30 131
Nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning)

nr. 111
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 oktober 2006

1. Inleiding

Nadat uw Kamer in februari 2006 het groene licht gaf om de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vanaf 1 januari 2007 in werking te laten treden, stemde afgelopen zomer ook de Eerste Kamer met overgrote meerderheid in met het betreffende wetsvoorstel.

De voorbereidingen op de invoering van de Wmo zijn momenteel in volle gang. Het is goed om, zo’n twee en een halve maand voordat de wet in werking treedt, daarvan de stand van zaken op te maken. Conform uw verzoek (uw brief van 9 oktober 2006, kenmerk 06-VWS-B-078) geef ik in paragraaf 2 van deze brief een voortgangsrapportage. Daarbij ga ik in het bijzonder in op de eigenbijdrage- en de overgangsregeling. Op een aantal momenten heeft uw Kamer mij daarnaast verzocht nadere informatie te verschaffen over een aantal meer specifieke zaken die betrekking hebben op de Wmo1. Daarop ga ik in paragraaf 3 van deze brief nader in.

2. Stand van zaken implementatie

Algemeen

De Wmo is na vruchtbare debatten in het parlement aanvaard. Ook het Besluit maatschappelijke ondersteuning is inmiddels (op 2 oktober jl.) in het Staatsblad gepubliceerd. De gemeenten zijn door middel van de septembercirculaire van het Ministerie van Binnenlandse Zaken ten slotte geïnformeerd over hun budget voor 2007. De noodzakelijke primaire kaders voor een succesvolle invoering van de Wmo zijn daarmee geschapen. Kaders, waarbinnen gemeenten de Wmo moeten vormgeven.

Gemeenten zijn op dit moment dan ook hard aan de slag met de voorbereidingen op de Wmo. Samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ondersteun ik hen daarbij zo uitgebreid mogelijk. Bijvoorbeeld door een gereedschapskist met handreikingen over vele onderwerpen, door informatiebijeenkomsten, nieuwsbrieven en een actuele website.

Ik reken het binnen de kaders van de Wmo tot mijn verantwoordelijkheid dat goede voorwaarden zijn geschapen voor een adequate in- en uitvoering van deze wet. Ik vind het belangrijk om gemeenten adequaat op de hoogte te stellen van hun taken en verantwoordelijkheden vanaf 1 januari 2007 en de randvoorwaarden waarbinnen zij kunnen en moeten opereren. Ook de burgers moeten natuurlijk goed zijn geïnformeerd. Ten slotte wil ik de gemeenten, maar ook andere spelers in het Wmo-domein, voorzien van informatie waarmee zij invulling kunnen geven aan hun rol. Dit laatste nadrukkelijk zonder te treden in de beleidsvrijheid die de gemeenten door de wetgever nadrukkelijk gegeven is.

Na de aanvaarding van de Wmo door ook de Eerste Kamer kon ik starten met een publiekscampagne. Dit om burgers tijdig en op een zorgvuldige manier te informeren over de wijzigingen die komen gaan. Belangrijke elementen uit de voorlichtingscampagne zijn: een speciale website (www.info-wmo.nl), artikelen in huis-aan-huis kranten, een algemene brochure en persoongerichte brieven. Cliëntenorganisaties en andere partijen zijn nadrukkelijk betrokken bij de opzet en uitvoering van deze landelijke voorlichtingscampagne.

In bijlage 1 (zie bijgaand) van deze brief wordt een beeld geschetst van de instrumenten die gemeenten (en andere partijen) worden aangereikt om de Wmo op een zorgvuldige manier in te kunnen voeren. De volledige en meest actuele gereedschapskist stuur ik u – en de Eerste Kamer – ter inzage toe.

Een voorbeeld van zo’n «tool» is het overgangsprotocol voor de huishoudelijke verzorging (bijlage 2)1. Dit overgangsprotocol is recent door betrokken bestuurlijke partijen (Zorgverzekeraars Nederland, de VNG, Centraal Administratie Kantoor (CAK) en VWS), ondertekend. In dit protocol wordt op detailniveau geregeld welke partij waarvoor verantwoordelijk is bij de overdracht van gegevens over cliënten, hun indicatie en het type zorg dat zij ontvangen. De cliëntenorganisaties zijn bij de totstandkoming van het protocol betrokken. Ministens zo belangrijk is dat op dit moment ook met de zorgaanbieders wordt gekeken of er nog onvermoede zaken naar voren kunnen komen bij de overdracht. Deze worden dan uiteraard opgepakt in het implementatietraject. Wat betreft de informatievoorziening aan cliënten is in het overdrachtsprotocol geregeld dat zij begin november 2006 door het zorgkantoor worden geïnformeerd. VNG en Actiz zijn met elkaar in gesprek om voor gemeenten en aanbieders een checklist op te stellen om ervoor te zorgen dat – in die situaties waarbij cliënten van zorgaanbieder moeten veranderen – deze overgang soepel georganiseerd wordt.

Een ander voorbeeld van een instrument dat gemeenten behulpzaam is bij het adequaat invoeren van de wet, is een onlangs door mij ontwikkelde zelftest. De test beslaat die onderwerpen die op 1 januari 2007 in ieder geval geregeld moeten zijn. De focus is daarbij gericht op de burger; die mag in geen geval tussen de wal en het schip geraken. De (digitale) checklist c.q. risicoanalyse kunnen gemeenten gebruiken als extra steun om na te gaan of in hun gemeente aan alle zaken is gedacht. Indien zij nog inspanningen moeten verrichten wordt uiteraard verwezen naar de hulpmiddelen die de gemeenten kunnen gebruiken.

De zelftest heeft feitelijk een dubbele doelstelling. Ten eerste stelt het de gemeenten in staat de stand van zaken op te nemen in hun eigen plaats. Indien opportuun, kan nadere actie ondernomen worden. Ten tweede biedt de opzet van de zelftest ook een digitale terugrapportage. Gemeenten kunnen de zelftest op hun naam invullen. Indien ze dat wensen, worden gemeenten door mijn departement benaderd voor specifieke vragen. Men mag de test ook anoniem doen. De totaalresultaten van de analyse komen (geanonimiseerd) aan mijn departement ter beschikking. Door de terugrapportage heb ik zo snel een actueel totaalbeeld van de stand van zaken. Ik heb de zelftest als bijlage 31 bij deze brief gevoegd.

De voorbereidingen bij gemeenten worden goed gevolgd. Daarbij is, naast de zelftest, de voortgangsmonitor een belangrijk instrument. Begin november 2006 wordt een vierde voortgangsmeting gehouden onder gemeenten. Ik zal u de resultaten daarvan graag ter beschikking stellen. De resultaten van de eerdere monitoren worden gericht gebruikt bij de invulling van het implementatieprogramma. Een samenvatting van de derde voortgangsmonitor treft u eveneens in bijlage 1 aan.

