Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30131 nr. 108 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30131 nr. 108 |
Vastgesteld 26 juli 2006
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 22 juni 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Ross-van Dorp van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– het ontwerpbesluit maatschappelijke ondersteuning (30 131, nr. 105, inclusief bijlage).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Mosterd (CDA) wijst erop dat in artikel 4.1 staat dat de bedragen in verband met de maximale eigen bijdragen die gemeenten mogen heffen, gewijzigd mogen worden. Er moet staan dat deze bedragen verlaagd mogen worden. Een gemeente mag gedurende maximaal 65 maanden, ruim vijf jaar, een bijdrage vragen voor een voorziening. Dit kan betekenen dat de cliënt de gehele voorziening betaalt. Een termijn van drie jaar is redelijker.
In artikel 4.1, onder punt 3, worden de maximale eigen bijdragen genoemd die vroeger onder de Wet voorzieningen gehandicapten vielen. Hebben gemeenten de vrijheid om lagere bedragen vast te stellen? De eigen bijdragen mogen niet boven het maximum uitkomen. Ook de bijdragen voor de WVG-voorzieningen moeten meegeteld worden. Gemeenten zijn verplicht, de voorziening te leveren. Als de uitkering in het daarvoor bestemde jaar is niet (geheel) is besteed, mag daarvan 30% gereserveerd worden. Dit kan toch niet elk jaar gebeuren? Desgevraagd steunt de heer Mosterd een onderzoek naar de koopkrachteffecten van eigen bijdragen die cliënten in het kader van andere regelingen naast de eigen bijdrage WMO moeten betalen.
Heeft de staatssecretaris al zodanige afspraken met de VNG en de aanbieders gemaakt dat de invoering van de WMO per 1 januari 2007 probleemloos kan verlopen? De eis van Europese aanbesteding hoeft geen belemmering te zijn. Gemeenten moeten weten dat zij ook een andere route kunnen volgen, bijvoorbeeld die van de prijsstelling. Voor de indicaties geldt een overgangstermijn van een jaar. Is de staatssecretaris bereid om in een brief aan de gemeenten alle (on)mogelijkheden aan te geven?
Er moet keuzevrijheid zijn, zowel voor het pgb als voor de zorg in natura.
Wil de regering gemeenten er nogmaals op wijzen dat dit niet vrijblijvend is? Ook voor de compensatie is voorlichting aan gemeenten nodig. Zijn er goede afspraken gemaakt met degenen die betrokken zijn bij het zorgloket? Zijn de witte vlekken in de CVTM-regeling (Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg) al weggewerkt? Kunnen de landelijke koepels van cliëntenorganisaties een vergoeding krijgen voor de noodzakelijke voorlichting aan lokale afdelingen? Is een gecombineerd pgb op grond van de WMO, de Zorgverzekeringswet en de AWBZ administratief uitvoerbaar? Hoe staat het met de ontwikkelingen van normen voor aanbieders?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD) wil onderscheid maken tussen voorzienbare en onvoorzienbare risico’s bij het heffen van eigen bijdragen, zodat op een moderne manier invulling kan worden gegeven aan het begrip «solidariteit». Dit is broodnodig om het zorgsysteem overeind te houden. Bij het beroep op een voorziening moeten de reden en de levensfase van de aanvrager worden meegewogen. Het is voorzienbaar dat een lichaam na het 70ste jaar gebreken gaat vertonen. Het gebrek zelf is niet te voorspellen, maar men kan zich er wel op voorbereiden door te sparen of een verzekering af te sluiten. Het is iets anders als iemand rond zijn 35ste onverwacht in een rolstoel belandt. Bovendien kunnen betrokkenen zich niet meer optimaal ontplooien. Dit idee past uitstekend bij het uitgangspunt van de compensatieplicht, namelijk niet de gelijkheid, maar de gelijkwaardigheid van mensen. Dit uitgangspunt kan leiden tot differentiatie van de lasten middels de eigen bijdrage van gebruikers van zorg. Is de staatssecretaris bereid dit nader uit te werken?
Het voorstel voor de eigen bijdragen in de AWBZ-zorg doet mevrouw Van Miltenburg sterk denken aan de plannen voor een magneetzweefbaan naar Groningen; een technisch hoogstandje dat uiteindelijk alleen maar een debacle kan worden. Het is een potentieel administratief en bureaucratisch drama. Bovendien gaat het ten koste van veel goeds dat al in gemeenten wordt gedaan. Het CAK, toch al niet bekend vanwege zijn snelheid van werken, zal volgend jaar nog verder in de problemen komen. Alle diensten die op grond van de WMO worden aangeboden kunnen onder de eigenbijdragesystematiek vallen, ook diensten, zoals «tafeltje dek je». Het wordt sowieso een stuk duurder omdat alle gegevens in het systeem van het CAK moeten worden ingevoerd.
