plaats van echter iemand uit de zorgvragers te rekruteren, zouden medewerkers van de RP/CF zelf in de regiovisieplatforms plaats hebben genomen. De vraag van de leden van de LPF-fractie aan de staatssecretaris is: kent u deze signalen ook, en herkent u het hierboven geschetste beeld? Zo ja, deelt zij de mening dat het wenselijk zou zijn dat de RP/CF voortaan worden gefinancierd door de lokale zorgvragers? Deelt u de vrees van de leden van de LPF-fractie dat via een subsidiëring van bovenaf de invloed van de «echte» vertegenwoordigers van de zorgvragers in het gedrang kan komen? Meer dan 80% van de cliënten van de Wmo zijn ouderen. Waarom stimuleert de regering niet dat de ouderen op lokaal niveau financieel ondersteund worden bij het uitvoeren van de belangenbehartiging
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Varela (LPF), van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GL), Koşer Kaya (D66), Van der Sande (VVD).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Vacature (algemeen), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Van As (LPF), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Hermans (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GL), Bakker (D66), Nijs MBA (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30131-32.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.