Een andere belangrijke bron van informatie zijn de 37 Wmo-ambassadeurs. Dit zijn Wmo-projectleiders in gemeenten die de contacten onderhouden tussen de gemeenten in de regio en het implementatiebureau Wmo. Tijdens de maandelijkse bijeenkomsten komen belangrijke signalen boven. Maar ik kan hen ook concrete vragen stellen waar zij – vaak binnen 24 uur – op antwoorden.

Daarnaast is zeer onlangs een «mobiel» team gestart met medewerkers van mijn ministerie, dat in een dertigtal gemeenten gaat kijken hoe het staat met de invoering van de Wmo. De cliëntenorganisaties in deze 30 gemeenten worden apart benaderd. Hoe ervaren zij de voorbereidingen op de Wmo in hun gemeente? De 30 gemeenten zijn «random» gekozen, waarbij wel is gekeken naar de verdeling over de provincies en gemeentegrootte. De gemeenten die vanaf eind oktober 2006 worden bezocht door het mobiele team vindt u in bijlage 41.

Financieel arrangement

Voldoende financiële middelen zijn een belangrijke randvoorwaarde voor een goede in- en uitvoering van de Wmo. Het kabinet heeft voor de financiering van de nieuwe taken binnen de Wmo gekozen voor een verhoging van de algemene uitkering aan de gemeenten. Het kabinet heeft met de VNG afspraken gemaakt over het netto-bedrag dat (door middel van een integratie-uitkering) aan het Gemeentefonds wordt toegevoegd. Daarbij geldt het principe van «schoon aan de haak».

Het financiële arrangement gaat, net als bij de WWB-systematiek, uit van een ijkjaar (t-1) met vertaling van de uitkomsten van de analyse van de realisatie nog in het lopende jaar (t) in de gemeentelijke budgetten voor het komende jaar (t+1). Voor de Wmo is, in goed overleg met de VNG, afgesproken dat het ijkjaar 2005 is. De gemeenten zijn inmiddels met de septembercirculaire van het ministerie van BZK geïnformeerd over hun Wmo-budget voor 2007.

Het is van belang dat het budget ook toereikend blijft. In dat kader spelen twee factoren een belangrijke rol. De indexering van het Wmo-budget en het onderzoek van de onafhankelijke derde. Ten aanzien van de indexering gelden de volgende afspraken. De nominale indexering bestaat uit een aanpassing van het budget voor gestegen lonen en prijzen. De reële aanpassing van het budget is bedoeld om rekening te houden met de ontwikkeling van het aantal gebruikers van huishoudelijke verzorging. De reële index volgt de ontwikkeling van het aantal extramuraal wonende 75-plussers.

Ten aanzien van de rol van de onafhankelijke derde en het monitoren van de uitgaven voor huishoudelijke verzorging is het volgende afgesproken. Het SCP voert de taak van onafhankelijke derde uit. De onafhankelijke derde beziet voor het eerst in 2008 in hoeverre de gerealiseerde uitgaven voor huishoudelijke verzorging in 2007 sporen met de daarvoor gemaakte ramingen. De gemeten realisaties worden vervolgens geïndexeerd met de reële en de nominale index, waarna de onafhankelijke derde adviseert of het aldus berekende budget past bij de plannen voor het volgende jaar. Zonodig wordt op basis van de rapportage het budget voor het volgende jaar bijgesteld. Dus op zijn vroegst kan dat in 2009. Daarnaast monitort de onafhankelijke derde of er voor de gemeenten meer kosten optreden ten gevolge van de pgb-verplichting of de compensatieplicht. Hierbij wordt rekening gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen.

Gemeenten worden met deze afspraken – lopende het uitvoeringsjaar – niet geconfronteerd met aanpassingen van het budget. Periodiek vindt bovendien fondsbeheerdersoverleg van de ministeries van BZK en van Financiën met de VNG plaats.

Op dit moment ben ik, samen met mijn collega’s van BZK en Financiën, met het SCP in overleg over de exacte opdrachtformulering voor het onderzoek van de onafhankelijke derde. Deze opdrachtverlening zal nog dit jaar worden afgerond, waarna ik u direct zal informeren over deze opdracht.

Het onderzoek van de onafhankelijke derde richt zich op het macrobudget voor de huishoudelijke verzorging, waarbij het ontwikkelde verdeelmodel Wmo een gegeven vormt.

Het budget 2007 dat gebaseerd is op de productie huishoudelijke verzorging uit het ijkjaar 2005 wordt voor 2006 en 2007 geïndexeerd met een reële index (het aantal extramuraal wonende 75+ers) en een nominale index. Het is derhalve een budget op historische basis. In de septembercirculaire van het ministerie van BZK, die onlangs is verschenen, zijn gemeenten geïnformeerd over het Wmo-budget in 2007.

Op verzoek van de VNG is specifiek voor de jaren 2007 en 2008 afgesproken dat er sprake van budgettaire rust is. Zo wordt onder meer voorkomen dat gemeenten worden «gestraft» voor onverhoopte onderuitputting in de eerste jaren van de Wmo. Het Wmo-budget 2008 voor huishoudelijke verzorging is, net als in 2007, gebaseerd op het budget van het ijkjaar 2005. Het budget voor 2008 wordt nog wel aangepast met de reële index en de nominale index 2008. De onafhankelijke derde beziet voor het eerst in 2008 in hoeverre de gerealiseerde uitgaven voor huishoudelijke verzorging in 2007 sporen met de daarvoor gemaakte ramingen voor het budget 2009.

Op dit moment onderzoek ik welke ingroei-termijn mogelijk is om het objectieve verdeelmodel in te voeren. Ik wil een zorgvuldige ingroei-termijn voor de gemeenten die op basis van het historische verdeelmodel meer krijgen dan zij op basis van het objectieve verdeelmodel zouden krijgen. Dit om deze gemeenten de mogelijkheid te bieden zich voor te bereiden op de objectieve budgetten. Een basisregel in de verdeelmaatstaven van het Gemeentefonds is, dat een daling in de financiële middelen niet meer mag zijn dan € 15 per inwoner per jaar. Tegelijkertijd wil het kabinet die gemeenten die op grond van het objectieve model recht op meer budget hebben, daar niet langer dan noodzakelijk op laten wachten. De ingroei-termijn is onderwerp van gesprek met de VNG en met de fondsbeheerders.

De verschuiving van de invoeringsdatum heeft geen effect op het financieel arrangement. Ook bij de invoeringskosten is rekening gehouden met de invoeringsdatum van 1 januari 2007.