Het heffen van de eigen bijdrage bij een pgb kan problematisch zijn. Bij de AWBZ wordt het pgb netto uitgekeerd, maar bij de WMO is dit niet mogelijk, hetgeen tot verwarring bij cliënten kan leiden. Ook gemeenten moeten de eigen bijdrage in kunnen houden.
De koppeling aan de eigen bijdrage op grond van de WVG leidt tot oneerlijke situaties. Eigen bijdragen worden voornamelijk gevraagd voor aanpassing van de eigen woning, maar steeds vaker vragen gemeenten een nominale eigen bijdrage voor voorzieningen, zoals een scootmobiel. De eigen bijdrage loopt door tot maximaal vijf jaar nadat de voorziening is verkregen. Bovendien is het maximum geschrapt. Mensen met een hoger inkomen lopen de kans hun eigen voorzieningen en woningaanpassing te moeten betalen. De regeling moet worden beperkt tot waar zij eigenlijk voor is bedoeld, namelijk anticumulatie van de eigen bijdragen huishoudelijke hulp en AWBZ. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de inkomenseffecten als gevolg van het afschaffen van het maximum?
De Kamer heeft met algemene stemmen een amendement aangenomen dat de gemeenten onverkort verplicht om inwoners naast een aanbod van zorg in natura, de keuze te geven voor een pgb. In de modelverordening staat echter het tegendeel. Wil de staatssecretaris de gemeenten onmiddellijk duidelijk maken dat verordeningen die niet in overeenstemming zijn met de regels, worden vernietigd?
Iedere gemeente is druk bezig met de voorbereiding van de uitvoering van de WMO. Naast enthousiasme is er ook veel verwarring en onzekerheid. Kan voor 15 september aanstaande een voortgangsrapportageworden uitgebracht waarin antwoord wordt gegeven op de volgende vragen? Hoe staat het met de aanbesteding voor de huishoudelijke hulp? Welke afspraken zijn er gemaakt tussen VWS, gemeenten en zorgkantoren? Hoe staat het met de indicatiestelling? Wordt erop toegezien dat niemand tussen wal en schip terechtkomt? Is de cliëntparticipatie op lokaal niveau geregeld? Welke onvoorziene problemen doen zich voor in het invoeringstraject en welke oplossingen zijn daarvoor gekozen? Past de meerkostenbenadering binnen de systematiek?
Mevrouw Verbeet (PvdA), die mede namens de fractie van GroenLinks spreekt, sluit zich aan bij de vragen van de heer Mosterd over de eigen bijdrage en de maximering. Zij is blij met de steun van de CDA-fractie voor een onderzoek naar de koopkrachteffecten van eigen bijdragen die cliënten in het kader van andere regelingen moeten betalen en steunt het verzoek van mevrouw Van Miltenburg om een voortgangsrapportage.
De modelverordening van de VNG lijkt helaas op een soort WVG-plus. Voorzieningen in woningen die speciaal voor ouderen zijn ontworpen, worden uitgesloten. Wie moet die aanpassingen dan wel betalen? De scheiding tussen wonen en zorg mag niet leiden tot onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor aanpassingen. Ook op het punt van de keuzevrijheid deugt de modelverordening niet. Is de staatssecretaris van plan, dergelijke verordeningen voor vernietiging voor te dragen? In de beantwoording van vragen van de Eerste Kamer lijkt zij de modelverordening niet af te wijzen.
Het is vreemd dat aanvragers die in staat zijn om het zelf te regelen, niet in aanmerking komen voor verstrekking van de voorziening. De WMO moet juist een brede werking hebben. Gemeenten moeten ook degenen helpen – uiteraard tegen kostprijs – die de voorziening zelf kunnen betalen. Wil de staatssecretaris een alternatief besluit uitwerken waarbij wordt uitgegaan van de meerkostenbenadering? Bij dit besluit dient uit te worden gegaan van het draagkrachtprincipe met ICF als normenkader.
Gemeenten hebben alleen in theorie de keuze voor het vragen van een eigen bijdrage, want zij worden gekort op basis van het bedrag dat naar verwachting op grond van de AWBZ kan worden geïnd. Gemeenten moeten nog een jaar de AWBZ-indicaties respecteren. Kan de financiële druk op gemeenten effect hebben op de ruimhartigheid waarmee WMO-voorzieningen geherindiceerd worden? Waarom kan er geen inzicht worden gegeven in de totaalopbrengsten van de eigen bijdragen uit de AWBZ over 2005? Gemeenten kunnen met de eigen bijdrage geen inkomensbeleid voeren. Als zij een lagere maximale bijdrage voor mensen met een laag inkomen willen vaststellen, zijn zij volledig afhankelijk van wat er voor het overige aan AWBZ-voorzieningen wordt verstrekt, want al die bijdragen worden bij elkaar opgeteld.
De gemeentelijke eigen bijdragen hebben voorrang op de eigen bijdragen op grond van de AWBZ. ActiZ vreest de rekening te moeten betalen als het budget voor de AWBZ vermindert. Vervalt de regeling dat de thuiswonende partner geen eigen bijdrage voor zorg zonder verblijf hoeft te betalen als de andere partner een eigen bijdrage voor intramurale AWBZ-zorg verschuldigd is? Welke gevolgen heeft dat voor de koopkracht? Er kan toch geen eigen bijdrage voor mantelzorg en vrijwilligershulp worden geheven?
Op welke gronden worden de specifieke uitkeringen verdeeld? Komt hier nog verandering in? Worden gemeenten gekort als zij de middelen voor specifieke uitkeringen niet besteden? Mogen gemeenten reserves opbouwen? Het WMO-besluit bevat een hardheidsclausule. De minister van VWS heeft de mogelijkheid om van dit besluit af te wijken indien toepassing onbillijkheid van overwegende aard tot gevolg heeft. In welke situaties is die clausule van toepassing? Hoe ziet het voorlichtingstraject er uit? Opvallend veel mensen weten niet wat er ten gevolge van de WMO precies verandert, ook raadsleden.
De heer Van der Vlies (SGP) meent dat de WMO, zoals die uiteindelijk vorm heeft gekregen, een goede basis vormt voor een beleid dat uitgaat van de persoonlijke situatie van betrokkenen. Hij heeft echter met grote verbazing en ontstemming kennisgenomen van de modelverordening van de VNG. Op grond daarvan is een pgb niet mogelijk voor de individuele voorzieningen huishoudelijke zorg, rolstoelen, scootmobielen en woningaanpassingen. Dat is in strijd met het aanvaarde amendement-Van Miltenburg c.s. en dus in strijd met de wet. Het is nu aan de staatssecretaris om de VNG terug te fluiten.
Een regio in Zuid-Holland gaat bij de aanbesteding uit van een drempel van een marktaandeel van minimaal 20% voor zorgaanbieders. Ook dat is in strijd met de kern van de wet, namelijk de keuzevrijheid. Ook hier moet de staatssecretaris tegen optreden. Gezien het laatste bulletin van Binnenlandse Bestuur is er verwarring over de vraag of er Europees aanbesteed moet worden. Kan de staatssecretaris daarover opheldering geven?
Op lokaal niveau moet optimaal gebruikgemaakt worden van alle instellingen. Tijdens de wetsbehandeling zijn in dit verband kerken en instellingen van particulier initiatief genoemd. Alle krachten moeten worden gebundeld om er iets goeds van te maken. Wil de staatssecretaris nagaan in hoeverre zij een en ander kan stimuleren? Wat vindt zij van het voorstel van de NPV om een WMO-expertisecentrum op te zetten? Bij de implementatie van de wet, dus over een halfjaar, moet de CVTM-regeling opnieuw adequaat functioneren.
In het besluit worden regels gesteld voor het verlenen van de stimuleringsuitkering. Tot nu toe blijft echter onduidelijk hoe van deze mogelijkheid gebruikgemaakt zal worden. De staatssecretaris schrijft dat zij in dit verband nog weinig vertrouwen heeft in medeoverheden. Waarop heeft die passage betrekking?
Er is een discrepantie tussen de tekst van artikel 4.2 en de toelichting op bladzijde 21. De stelling van de VNG is dat het vaststellen van aan lager bedrag aan eigen bijdrage louter een theoretische mogelijkheid is vanwege het anticumulatiebeding. Is er op dit punt nu wel of geen sprake van een mogelijkheid tot beperkte inkomenspolitiek? Welke relatie heeft het anticumulatiebeding met de pgb?