Naast de overheveling uit de AWBZ van de uitgaven voor huishoudelijke verzorging worden ook verschillende AWBZ-subsidieregelingen naar het Gemeentefonds overgeheveld. Het gaat om de volgende regelingen:

– Voor de subsidieregeling Diensten bij wonen met zorg en de Zorgvernieuwingsprojecten GGZ is het jaar 2004 als ijkjaar gekozen voor de historische verdeling. Wel is het budget van 2005 gehanteerd. De afrekening van deze twee subsidieregelingen is namelijk nog niet door alle zorgkantoren afgerond. De historische verdeling over de gemeenten voor 2005 is zodoende nog niet voor alle gemeenten bekend. Ook de verdeling van 2006 is nog niet bekend.

– Voor de regeling Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg (CVTM) ben ik uitgegaan van de historische verdeling van 2006. Voor deze regeling is de verdeling 2006 wel bekend en in verband met de dynamiek in de subsidiering en de ophoging van het macrobudget met € 5 mln. in 2006 (van € 22 mln. naar € 27 mln.) wordt het budget van het jaar 2006 gehanteerd. De extra € 5 mln. die beschikbaar is gesteld voor 2007 zal objectief worden verdeeld over gemeenten die op grond van de verdeling over 2006 geen bijdrage ontvangen. Een en ander is geschied in goed overleg met MEZZO.

– De middelen voor vorming, training en advies (VTA, € 2,5 mln) worden in 2007 over alle gemeenten verdeeld via het «objectieve verdeelmodel CVTM».

– De middelen voor collectieve preventie GGZ gaan in 2007 via het objectieve verdeelmodel collectieve GGZ-preventie naar de gemeenten. Hiertoe is een separaat model ontwikkeld.

Om gemeenten goed voor te bereiden op hun taak op het terrein van de huishoudelijke verzorging voor 2007 worden zij met ingang van oktober 2006 maandelijks door het CAK geïnformeerd over het gerealiseerde aantal uren productie en aantal cliënten die huishoudelijke verzorging ontvangen, over geheel 2005 en de actueel beschikbare perioden van 2006 in hun gemeente.

Eigen bijdrageregeling

U heeft mij gevraagd om in te gaan op de eigen bijdrageregeling, waarmee het kabinet onlangs akkoord is gegaan. In bijlage 51 vindt u het Besluit maatschappelijke ondersteuning, zoals dat op 2 oktober 2006 in het staatsblad is gepubliceerd en waarnaar ik u wil verwijzen.

De Eigenbijdrage regeling in een notendop

– De eigen bijdrageregeling voor de Wmo en de extramurale AWBZ wordt geharmoniseerd en sluit aan bij de bestaande AWBZ eigen bijdrage systematiek.

– De eigen bijdrageregeling wordt ten opzichte van de bestaande eigen bijdrage AWBZ verzacht voor met name de meerpersoonshuishoudens.

– De grenzen voor de eigen bijdrageregeling voor de Wmo worden geënt op de AWBZ eigen bijdrageregeling. Dit zowel voor wat betreft de absolute maximale bedragen die per inkomen gevraagd mogen worden, als voor wat betreft de maximale marginale druk die de gemeente mag hanteren. Binnen deze grenzen is de gemeente vrij zijn eigen bijdragebeleid te voeren.

– Anticumulatie zoals die nu bestaat tussen Wvg en AWBZ zal ook in de Wmo blijven bestaan. Burgers die zowel een beroep doen op de AWBZ als de Wmo zullen nooit meer hoeven te betalen dan de maximale eigen bijdrage.

– Gemeenten mogen in het kader van de Wmo, binnen de inkomensafhankelijke grenzen, nooit meer dan de kostprijs vragen voor een voorziening.

– Naar aanleiding van het debat over het Besluit maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat gemeenten over een hulpmiddel of woningaanpassing maximaal 3 jaar i.p.v. 5 jaar een eigen bijdrage mogen vragen.

– Rolstoelen blijven, net als nu onder de Wvg het geval is, vrijgesteld van eigen bijdragen.

– De mogelijke meeropbrengsten voor de gemeenten van de eigen bijdrageregeling Wmo voor WVG- en Welzijnswetvoorzieningen ten opzichte van de bestaande eigen bijdrage regelingen voor deze voorzieningen worden niet afgeroomd, maar blijven voor de gemeente beschikbaar.

– Het kabinet ziet af van een vermogenstoets voor de eigen bijdrageregelingen, maar de bestaande maximering van de eigen bijdrage voor hogere inkomens in de AWBZ wordt afgeschaft.

De eigen bijdrageregeling zal uitgevoerd worden door het CAK. Het CAK heeft op dit moment de benodigde technische aanpassingen al doorgevoerd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van de door hen gekozen inrichting van de eigen bijdrageregeling. Het CAK heeft op dit moment intensief contact met een groot aantal gemeenten en zal de communicatie richting gemeenten nog verder uitbreiden. Op die manier waarborgt het CAK dat gemeenten precies weten wat van ze verwacht wordt qua aanlevering van gegevens en zijn gemeenten in staat om hun specifieke wensen en vragen eenvoudig met het CAK op te nemen.

Aanbesteden

Een belangrijke stap bij de voorbereidingen op de invoering van de Wmo, is de aanbesteding van de huishoudelijke verzorging. Het is nog te vroeg om een compleet beeld te geven, omdat de contracten nog niet overal gesloten zijn. Wel heb ik een beeld van hoe het loopt. Dit beeld is onder andere gebaseerd op informatie die ik regelmatig van de Wmo-ambassadeurs krijg. Begin oktober 2006 heb ik hen een aantal specifieke vragen over het aanbestedingstraject gesteld. Voorts gaan leden van het implementatieteam Wmo ook zeer regelmatig het land in en is er continue contact met gemeenten. Uit dit alles resulteert het volgende beeld:

– In veel regio’s wordt intensief samengewerkt en gezamenlijk aanbesteed. Alleen de grote gemeenten (100 000+) besteden in de regel zelfstandig aan. De samenwerkingsverbanden variëren van 6 tot 29 gemeenten. Voorbeelden zijn de regio’s Twente, Midden Delfland, de Zeeuwse gemeenten, Regio’s Kan Noord en Stedendriehoek en de Regio Zuidoost Brabant.

De vrees dat (kleinere) gemeenten niet in staat zouden zijn om adequaat aan te besteden, lijkt daarmee ongegrond te zijn.

– De gemeenten die hebben gereageerd via de ambassadeurs, hebben aangegeven drie aanbieders of meer te contracteren. In een enkel geval wordt zelfs over 10 of meer aanbieders gesproken. Hieruit blijkt, dat gemeenten het concept van keuzevrijheid – dat er keuze kan zijn tussen meerdere aanbieders – serieus nemen. Doordat de meeste gemeenten nog stevig in het aanbestedingstraject zitten, is niet duidelijk of er veel nieuwe aanbieders zullen worden gecontracteerd. Bij de inschrijvingen hebben zich zowel nieuwe als oude aanbieders gemeld.