Waarom is gekozen voor een termijn van vijf jaar voor eigen bijdragen voor roerende zaken die in eigendom komen? Worden woningaanpassingen hierdoor niet veel duurder voor betrokkenen? Tot slot sluit de heer Van der Vlies zich aan bij het verzoek van mevrouw Van Miltenburg om een voortgangsrapportage in het najaar.
Mevrouw Kant (SP) merkt op dat eigen bijdragen in de zorg onredelijk zijn. Bovendien brengt de inning ervan zeer veel bureaucratie met zich en dat is geldverspilling. Als men de pech heeft om ziek te worden en men is verzekerd, dan moet men niet alsnog moeten bijbetalen. De SP is voor bijdragen naar draagkracht, maar niet op het moment dat men ziek wordt. De premies voor de ziektekostenverzekering en de AWBZ zijn inkomensafhankelijk. Dat draagvlak kan verbreed worden waardoor eigen bijdragen helemaal niet nodig zijn.
Gemeenten moeten in het kader van de WMO een eigen bijdrage heffen omdat daarbij bij de overheveling van het budget van is uitgegaan. Alleen zeer rijke gemeenten hebben de keuze om daarvan af te zien. Desalniettemin roept mevrouw Kant gemeenten op, geen eigen bijdragen te heffen. Hoe is de korting op het overgehevelde budget berekend? Wordt daarbij gebruikgemaakt van de nieuwe tabellen? Waarom is de opbrengst van de eigen bijdragen niet geoormerkt voor het instandhouden van de voorzieningen?
Het is niet correct dat de voorziening niet wordt verstrekt als de aanvrager die zelf kan betalen. Al heeft men een redelijk inkomen, men heeft niet gevraagd om een ernstige ziekte te krijgen. Dit is in strijd met het principe van de solidariteit tussen gezond en ziek. Bepaalt de gemeente of betrokkenen de voorziening zelf moeten betalen? Het grote bezwaar van de SP-fractie tegen de WMO is dat het recht op zorg of een voorziening vervalt.
Gemeenten kunnen voor meer voorzieningen een eigen bijdrage heffen. Gelukkig is de hoogte van het totaal aan eigen bijdragen gemaximeerd, maar meer mensen zullen eerder het maximum bereiken. Vindt de staatssecretaris dat gewenst? In hoeverre hebben gemeenten de vrijheid om de inkomensgrenzen te verlagen? De eigen bijdragen in het kader van de WMO zijn preferent, waardoor er minder eigen bijdragen voor de AWBZ geheven kunnen worden. Dit gaat toch niet ten koste van het budget voor de AWBZ?
Het anticumulatiebeding klinkt mooi, maar er moet ook rekening worden gehouden met extra kosten in verband met de Zorgverzekeringswet en de no-claimregeling. Om een reëel beeld te krijgen, moeten meer eigen bijdragen onder het anticumulatiebeding vallen.
Voortdurend wordt erop gewezen dat de bureaucratie moet verminderen, maar elke nieuwe maatregel leidt tot meer bureaucratie. Bij de anticumulatieregeling is het gevaar groot dat het geheel verwordt tot een bureaucratisch theater. 485 gemeenten moet elke maand de geleverde voorzieningen en de eigen bijdragen melden bij het CAK, terwijl dit kantoor nu al niet goed functioneert. Zijn er manieren om een Europese aanbesteding te voorkomen?
Antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris brengt naar voren dat men volop bezig is met de voorbereiding van de invoering van de WMO per 1 januari aanstaande. Met het conceptbesluit wordt een belangrijke stap op weg naar de uitvoering gezet. Dit besluit moet zo snel mogelijk na aanvaarding van de WMO door de Eerste Kamer worden vastgesteld en gepubliceerd. Gemeenten en het CAK hebben alle tijd nodig voor de noodzakelijke voorbereidingen. Ook met het oog op het bieden van duidelijkheid aan de burger over de eigenbijdrageregeling is een snelle vaststelling van het besluit van belang. Na instemming van de Eerste Kamer kan de communicatiecampagne gericht op de burger gestart worden. De Kamer zal van de voortgang daarvan op de hoogte gehouden worden. De staatssecretaris is gaarne bereid na het zomerreces een voortgangsrapportage over het gehele traject naar de Kamer te sturen.
Uitgangspunt van de eigenbijdrageregeling is dat gemeenten voldoende vrijheid hebben om de hoogte van de bijdrage vast te stellen. Gemeenten zijn het best in staat om op lokaal niveau maatwerk te bieden. Zij kunnen een afweging maken tussen het voorzieningenniveau en de bijdrage van cliënten. Tegelijkertijd wordt de burger beschermd tegen te hoge eigen bijdragen door het stellen van een maximum. Ook wordt in het conceptbesluit de uitvoerder van de regeling bepaald.
Artikel 15 van de WMO regelt dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat personen van 18 jaar en ouder een eigen bijdrage zijn verschuldigd voor individuele voorzieningen of een pgb. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat bij AMvB regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de eigen bijdrage. In het besluit wordt de maximale eigen bijdrage geregeld die gemeenten per vier weken mogen vragen voor WMO-voorzieningen en AWBZ-zorg samen. Er wordt ook aangegeven welk inkomensbegrip daarbij moet worden gehanteerd. Primair is gekozen voor de systematiek van de eigenbijdrageregeling van de AWBZ met een maximumbedrag voor alle burgers met een inkomen tot de grens van 120% van het relevant sociaal minimum, die neerkomt op maximaal 2,1% van het inkomen. Daarboven is sprake van een inkomensafhankelijke toeslag met een bijdrage van ten hoogste 15% van het verzamelinkomen boven de grens van 120% van het relevant sociaal minimum. Als inkomen voor de eigen bijdrage geldt het gebruikelijk belastbaar verzamelinkomen. Er is geen vermogenstoets, maar eventuele inkomens uit vermogen in box 3 behoren daar wel toe.
Binnen deze maximering hebben gemeenten drie mogelijkheden, te weten een lagere eigen bijdrage voor de minima, een ander startpunt voor de inkomensafhankelijke bijdrage – dat kan nooit hoger zijn dan het maximum – en een lager percentage voor de inkomensafhankelijke bijdrage. Met deze opzet wordt aan burgers die een beroep moeten doen op de WMO en/of de AWBZ bescherming en duidelijkheid geboden. Op basis van de huidige cijfers is te verwachten dat ruim 50% alleen gebruik zal maken van de WMO.
Met de AMvB wordt een aantal incongruenties uit de bestaande systematiek gehaald. Meerpersoonshuishoudens worden in de bestaande AWBZ-regeling zwaar aangeslagen. Vooral op minimumniveau zijn er onevenwichtige uitkomsten. In 2004 is de eigen bijdrage voor de AWBZ aangescherpt, maar is de regeling voor de WVG gelijk gebleven, waardoor mensen die voor een bepaald bedrag aan voorzieningen ten laste van de WVG hebben een geringe eigen bijdrage betalen, terwijl degenen die eenzelfde bedrag aan voorzieningen uit de AWBZ genieten een relatief hoge eigen bijdrage moeten betalen. Met de WMO komen deze voorzieningen voor een belangrijk deel onder hetzelfde regime te vallen.
Er is gekozen voor een eigenbijdragesysteem met zo weinig mogelijk rompslomp voor burgers en gemeenten. Daartoe is in de wet geregeld dat voor de vaststelling en inning van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van één orgaan. Op dit moment moeten betrokkenen zelf aangeven dat zij te veel aan eigen bijdragen hebben betaald om het geld terug te krijgen. Het CAK is belast met de uitvoering. Deze organisatie is al enige jaren aangewezen voor de uitvoering van de eigenbijdrageregeling in de AWBZ. De keuze voor het CAK is gebaseerd op de samenhang in de opzet van de eigenbijdrageregelingen en de anticumulatieregeling. De staatssecretaris zal ervoor zorgen dat deze regelingen goed worden uitgevoerd. Het CAK kan op betrekkelijk eenvoudige wijze de eigen bijdrage voor zowel de AWBZ als de WMO vaststellen en innen, terwijl tegelijkertijd de anticumulatieregeling wordt toegepast. Het voordeel voor de burgers van de keuze voor het CAK is dat zij zo weinig mogelijk last hebben van de administratieve kant van de regelingen. Zij ontvangen maar één factuur, ook als zij gebruikmaken van zowel de WMO als de AWBZ. De persoonlijke gegevens van burgers hoeven ook maar één keer opgevraagd te worden bij gemeente, Belastingdienst en aanbieders. Ook voor de gemeenten biedt deze keuze voordelen. De administratieve kant wordt voor hen geregeld. Bovendien worden de regelingen inzake anticumulatie en preferentie toegepast. Hierdoor zijn gemeenten ervan verzekerd dat de juiste bedragen op hun rekening worden gestort. Door het CAK wordt momenteel in overleg met de VNG de analoge regeling voor de WMO uitgewerkt, naast de bestaande eigenbijdrageregeling voor de AWBZ. Het is voor gemeenten mogelijk, het CAK op te dragen om de regeling uit te voeren op basis van eigen keuzes.