– Gemeenten maken bij hun aanbesteding onderscheid in percelen. Bij een samenwerkingsverband is veelal een gemeente een perceel. Sommige gemeenten maken van HV1 (eenvoudige hulp, alfahulp) en van HV2 (complexe hulp en ondersteuning) een apart perceel. De verhouding HV1 en HV2 in Nederland loopt zeer uiteen (van 7% tot 55% HV1 van het totaal). Het bovenstaande wijst erop dat zeer bewust wordt gekozen voor verschillende soorten huishoudelijke verzorging; op maat dus, tegen een goede prijs/kwaliteitsverhouding.

– Naast de hierboven beschreven wijze van aanbesteden, valt ook het zgn. «Zeeuwse model» op. Alle Zeeuwse gemeenten hebben volgens deze methode aanbesteed. Er worden 2 categorieën onderscheiden: HV1 en HV2 met daaraan gekoppeld een minimum kwaliteitsniveau en een vaste prijs. Aanbieders concurreren in dit model op kwaliteit. Elke aanbieder die aan de eisen voldoet, kan hulp in het huishouden leveren in de gemeente. De gemeente sluit namelijk met de aanbieders een raamcontract. Andere gemeenten, zoals Leeuwarden, de gemeenten in Twente, Breda en Eindhoven hebben deze vorm overgenomen.

– Kleine(re) en nieuwe aanbieders hebben zich gemeld bij de inschrijvingen. Gemeenten die aangeven te werken met het Zeeuwse model geven aan met veel aanbieders, dus ook met de kleinere en nieuwe, een raamcontract te sluiten. Gemeenten die gezamenlijk aanbesteden nemen veelal als eis op dat aanbieders zowel HV1 als HV2 moeten kunnen bieden. In dit geval kunnen kleinere aanbieders via onderaannemerschap de zorg in de regio aanbieden en zij worden daartoe ook uitgenodigd. Hoe de kleine en nieuwe aanbieders uiteindelijk uit de aanbesteding komen, is nu nog niet te overzien. Duidelijk is dat er ook combinaties van aanbieders gaan ontstaan.

– Bij de aanbestedingen zijn gemeenten gebonden aan Europese wet- en regelgeving. Ik realiseer me, dat dat een behoorlijke (administratieve) inspanning van gemeenten én van de aanbieders vereist. Toch ben ik van mening dat bij de uiteindelijke uitkomst de baten opwegen tegen de eenmalige (administratieve) inspanning. Dat brengt mij bij de prijzen. Bij de gemeenten die hun aanbestedingsronde nog niet hebben afgerond, is over de prijzen nu nog niets te zeggen. De prijzen worden uiteindelijk in de contracten vastgelegd, afhankelijk van hoe de aanbieders hebben geoffreerd. De bestaande CTG tarieven voor HV1 en HV 2 zijn respectievelijk 15,20 Euro en 24,30 Euro. Bij de gemeenten die werken met het Zeeuwse model (vaste prijzen) zie ik dat de tarieven in een aantal gevallen gelijk zijn aan de CTG-tarieven of tot ongeveer 30% daaronder liggen. Geconstateerd kan worden dat de beoogde en verwachte prikkelwerking van aanbesteding werkt en er een beweging gaande is richting een reële prijsvorming van huishoudelijke verzorging. De veronderstelling tijdens de budgettaire discussie, dat de gemeenten bij het «schoon aan de haak (=gebaseerd op de CTG tarieven)» overhevelen van het Wmo-budget ruimte zouden kunnen creëren, lijkt hiermee gestalte te krijgen.

Belangrijk hierbij is dat gemeenten samen met de aanbieders de juiste balans vinden tussen reële prijsvorming aan de ene kant en de kwaliteit aan de andere kant. Dit kwaliteitsniveau (mijn systeemverantwoordelijkheid) is immers wettelijk geborgd door de Kwaliteitswet.

Als het gaat om prijsvorming, dient ook aandacht te worden besteed aan de inzet van de Reserve Aanvaardbare Kosten (RAK). Momenteel zijn de NZa-beleidsregels «Aanvaardbare kosten» bepalend voor de bestemming van de RAK. In deze beleidsregels is vastgelegd dat wanneer de werkelijke kosten in een jaar verschillen van de aanvaardbare kosten, het verschil wordt onttrokken of toegevoegd aan de RAK. De RAK is geen voorziening voor te verwachten toekomstige uitgaven. De RAK kan worden aangewend voor dat wat ook uit het budget mag worden betaald. Mij is door Actiz verzocht de bestemmingsmogelijkheden van de RAK tijdelijk te verruimen. Momenteel bezie ik of dit kan en of dat aanvaardbaar is. Belangrijke punten die bij de afweging een rol spelen zijn, in hoeverre kan/mag de AWBZ-reserve gebruikt worden voor Wmo uitgaven? Kortom, in hoeverre mogen premiemiddelen ingezet worden voor een voorziening op gemeentelijk niveau? En in hoeverre veroorzaakt een tijdelijk ruimere bestemming van de RAK lage kostprijzen bij HV en daarmee oneerlijke concurrentie? Ik kom daar dan ook zo spoedig mogelijk op terug.

– Een ander belangrijk aspect betreft het personeel. Hierover bestaat onrust. Ik kan me dat zeer levendig voorstellen. Bij één gemeente, die recent veel in de publiciteit is geweest, heb ik navraag laten doen. Ik heb begrepen dat daar gesprekken gaande zijn tussen de gemeente en de aanbieders, over de mogelijke overname van personeel, voor zover er sprake was van ontslagen. Uit mijn ronde langs de ambassadeurs volgt dat een aantal gemeenten (bijv. regio Zuidoost Brabant, regio Twente) in hun bestek heeft opgenomen dat zorgleveranciers moeten aangeven op welke wijze zij geschikt personeel overnemen van (huidige) zorgleveranciers die werkzaam zijn binnen het/de betreffende (perc(e)el(en). Andere hebben dat niet gedaan. Deels omdat men ervan uit gaat dat dit het geval zou zijn. Deels omdat men dat niet opportuun achtte.

Als het gaat om de vraag wat de aanbestedingsprocedures rondom huishoudelijke verzorging betekenen voor de toegankelijkheid van zorg en ondersteuning in het algemeen, ben ik juist eerder bevreesd voor een komend tekort aan personeel, dan dat mensen hun baan verliezen. Dat geldt niet alleen «macro», maar ook regionaal. Immers, zelfs als een aanbieder uit een andere regio gecontracteerd wordt, is het hoogst onwaarschijnlijk dat deze aanbieder zijn personeel heen en weer laat reizen. Dit neemt niet weg dat ik, mede op verzoek van de Eerste Kamer, zonder mij overigens te mengen in de (lopende) aanbestedingstrajecten, partijen (werkgevers, werknemers en gemeenten) erop zal wijzen dat het in het belang van continuïteit van de ondersteuning van burgers en het niet verloren laten gaan van opgebouwde professionaliteit van hulpverleners raadzaam is afspraken te maken over de overname van personeel. De aanbesteding is een verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur en ik kan mij daar niet in mengen.