Het is voordelig voor de burger dat ook eenmalige eigen bijdragen, bijvoorbeeld voor woningaanpassing, meetellen voor de anticumulatie. Het is mogelijk dat de betrokkene ook behoorlijke uitgaven heeft in het kader van de AWBZ. De CG-raad heeft al jaren voor een anticumulatieregeling gepleit.
De eigen bijdragen kunnen per gemeente verschillen. Gemeenten zijn niet verplicht om een eigen bijdrage te vragen. Als huishoudelijke zorg heel scherp wordt ingekocht, is dat bijvoorbeeld niet nodig. Daardoor is het moeilijk om te voren aan te geven wat de regeling zal opleveren. Pas na enige tijd is inzicht te verkrijgen in de ontwikkelingen per gemeente. De preferentie inning van de WMO-bijdragen gaat niet ten koste van gehandicaptenzorg en verpleeghuiszorg. Eventuele extra inkomsten van gemeenten worden niet afgeroomd.
Het is acceptabel dat sommigen meer moeten betalen voor een voorziening als dat in overeenstemming is met het draagkrachtprincipe. In de regeling is het plafond aan eigen bijdragen stevig verankerd. Daarenboven is er de regeling voor bijzondere uitgaven. Degenen die geen belasting betalen, kunnen een beroep doen op de verzilveringsregeling. De regeling pakt gunstiger uit voor degenen met een middeninkomen of laag inkomen. Mensen met een hoger inkomen kunnen erop achteruitgaan. De eigen bijdragen kunnen nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening. Ten opzichte van degenen met een lager inkomen, is het inbouwen van een plafond voor mensen met een hoog inkomen – € 60 000 of meer – niet te rechtvaardigen.
Artikel 4.1 is niet helder genoeg geformuleerd. De tekst zal zo worden aangepast dat er geen misverstand over kan bestaan dat alleen lagere bedragen geheven kunnen worden. Wijzigingen in verband met de inkomensgrens kunnen eveneens alleen maar leiden tot een lagere eigen bijdrage. De gemeenteraad kan de verschuldigde eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend, verlagen.
Technisch is het mogelijk om de termijn van vijf jaar te wijzigen, maar de vraag is of dat wenselijk is, gelet op de derving van inkomsten. Gemeenten kunnen een lagere eigen bijdrage hanteren voor oud-WVG-voorzieningen.
Samen met ZN en VNG is een overgangsprotocol opgesteld waarin tot in detail is geregeld wat partijen moeten doen. Desgewenst kunnen de leden een exemplaar daarvan ontvangen. Voor de gemeenten is een brochure ontwikkeld waarin uiteen wordt gezet wat er onder de WMO allemaal mogelijk is. Er zijn ook bepalingen opgesteld met het oog op een soepele overgang. Zodra de wet door de Eerste Kamer is aanvaard, zullen de gemeenten daar met nadruk op gewezen worden. Het AWBZ-regime blijft gelden totdat de gemeentelijke WMO-verordening in werking treedt. Het aanbestedingstraject moet gestart zijn, maar dit hoeft niet op 1 januari aanstaande afgerond te zijn. De Kamer zal schriftelijk op de hoogte worden gesteld van de exacte inhoud van het overgangsregime. De staatssecretaris zal de Kamer een exemplaar van het overgangsprotocol huishoudeiijke verzorging doen toezenden.
Een onafhankelijke derde zal toezien op de groei van het aantal indicaties. Het ijkjaar is 2005. Op grond van de monitor zal bezien worden op welke wijze de WMO adequaat uitgevoerd zal worden. Er is ruimte om eventuele problemen als gevolg van een sterke toename van het aantal indicaties op te lossen.
Een gemeente is gehouden om te handelen in het algemeen belang van haar burgers. Met de WMO wordt geen inbreuk gemaakt op de wijze waarop gemeenten nu met de Welzijnswet en de WVG omgaan. Als het niet mogelijk is om met de algemene voorzieningen te voldoen aan de eisen van het compensatiebeginsel, zal een individuele voorziening getroffen moeten worden. Daarbij is het altijd mogelijk een pgb te verstrekken. Er zijn geen signalen dat gemeenten eigen bijdragen willen heffen voor diensten zoals «tafeltje dek je». In dat kader betaalt men voor het eten. Een individuele voorziening is een vorm van maatwerk. De staatssecretaris zal contact opnemen met de VNG om ervoor te zorgen dat er op dit punt geen misverstanden ontstaan. Een gemeentelijke verordening die in strijd is met de wet, zal vernietigd worden. De VNG luistert heel goed naar hetgeen in dit overleg naar voren wordt gebracht met het oog op mogelijke aanpassingen van de modelverordening.
Gemeenten worden via een verzamelbrief geïnformeerd over de komende veranderingen. Met de handreiking «inkoop en aanbesteding» krijgen gemeenten veel nuttige detailinformatie. Er zijn ook handreikingen over het lokaal loket en de indicatiestelling. Er zijn thematische voorlichtingsbijeenkomsten gehouden. De Kamer zal een overzicht van de verstrekte informatie ontvangen, met verwijzingen naar relevante bijlagen om de omvang binnen de perken te houden.
Er zijn geen alternatieven waarmee de aanbestedingsregels omzeild kunnen worden. Werken met een vaste prijs is mogelijk, maar dan is er een aanbesteding nodig om te selecteren op kwaliteit, zoals men in Zeeland al doet. Niet de aanbestedingsregels, maar vooral de tijdsdruk levert problemen op. Bij de aanbesteding mogen geen discriminatoire eisen gesteld worden, zoals een bepaald marktaandeel. Gemeenten moeten in het WMO-plan aangeven op welke wijze de keuzevrijheid bij zorg in natura wordt geregeld. Mede met het oog daarop wordt zoveel mogelijk uitgedragen wat wel en niet kan bij aanbestedingen. Bij de samenwerking in het kader van lokale loketten wordt aan de hand van goede praktijkvoorbeelden aangegeven wat de mogelijkheden zijn. Het WMO-plan bevat ook de lokale verordeningen. Dit is de beste manier om aan te geven op welke wijze een gemeente het compensatiebeginsel invult. Er wordt nog overlegd over de CVTM-regeling. De Kamer zal vernemen tot welke concrete maatregelen dit overleg heeft geleid. Alle leveranciers van huishoudelijke hulp vallen onder de Kwaliteitswet, dus onder het toezicht van de inspectie. Er wordt nog overlegd over de wijze waarop de inspectie hiermee om zal gaan.
De staatssecretaris is een groot voorstander van het draagkrachtprincipe. Als men zich moet indekken tegen voorzienbare risico’s heeft dit nogal wat consequenties, bijvoorbeeld bij het screenen van ongeboren leven. Er zijn diepgaande ethische discussies gevoerd over het recht op weten en het recht op niet-weten, inclusief de consequenties in verband met verzekerbaarheid van bepaalde aandoeningen. De staatssecretaris wil die weg absoluut niet op. De vraag in hoeverre bepaalde aandoeningen het gevolg zijn van verkeerd gedrag en dus in bepaalde mate verwijtbaar zijn, is zeer lastig te beantwoorden. Deze discussie kan eigenlijk alleen op individueel niveau gevoerd worden. Er is geen algemene regel op te stellen op grond waarvan van het huidige beleid afgeweken moet worden. Veel wetgeving is gebaseerd op het draagkrachtprincipe. Het loslaten daarvan heeft ook op dat terrein onoverzienbare gevolgen.
De regeling voor cliënten met een partner in een intramurale instelling wordt niet gewijzigd, ook niet voor het WMO-deel. In een apart debat zal worden ingegaan op de extramuralisering. Gemeenten zullen in de verordening een hardheidsclausule opnemen. In het kader van de voortgangsrapportage zal een voorbeeld daarvan naar de Kamer gezonden worden.
De raadsleden worden door de VNG via een speciale brochure geïnformeerd. De staatssecretaris zal erop toezien dat die informatie breed toegankelijk is. Na aanvaarding van de wet door de Eerste Kamer zal de VNG met ondersteuning van VWS een communicatietraject starten dat direct gericht is op burgers en doelgroepen. De voorlichting zal in eerste instantie worden verzorgd door de gemeente, want die moet de WMO ook uitvoeren. De staatssecretaris zal een algemene uitleg verzorgen, bijvoorbeeld via de huis-aan-huisbladen.
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen. Veelal zal daar een algemene voorziening voor getroffen worden. In sommige gevallen zal echter maatwerk nodig zijn en is een eigen bijdrage niet uitgesloten, bijvoorbeeld bij huishoudelijke hulp. De WMO moet goede, algemeen toegankelijke voorzieningen stimuleren, zoals steunpunten mantelzorg. De staatssecretaris komt later terug op de vraag over het WMO-expertisecentrum.