Concluderend kan ik thans stellen dat de meeste gemeenten druk doende zijn met de aanbesteding van de huishoudelijke verzorging. Veel gemeenten willen hiermee voor 1 januari 2007 klaar zijn. Gemeenten verkennen de markt. De meeste gemeenten hebben nog geen contracten afgesloten. Doelmatigheid en effectiviteit spelen een steeds belangrijkere rol bij overheidsinkopen. Een goede aanbestedingsprocedure leidt niet alleen tot mogelijke besparingen, maar geeft tevens zichtbare verbeteringen van de kwaliteit van opdrachten en bestekken en daarmee meer kwaliteit voor dezelfde prijs of dezelfde kwaliteit tegen een lagere prijs. In de evaluatie van de Wmo, zoals deze in de wet is voorzien, wil ik een totaalbeeld maken. Aspecten die ik hierin zal meenemen, zijn prijs, kwaliteit, continuïteit, grootte van aanbieders, maar ook bijvoorbeeld hoe intramurale aanbieders meedoen.

Overgangsrecht

U heeft expliciet gevraagd naar de overgangsperiode. Hierover is ook in de Eerste Kamer uitvoerig gesproken. De overgangsbepalingen in de Wmo maken het mogelijk om meer tijd te nemen voor het afronden van de aanbestedingsprocedures. De overgangsbepalingen (artikel 41 Wmo) regelen namelijk dat zolang gemeenten geen verordening hebben vastgesteld, zij moeten handelen conform de bepalingen van de AWBZ. Het ligt dan voor de hand dat in deze beperkte overgangsperiode gemeenten de bestaande contracten met de aanbieders verlengen.

Maar die overgangsperiode kan en mag met het oog op de Europese aanbestedingsprocedures niet onnodig opgerekt worden. Als richtlijn geldt dat de overgangstermijn niet langer mag zijn dan nodig is voor een zorgvuldige gemeentelijke besluitvorming. Hierbij kunt u denken aan een zorgvuldige inspraakprocedure en een periode om aanbieders (zowel nieuw als bestaand) de tijd te bieden hun organisaties af te stemmen op de nieuwe situatie.

Gemeenten dienen te handelen in de geest van de Europese regelgeving. Zij moeten – als zij gebruik willen maken van de overgangsbepalingen – ondertussen wél starten (of al gestart zijn) met de aanbestedingsprocedure voor de situatie nà de overgang. Nieuwe aanbieders mogen namelijk niet buitengesloten worden. Als de overgangsperiode onnodig wordt opgerekt, loopt een gemeente het risico daarop te worden aangesproken door de nieuwe aanbieders. Het is uiteindelijk de rechter die, in geval van conflicten, zal bepalen of de gemeente conform de Europese regelgeving heeft gehandeld. Andere gemeenten zullen hierbij onder meer als referentie dienen. Daarbij zal het belang van de mededinging afgewogen worden tegen het belang van de burger (continuering van de hulp gedurende de overgangsperiode) en het belang van zorgvuldigheid in de richting van bestaande aanbieders.

Na de wetsbehandeling in de Eerste Kamer is de inhoud van het overgangsregime expliciet gecommuniceerd aan gemeenten. Zo hebben alle gemeenten op 18 juni 2006 hierover een brief gekregen. Ook op de website is een bericht geplaatst en zijn alle ambassadeurs hierop gewezen. Elke burger die nu huishoudelijke verzorging ontvangt en daar recht op houdt in 2007 krijgt begin november 2006 een brief waarin staat wat er voor hem of haar verandert.

Betrokkenheid cliëntenorganisaties

In het implementatietraject worden cliënten- en patiëntenorganisaties nauw betrokken via periodieke overleggen en klankbordbijeenkomsten. Het belang daarvan kan niet genoeg worden onderstreept. Ten aanzien van de informatieartikelen uit de Wmo (art. 9 en art. 22) zijn afzonderlijke feedbackbijeenkomsten georganiseerd. Ook worden de cliëntenorganisaties betrokken bij de opzet van het tevredenheidsonderzoek. Tevens heb ik een handreiking laten ontwikkelen over burgerparticipatie en de wijze waarop deze in de Wmo kan worden vormgegeven. Cliëntenorgansaties zijn ook uitdrukkelijk betrokken bij de opzet en uitvoering van de landelijke voorlichtingscampagne. Voorts noem ik het door uw Kamer verlangde stimuleringsprogramma dat ik laat uitvoeren door Zorgbelang Nederland (het vroegere Lorep) en het platform GGZ. Hierin heb ik fors geïnvesteerd, namelijk een bedrag van driemalig 5 miljoen Euro.

Maar ook gemeenten betrekken burger- en cliënten- en patiëntenorganisaties nauw bij de voorbereidingen op de inwerkingtreding van de Wmo. Naast de wettelijke verplichte inspraak van cliënten- en patiëntenorganisaties bij het vaststellen van de Wmo-verordening en het Wmo-plan organiseren veel gemeenten voorlichtingsbijeenkomsten, debatten en bijeenkomsten met burgers, cliënten en patiënten en hun belangenorganisaties. Een rondgang langs de ambassadeurs over de stand van zaken bij de Wmo-raden bevestigt dit beeld.

In het voorlichtingstraject naar de burgers is voorzien in artikelen in de huis-aan-huis bladen. Begin november 2006 zal ik hierin de burgerparticipatie en de mogelijkheden daarvan in het bijzonder benadrukken. Uiteraard zal in de ronde die mijn medewerkers maken langs een 30-tal gemeenten de vraag naar cliëntenbetrokkenheid aan de orde komen. Er zal daarbij ook contact worden gezocht met de cliëntenorganisaties zelf, om hun perspectief op de invoering van de Wmo expliciet aan bod te laten komen.

3. Nadere informatie over specifieke zaken

Zoals aangegeven in de inleiding van deze brief, heb ik u bij diverse gelegenheden toegezegd nog nadere informatie te verschaffen over een aantal meer specifieke onderwerpen. In deze paragraaf ga ik achtereenvolgens in op:

1. PGB en respijtzorg;

2. de financiële problematiek bij de vier grote steden met betrekking tot de uitvoering van de Wmo, zoals verwoord in een brief van de gemeente Amsterdam;

3. tijdelijke huishoudelijke verzorging na ziekenhuisopname;

4. reactie op motie Bakker/van Miltenburg (30 131, nr. 96) over onafhankelijke financiering van cliëntenraden;

5. de afspraken die zijn gemaakt met de VNG over de regiefunctie;

6. «voor- en nadeel gemeenten»;

7. een voorbeeld van een hardheidsclausule;

8. nulmeting vrijwilligerswerk.