De wet biedt de staatssecretaris de mogelijkheid om een stimuleringsuitkering te verstrekken ter bevordering van het opzetten van nieuwe voorzieningen of van samenwerkingsvormen met een nationaal belang. Zij zal daar echter zeer terughoudend gebruik van maken. Er is zeker geen sprake van wantrouwen tussen de overheidslagen.
Het anticumulatiebeding is ook van toepassing op de eigen bijdrage in het pgb. Hetzelfde geldt voor de inhouding bij een financiële tegemoetkoming. De staatssecretaris zal doen wat in haar vermogen ligt om de administratieve rompslomp bij samenloop van pgb’s zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent dat de toelichting op het besluit op dit punt aangescherpt zal worden. Het is echter aan gemeenten om hier uitvoering aan te geven.
Gemeentebesturen stellen in samenspraak met het veld een beleidsnotitie op. Vervolgens moeten zij aangeven op welke wijze er op de negen prestatievelden geopereerd zal worden. In dat kader zal er zeker ook aandacht zijn voor de opbrengsten van de eigen bijdragen. Een wethouder zal niet snel geneigd zijn om de opbrengsten buiten zijn portefeuille te besteden. Door de WMO zal het welzijnsdomein veel politieker worden. De besteding van de beschikbare middelen wordt veel transparanter en er zullen heldere keuzes gemaakt moeten worden.
De RPCP’s hebben extra geld gekregen om netwerken te ondersteunen bij de voorlichting. Ten behoeve van de uitvoering van de wet zullen projectvoorstellen worden gedaan – onder andere door de ouderenorganisaties – waarbij een beroep kan worden gedaan op het fonds PGO. Dergelijke voorstellen zullen welwillend worden beoordeeld.
De kosten van de inning zijn voor rekening van de gemeente. De verdeelsystematiek voor specifieke uitkeringen verandert niet. Binnen de eigenbijdrageregeling is ruimte voor vergoeding van meerkosten. Op dat punt kan het huidige beleid worden voortgezet.
De heer Mosterd (CDA) gaat ervan uit dat de toelichting op het besluit wordt aangepast overeenkomstig de toezeggingen van de staatssecretaris. Door het anticumulatiebeding kunnen cliënten nooit meer aan eigen bijdragen betalen dan de vastgestelde maxima. Voor mensen met een hoog inkomen kan de eigen bijdrage overeenkomen met de kostprijs. Degenen die alleen een beroep doen op de WVG kunnen in de nieuwe systematiek in sommige gevallen duurder uit zijn.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD) steunt het voorstel van de heer Mosterd om de termijn terug te brengen van vijf naar drie jaar, hoewel zij liever had gezien dat de WVG niet onder de WMO was gebracht. Zij herhaalt haar vraag over de inkomenseffecten voor degenen met een midden- en hoger inkomen.
Mevrouw Verbeet (PvdA) acht het onverantwoord om het besluit in te voeren als de inkomenseffecten niet duidelijk zijn. Zij pleit voor een goed onderzoek terzake.
De heer Van der Vlies (SGP) steunt eveneens het voorstel om de termijn terug te brengen tot drie jaar. Hij is blij dat de staatssecretaris het draagkrachtprincipe niet wil verlaten.
Mevrouw Kant (SP) steunt eveneens de reactie van de staatssecretaris inzake het draagkrachtprincipe.
Wordt bijgehouden hoeveel mensen de maximale eigen bijdrage betalen? Wordt daarbij ook rekening gehouden met andere eigen bijdragen, zoals de no claim?
De staatssecretaris zal, gehoord dit overleg, de memorie van toelichting op een aantal punten verduidelijken en aanscherpen. Zij is bereid om de termijn terug te brengen tot drie jaar.
De koopkrachteffecten zijn niet te voorspellen omdat de gemeentelijke verordeningen nog niet bekend zijn. Een en ander zal nauwlettend gevolgd worden. De Kamer zal worden geïnformeerd over de koopkrachtontwikkelingen.
De maximale eigen bijdragen zijn duidelijk in het besluit omschreven. Van degenen met een hoog inkomen kan een hogere bijdrage worden gevraagd voor woningaanpassing of een scootmobiel. In alle gevallen geldt het anticumulatiebeding.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Varela (LPF), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GroenLinks), Koşer Kaya (D66) en Van der Sande (VVD).
Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van As (LPF), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Hermans (LPF), Van Egerschot (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GroenLinks), Bakker (D66) en Nijs (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30131-108.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.