PGB en respijtzorg

In uw brief van 3 juli 2006 (06-VWS-B-058) vraagt u om een verduidelijking over het PGB en respijtzorg, zoals dat in het debat in de Eerste Kamer aan de orde is geweest. Zowel in de Eerste- als in de Tweede Kamer heb ik het belang van vraagsturing, ook in de Wmo, benadrukt. Het PGB is daartoe een zeer geschikt middel. Om die reden is in de Wmo opgenomen dat gemeenten verplicht zijn de burger de keus te laten tussen een PGB en zorg in natura, tenzij er overwegende bezwaren zijn.

Over de respijtzorg heb ik in de Eerste Kamer een aantal uitspraken gedaan. Ik heb aangegeven dat het CIZ haar protocollen zal aanpassen en dat in het indicatiebesluit wordt aangegeven welke geïndiceerde zorg door de mantelzorg wordt geleverd. Valt de mantelzorg (tijdelijk) weg, dan is zonneklaar dat die geïndiceerde zorg door professionals geleverd moet worden.

Daarnaast heb ik benadrukt dat de ondersteuning van de mantelzorg in de Wmo voor het eerst wettelijk geregeld is. Dat betekent dat gemeenten in hun beleidsnotitie moeten aangeven op welke wijze zij de ondersteuning van de mantelzorg organiseren.

In dit verband kwam, net als in uw Kamer, óók in het debat in de Eerste Kamer de vraag over uitruil van functies aan de orde. Ik heb herhaald dat uitruil alleen mogelijk is binnen het verzekerde pakket. Indien een mantelzorger een deel van bijv. de persoonlijke verzorging op zich neemt en ondersteuning nodig heeft in de vorm van huishoudelijke verzorging, kan de mantelzorger zich wenden tot de gemeente. Ondersteuning van mantelzorgers en de compensatieplicht vallen ten slotte met de Wmo onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten zullen hierop beleid moeten ontwikkelen.

Brief gemeente Amsterdam namens de vier grote steden (G4) over de financiën

In bijlage 61 vindt u een afschrift van mijn antwoord op de brief van de G4. In het bestuurlijk overleg met de VNG van 4 september jl. is de kern van het financieel arrangement nogmaals bevestigd. Het kabinet heeft, zoals gezegd, met de VNG afspraken gemaakt over het bedrag dat nodig is om de huishoudelijke verzorging te kunnen uitvoeren. Ik schreef daarover in paragraaf 2 van deze brief. Een en ander heeft zijn weerslag gekregen in de onlangs verschenen septembercirculaire.

Tijdelijke huishoudelijke verzorging na ziekenhuisopname

In de modelverordening van de VNG wordt op het onderwerp tijdelijke huishoudelijke verzorging na ziekenhuisopname ingegaan. Ten aanzien van hulp bij het huishouden staat in de verordening weliswaar dat «langdurige noodzakelijkheid» als uitgangspunt wordt genomen, maar in de toelichting op de verordening staat een uitzondering daarop. Het gaat dan om situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. De huishoudelijke verzorging komt dan ook in de Wmo.

In het kader van het implementatietraject van de Wmo wordt een speciale brochure gemaakt die zich richt op de hulp bij het huishouden na ziekenhuisopname. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de rol van de transferverpleegkundige. De inhoud van handreiking wordt via verschillende kanalen (website, gereedschapskist, nieuwsbrief) onder de aandacht gebracht bij gemeenten en andere betrokken partijen.

Reactie op de motie Van Miltenburg/Bakker (30 131, nr. 96) over onafhankelijke financiering van cliëntenraden

In motie 96 (Kamerstukken II 2005–2006, 30 131, nr. 96) wordt gevraagd om een onafhankelijke financieringsvorm voor gemeentelijke cliëntenraden.

Een cliëntenraad heeft een budget nodig om naar behoren te kunnen functioneren. De gemeente is verantwoordelijk voor het budget van de cliëntenraad. Gemeenten hebben nu in het kader van de Wvg ook cliëntenraden. Deze raden functioneren naar tevredenheid. Zoals al toegezegd, zal ik met gemeenten in overleg treden over de financiering van cliëntenraden in het kader van de Wmo, opdat zij voldoende middelen hebben om hun werk goed te kunnen doen.

Afspraken met de VNG over de regiefunctie

Met de VNG wordt regelmatig gesproken over de invulling van de regiefunctie. Het is daarbij van belang om gezamenlijk na te gaan of er in landelijke wet- en regelgeving knelpunten zijn die gemeenten beperken bij het invullen van hun regiefunctie. Op een tweetal terreinen heb ik hierover met de VNG nadere afspraken gemaakt. Het gaat dan om de indicatiestelling door het CIZ en de relatie tussen gemeenten en woningcorporaties. Over dat laatste heb ik u per brief van 20 juli 2006 (Kamerstukken II, 2005–2006, 27 659, nr. 78) geïnformeerd. Over de indicatiestelling is afgesproken dat de VNG vooraf betrokken zal zijn bij mogelijke beleidswijzigingen in de indicatiestelling door het CIZ.

«Voor- en nadeelgemeenten»

In het debat over de Wmo op 2 februari 2006 had ik u een overzicht van de resultaten van het financiële verdeelmodel Wmo per gemeente toegezegd; de zogenoemde voor- en nadeelgemeenten. Dit was een overzicht op basis van de gegevens over het jaar 2004, dat op 14 oktober 2005 via het ministerie van BZK aan alle gemeenten beschikbaar is gesteld.

NB: de terminologie «voor- en nadeelgemeenten» is een verwarrende. Een «nadeelgemeente» is een gemeente die op basis van het historische verdeelmodel meer krijgt dan waar hij op basis van het objectieve verdeelmodel recht zou hebben. Dit betekent dat de «voordeelgemeenten» dus minder krijgen (en in het verleden hebben gekregen) dan hetgeen waarop zij op basis van het objectieve verdeelmodel recht zouden hebben. Die «scheve situatie» wordt door het objectieve verdeelmodel recht getrokken.

De afgelopen periode is nog hard gewerkt aan het actualiseren van het budget van het ijkjaar 2005. Inmiddels heeft het ministerie van BZK op 26 september 2006 aan alle gemeenten de septembercirculaire met de laatste stand van de financiële verdeling 2007 op basis van de meest recente cijfers gestuurd. De wijzigingen in het cijfermateriaal van 2005 zijn aanleiding om het huidige financiële verdeelmodel Wmo, dat op cijfers uit 2004 is gebaseerd, nader te preciseren. Op basis van het daarna vastgestelde financiële verdeelmodel wordt opnieuw een (actueel) overzicht opgesteld. Ik verwacht u een dergelijk overzicht binnen enkele weken te kunnen toesturen.

Voorbeeld van een hardheidsclausule

Tijdens het Algemeen Overleg over het ontwerp Besluit maatschappelijke ondersteuning (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 131, nr. 108) is gevraagd naar een voorbeeld van een hardheidsclausule.

Veel gemeenten hebben in de verordening, zoals nu ook het geval is bij de Wvg, een hardheidsclausule opgenomen waarin is opgenomen dat ze in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of woningeigenaar kan afwijken van de bepalingen in de verordening. De gemeente kan de hardheidsclausule gebruiken indien strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Een voorbeeld waarin de gemeente de hardheidsclausule kan toepassen, is als de aanvrager langer dan verwacht geconfronteerd wordt met kosten voor tijdelijke huisvesting wegens omstandigheden die buiten zijn invloedsfeer liggen. In dat geval kan de gemeente, met toepassing van de hardheidsclausule, besluiten om langer een vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting te verlenen dan zij op grond van haar verordening eigenlijk zou moeten doen.

Nulmeting vrijwilligerswerk

Tot slot heeft u ook geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de nulmeting lokaal vrijwilligersbeleid. Daarover kan ik meedelen dat door CIVIQ een nulmeting per 1 januari 2006 heeft plaatsgevonden. Deze meting wordt eind 2007 herhaald. Op basis daarvan kan een vergelijkende analyse gemaakt worden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

BIJLAGE 1 Overzicht activiteiten Implementatiebureau Wmo

1. Structuur en doel van het implementatiebureau Wmo

In het kader van de voorbereidingen op de implementatie van de Wmo is er in 2005 een Implementatiebureau Wmo opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waaronder enkele gemeenten. Daarnaast zijn ook vertegenwoordigers van cliënten/patiëntenorganisaties en brancheorganisaties en de vakbonden betrokken bij de activiteiten van het implementatiebureau Wmo via een klankbordstructuur. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 15 februari 2005 (kamerstuk 29 538, nr. 13). Dit implementatiebureau Wmo heeft in de afgelopen periode diverse activiteiten geïnitieerd om gemeenten en andere partijen voor te bereiden op de inwerkingtreding van de Wmo per 1 januari 2007.

Het eerste doel van het implementatietraject is er op gericht om er voor te zorgen dat de gemeenten de nieuwe taken in de Wmo op een goede wijze kunnen invoeren. Het tweede doel van het implementatietraject is om via onder meer ontwikkelpilots te laten zien hoe de Wmo na de inwerkingtreding verder kan worden ingevuld en ontwikkeld.

2. Voorbereiding op nieuwe taken van gemeenten

In dit kader is er een aantal activiteiten ontwikkeld die gericht zijn op het bieden van informatie aan de diverse doelgroepen. Het betreft de volgende activiteiten:

Structurele activiteiten

Er zijn twee websites ontwikkeld waar dagelijks up-to-date informatie gegeven wordt, toegesneden op de behoeften van de afzonderlijke doelgroepen. Voor zowel gemeenten als andere professionele organisaties betreft dit de website www.invoeringwmo.nl en voor burgers www.info-wmo.nl. Gemeenten, burgers en andere partijen kunnen voor diverse vragen zowel telefonisch als per e-mail terecht bij een tweetal helpdesks, die dagelijks op werktijden zijn geopend.

Maandelijks wordt een Wmo-nieuwsbrief uitgegeven met actuele informatie en good practises gericht op gemeenten en professionele organisaties.

Er is een dekkend netwerk van 37 Wmo-ambassadeurs opgezet, bestaande uit Wmo-projectleiders in gemeenten die de contacten onderhouden tussen de gemeenten in de regio en het implementatiebureau Wmo (brengen en halen van informatie). Zij worden wekelijks geïnformeerd over actuele landelijke ontwikkelingen en komen 1 x per 6 weken bij elkaar om informatie uit te wisselen en thema’s te bespreken. Op deze wijze wordt het implementatiebureau Wmo op de hoogte gehouden van knelpunten en behoeften van gemeenten.

Gereedschapskist1

Er is een gereedschapskist ontwikkeld, waarin allerlei praktische handreikingen zijn opgenomen, die gemeenten kunnen gebruiken bij de voorbereidingen op de Wmo. Deze gereedschapskist is inmiddels flink uitgebreid en aangepast aan ontwikkelingen in het wetstraject en omvat de volgende handreikingen:

• Algemene handreiking deel 1

• Algemene handreiking deel 2

• Wmo en samenwerking tussen gemeenten

• Communicatie

• Wmo en gemeentelijke organisatie

• Burgerparticipatie (geactualiseerd)

• Verantwoordings- en controle instrumenten Wmo

• Financieel model (geactualiseerd) + modellen

• Hulp bij het huishouden + Voorbeeldbestek

• Signalement subsidieregelingen

• Ketensamenwerking

• Inkoop en aanbesteden

• Visie, uitvoering en instrumenten voor lokale loketten

• Wmo en de rol van de raad

• De Wmo en het pgb

•  Toegangsbewaking

• De Wmo en de ICT

• Wmo en sexuele diversiteit

• Handreiking voor cliëntenondersteuning en cliëntenparticipatie

• Handreiking tevredenheidsonderzoek onder burgers

• Brochure voor bestuurders: Wat iedere bestuurder moet weten!

Daarnaast heeft de VNG voor haar leden de volgende handreikingen opgesteld:

• Modelverordening Wmo

• Modelbesluit Wmo

• Modelbeleidsregels Wmo

Informatiebijeenkomsten

Over diverse thema’s zijn in de afgelopen periode landelijke dan wel regionale informatiebijeenkomsten gehouden voor gemeenten en andere partijen over zowel praktische als inhoudelijke thema’s, zoals:

• Het opstellen van een Wmo-verordening voor de Wmo

• Het maken van een bestek voor aanbesteding van hulp bij het huishouden

• Bijeenkomsten over overgangsprotocol voor de overgang van cliënten die huishoudelijke hulp ontvangen op basis van de AWBZ wet- en regelgeving

• Landelijke bijeenkomst voor de nieuwe wethouders in de gemeenten

• Bijeenkomsten over ICT-aspecten bij de overgang van cliënten

• Bijeenkomsten over het beheer van een Persoonsgebonden budget samen met de Sociale Verzekeringsbank

• Bijeenkomsten voor gemeentelijke voorlichters over het geven van informatie aan burgers

• Collectieve spreekuren waar gemeenten knelpunten kunnen bespreken met inhoudelijk deskundigen.

• Het verzorgen van diverse inleidingen op uitnodiging van gemeenten, patiënten/cliënten-organisaties en andere partijen.

Invoeringstrajecten

In het kader van de nieuwe taken zijn er naast de eerder genoemde handreikingen ook enkele andere ondersteuningsactiviteiten opgezet, zoals:

• Extra financiële impuls voor ondersteuning cliëntenparticipatie in het algemeen en voor GGZ-cliënten.

• Plan van aanpak voor versterking vrijwilligersbeleid. U wordt hierover binnenkort geïnformeerd. Datzelfde geldt voor de versterking van de mantelzorg.

• Samen met de VNG en ZN is een overgangsprotocol huishoudelijke verzorging ontwikkeld waarin afspraken zijn gemaakt over een zorgvuldige overgang van cliënten die hulp bij het huishouden ontvangen. In dit overgangsprotocol zijn ook voorbeeldafspraken en voorbeeldbrieven opgenomen voor cliënten. Momenteel wordt gewerkt aan een deel 2 voor gemeenten die niet per 1 januari 2007 het eigen beleid al hebben vastgesteld en tijdelijk de AWBZ-regelgeving moeten toepassen.

3. Verdere ontwikkeling en invulling van de Wmo

Vanaf 2007 zullen de activiteiten van het implementatiebureau Wmo vooral gericht zijn op een verdere uitwerking Wmo. Hierbij zal het accént vooral liggen op het ondersteunen van gemeenten bij het maken van een visie op de Wmo in het eerste vierjaarlijkse beleidsplan. In dit kader worden er ook diverse ondersteuningsactiviteiten ontwikkeld zoals:

Ontwikkelpilots/proeftuinen

Zoals ik u eerder heb geïnformeerd, heb ik 26 gemeenten geselecteerd die één of meerdere prestatievelden en centrale thema’s in de Wmo uitwerken. Deze ontwikkelpilots reiken zowel in de tijd als in betekenis verder dan de hiervoor beschreven activiteiten. In betekenis sluiten zij nauw aan bij de geuite wens van de Kamer om middels ontwikkelpilots te laten zien of en op wat voor manier de Wmo na 2006 verder ingevuld en ontwikkeld kan worden. Hierbij oriënteren enkele pilots zich op een mogelijke overheveling van de functies ondersteunende en activerende begeleiding vanuit de AWBZ naar de Wmo. Een besluit hierover zal door een nieuw Kabinet moeten worden genomen. De ontwikkelpilots zijn halverwege 2005 gestart en de meeste projecten zullen eind 2007 worden beëindigd. Bij de ontwikkelpilots streef ik nadrukkelijk naar de uitwerking en invulling van een combinatie van prestatievelden en enkele centrale thema’s (regierol gemeenten, inclusief beleid, civil society en horizontalisering).

Om de 26 geselecteerde gemeenten heen zijn cirkels van geïnteresseerde overige gemeenten opgericht. Dit zijn gemeenten die actief mee willen denken met het thema of het prestatieveld van de onderhavige pilot. De informatie uit de ontwikkelpilots is van belang bij de vraag op welke wijze de Wmo op een succesvolle manier ingevuld kan worden. Hierbij kunnen de ervaringen van de ontwikkelpilots als voorbeeld dienen voor de overige gemeenten. De 26 pilots worden ondersteund vanuit het implementatiebureau Wmo alsmede door de landelijke kennisinfrastructuur van het ministerie van VWS (NIZW, Xs_2, etc.) Om de overige gemeenten ook tussentijds te informeren over de tot nu toe behaalde resultaten, wordt op 27 november van dit jaar een landelijke bijeenkomst georganiseerd. Daarnaast worden middels nieuwsbrieven en informatie op de website www.invoeringwmo.nl gemeenten en overige partijen op de hoogte gehouden van de tussentijdse resultaten en leerervaringen van de ontwikkelpilots.

Nieuwe handreikingen

Gemeenten zullen in 2007 een vierjarig beleidsplan moeten opstellen over de wijze waarop zij het Wmo-beleid voor de komende jaren willen vormgeven. Dit plan moet in nauw overleg met cliënten/patiënten en burgers, alsmede met overige uitvoerende partijen worden opgesteld. Om gemeenten hierbij te ondersteunen ben ik voornemens om een digitale handreiking te ontwikkelen, waar gemeenten informatie kunnen krijgen over het maken van zo’n beleidsplan. In deze handreiking zullen ook de ervaringen van de 26 pilots worden betrokken alsmede andere «good practises». Daarnaast zal de gereedschapskist aangevuld worden met diverse andere handreikingen over de prestatievelden en de verschillende thema’s in de Wmo.

Themabijeenkomsten

Ter ondersteuning van de informatie die uit de ontwikkelpilots komt evenals de verschillende thematische handreikingen, worden over diverse thema’s landelijke dan wel regionale bijeenkomsten georganiseerd in 2007. Hierbij kan gedacht worden aan het plan van aanpak voor het vrijwilligersbeleid, de mantelzorg, inclusief beleid, leefbaarheid en sociale samenhang, OGGZ, etc.

Op 31 januari 2007 zal door het ministerie een groot VWS-congres worden georganiseerd, waar nadrukkelijk aandacht geschonken zal worden aan de reikwijdte van de Wmo. Hier zal ingegaan worden op de raakvlakken met andere beleidsterreinen zoals wonen, werken, inkomen en veiligheid.

4. Samenvatting derde monitor

Deze monitor, met als datum 1 juli 2006, geeft zicht op de stand van zaken bij 273 gemeenten (respons ruim 60%). Hieruit blijkt dat gemeenten goed op koers liggen bij de voorbereidingen op de invoering van de Wmo. Wel kiezen veel gemeenten er voor om zich in eerste instantie te richten op de nieuwe taken (aanbesteding hulp bij het huishouden, Wmo-verordening) en is een herijking van het reguliere beleid veelal pas na 1 januari 2007 aan de orde. Bijna alle gemeenten hebben een startnotitie opgesteld voor de Wmo. Deze is in 60% van de gemeenten ook door het college van B&W vastgesteld. Ongeveer 90% van de gemeenten geeft aan kaders te hebben gesteld voor de toegang en indicering, keuzevrijheid, cliëntenparticipatie en het persoonsgebonden budget (PGB). Bijna 90% van de gemeenten heeft over deze kaders overleg gehad met cliënten- en patiëntenorganisaties óf is dat op kort termijn van plan. Bijna 90% van de gemeenten streeft naar het afronden van de aanbesteding vóór de ingangsdatum van de Wmo per 1 januari 2007. Meer dan 90% van de gemeenten werkt samen met andere gemeenten. Er wordt vooral regionaal en met buurgemeenten samengewerkt. Veel gemeenten geven aan nog wel knelpunten te ervaren met betrekking tot het tijdpad, de financiën en de beschikbare beleidscapaciteit. Al met al kan geconstateerd worden dat de gemeenten goed op koers liggen bij de voorbereidingen op de inwerkingtreding van de Wmo per 1 januari 2007.


XNoot
1

U heeft dit verzoek gedaan in het debat over de Wmo op 2 februari 2006, in het Algemeen Overleg over het ontwerp Besluit maatschappelijke ondersteuning op 22 juni 2006 (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 131, nr. 108) en met uw brieven d.d. 3 juli 2006 (06-VWS-B-058 en 06-VWS-B-062).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven