30 079 VMBO

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 122 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2024

Op onze scholen zitten leerlingen met uiteenlopende talenten. Al die verschillende talenten verdienen ontplooiing en waardering en zijn nodig voor de uitdagingen van nu en de toekomst. Toch leven we in een samenleving waar praktijkgericht onderwijs, en specifiek het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), vaak minder waardering krijgt dan de havo of het vwo. Het is belangrijk dat alle leerlingen de waardering krijgen die ze verdienen, daarvoor moeten keuzes die gemaakt zijn in de inrichting van het funderend onderwijs opnieuw overdacht worden. Daarom ontving uw Kamer in september 2023 een Kamerbrief1 waarmee een beweging ingezet werd naar meer waardering voor praktijk in het gehele funderende onderwijs; dus zowel het primair als het voortgezet onderwijs. Want het gaat niet alleen om het vmbo, maar om het praktijkgericht onderwijs in alle leerroutes en schoolsoorten. Met deze Kamerbrief wordt de volgende stap gezet om de rol van praktijkgericht onderwijs te versterken,2 waarmee ook de basis wordt gelegd voor het volgende kabinet om de waardering voor praktijkgericht onderwijs te verbeteren. Hierbij wordt ook ingegaan op de voor- en nadelen van een vijfjarig vmbo op verzoek van het Kamerlid Kwint (SP).3

1. Wat is waardering voor praktijkgericht onderwijs?

De onderwaardering van praktijkgerichte prestaties, opleidingen en diploma’s is een complex vraagstuk dat het onderwijs overstijgt. Hoe we als samenleving kijken naar de verschillende onderwijssoorten en beroepen heeft impact. Daarom is het belangrijk dat de bredere maatschappelijke discussie hierover gevoerd wordt.4 Tegelijk zien we dat de onderwaardering voor praktijk wordt weerspiegeld in het funderend onderwijs, bijvoorbeeld doordat praktijk met name aan het praktijkonderwijs en leerroutes in het vmbo wordt gekoppeld en niet aan de havo of het vwo. Om hierop daadwerkelijk impact te maken moeten we keuzes maken rondom het aanbod van lesstof en de toetsing en de inrichting van de schoolsoorten in het funderend onderwijs zélf.

Zowel het begrip «waardering» als het begrip «praktijkgericht onderwijs» moet goed gedefinieerd worden in de context van het funderend onderwijs om in het gesprek over de waardering hiervan de juiste scherpte en diepte te krijgen. In deze Kamerbrief bedoelen we met waardering een tastbaar en aantoonbaar effect voor de leerling op zijn of haar leerloopbaan in het funderend onderwijs. Zo wordt waardering voor een praktijkgerichte prestatie iets, waar leerlingen in alle leerroutes mee in aanraking komen en waardoor praktijkgerichte talenten gestimuleerd worden. Leerlingen kunnen dan op deze waardering wijzen als zij praktische prestaties willen aantonen, zoals dat ook met scores van het leerlingvolgsysteem, een centrale toets of een periodecijfer voor wiskunde kan.

Waardering in het funderend onderwijs voor praktijkgerichte prestaties ontstaat door een merkbaar en aanwijsbaar effect van die prestaties op de leerloopbaan van de leerling.

De kerndoelen, eindtermen en lesdoelen kunnen bereikt worden door onderwijsactiviteiten die in verschillende contexten kunnen worden uitgevoerd. Zo kan een activiteit in een schoolse context5 worden uitgevoerd, maar ook in een buitenschoolse context.6, 7 We spreken van een buitenschoolse context als de leefwereld van de leerling of de wereld buiten de school gebruikt wordt om leerdoelen te bereiken. In de dagelijkse praktijk, waar praktijkgericht onderwijs uiteraard niet nieuw is, kunnen de schoolse context en de buitenschoolse context door elkaar lopen. Praktijkgericht onderwijs, leren in een buitenschoolse context, in combinatie met leren in een schoolse context zorgt ervoor dat leerlingen goed voorbereid worden op het vervolg van hun leerloopbaan.

Praktijkgericht onderwijs vindt plaats in een leeromgeving waarin interactie tussen de leerling en de buitenschoolse context plaatsvindt.

Een praktijkgerichte onderwijsactiviteit laat leerlingen leerdoelen bereiken en verdiepen door kennis, vaardigheden en houdingen te gebruiken in opdrachten waarvan een niet geschreven verwerking nadrukkelijk deel uitmaakt, die zijn verbonden aan de wereld buiten de schoolse context. Hierdoor krijgen de leerdoelen betekenis en worden ze verbonden aan de leefwereld van de leerling.

Het definiëren van praktijkgericht onderwijs en een praktijkgerichte prestatie maakt het mogelijk om deze prestaties aan te wijzen in de dagelijkse praktijk van de leerlingen en er het gerichte gesprek over te voeren. We kunnen onderzoeken welke rol dit type onderwijs nu heeft in het onderwijsprogramma, welke rol we vinden dat het zou moeten hebben, en hoe we de prestaties van leerlingen hierop meer waardering kunnen geven in zowel de toetsing als de leerloopbaan van de leerlingen.

2. Praktijkgericht onderwijs en basisvaardigheden versterken elkaar

Praktijkgericht onderwijs komt niet in plaats van andere leerdoelen, maar richt zich op de manier waarop deze doelen worden bereikt en gewaardeerd. Zo kan het ontdekken en ontwikkelen van talenten niet zonder dat de basisvaardigheden op orde zijn. De basisvaardigheden zijn essentieel voor leerlingen in het vervolgonderwijs maar ook zeker in de maatschappij. Praktijkgericht onderwijs staat niet los van de schoolse context maar gebruikt de buitenschoolse context om leerdoelen, zoals bijvoorbeeld de basisvaardigheden aan te bieden en te versterken in een relevante en herkenbare context.8 Dit geeft docenten de kans om taal- en rekenontwikkeling deel te maken van hun praktijkgerichte opdrachten en daar eisen aan te stellen. Op deze manier kan praktijkgericht onderwijs bijdragen aan het behalen van de basisvaardigheden en zorgt het niet voor overladenheid in het programma. Het is een aanvulling op meer theoretisch gerichte (schoolse) manieren van verwerken.

Praktijkgericht onderwijs is voor scholen niet nieuw, denk bijvoorbeeld9 aan het ontwerpen van een «graffiti-vrije bank» in opdracht van de gemeente. Leerlingen krijgen hiermee een goede indruk van de praktijk buiten de school en doen nieuwe ervaringen op. Basisvaardigheden zijn onmisbaar om zo’n opdracht te doen. Een beoordeling voor het eindproduct is dus zoveel meer dan alleen de beoordeling van een werkstuk. Het beoordeelt alle kennis en vaardigheden die nodig waren om tot een resultaat te komen.

3. Concrete stappen naar meer waardering voor praktijkgericht onderwijs

In de Kamerbrief van september 2023 zijn drie onderwerpen genoemd waarop keuzes heroverwogen moeten worden om meer waardering voor praktijkgericht onderwijs te creëren:

  • de balans in het onderwijsaanbod met aandacht voor praktijkgericht onderwijs,

  • de wijze waarop we leerlingen in beeld brengen op overgangsmomenten in hun schoolcarrière, en

  • teveel en te smalle leerroutes in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.

De afgelopen maanden is uitvoerig met professionals en betrokkenen uit het onderwijsveld gesproken. Hierbij waren docenten, teamleiders, schooldirecteuren, bestuurders, ouders en belangenbehartigers aanwezig. Uit deze bijeenkomsten bleek een grote betrokkenheid bij de besproken onderwerpen. Ook werd in deze gesprekken duidelijk dat het praktijkonderwijs een aantal knelpunten met de andere schoolsoorten in het funderend onderwijs deelt, maar dat er ook veel verschillen zijn. Daarom zal het vervolgproces zich niet richten op het praktijkonderwijs. Uw Kamer wordt apart geïnformeerd over de knelpunten in het praktijkonderwijs voorafgaand aan het debat over praktijkonderwijs. Waar mogelijk zal het praktijkonderwijs wel worden betrokken bij de oplossingsrichting.

Veel scholen hebben al praktijkgerichte onderdelen in hun programma en vinden die ook waardevol. Daarbij gaven docenten wel aan dat het moeilijk is om een balans te vinden in het waarderen van praktijkgerichte prestaties ten opzichte van andere leervorderingen die zichtbaar gemaakt kunnen worden met een geschreven toets. Aandachtspunten die daarnaast uit de gesprekken naar voren kwamen waren de organiseerbaarheid en de draagkracht van scholen, docenten en lerarenopleiders. Ouders gaven aan dat zij de druk van toetsen hoog vinden en dat zij belang hechten aan het in beeld brengen van alle talenten. Daarnaast hechten zij waarde aan mogelijkheden voor leerlingen om te kunnen groeien en dat daarbij ruimte moet zijn om van leerroute te kunnen wisselen in het voortgezet onderwijs. De opbrengsten van de bijeenkomsten hebben geleid tot een verdere aanscherping en uitwerking van de richting op de drie genoemde thema’s.

3.1 Balans in het onderwijsaanbod: te weinig aandacht voor praktijk

We willen dat de waardering voor praktijkgerichte prestaties en schoolsoorten toeneemt, door in alle leerroutes van het voortgezet onderwijs ruimte te maken voor praktijkgerichte onderwijsactiviteiten. Hierdoor kunnen leerlingen zich op al hun talenten oriënteren, maar krijgen zij ook praktijkgerichte vervolgopleidingen en beroepen in beeld. Zo zal een leerling in het vwo die ontdekt dat hij of zij interesse heeft in het bouwen en ontwerpen van meubels, zich daar verder in willen verdiepen. Dan is een onderwijsprogramma nodig waarin ruimte is om ook deze kennis en vaardigheden te verkennen en verdiepen uiteraard zonder de focus van de leerroute te verliezen.

Concrete acties

Om de rol van praktijkgericht onderwijs in het onderwijsprogramma blijvend te versterken zijn al een aantal stevige maatregelen getroffen:

  • Invoering van de praktijkgerichte programma’s in het voortgezet onderwijs

  • Het verder uitbouwen van de regionale netwerken van Sterk Techniek Onderwijs10

  • Het opzetten van een leergemeenschap voor scholen die het praktijkgerichte programma gaan aanbieden in de gemengde en theoretische leerweg

  • De actualisering van het curriculum van de profielvakken in de bovenbouw van het vmbo en het bijstellen van de curriculum van de avo-vakken

  • Het stimuleren en ondersteunen van initiatieven voor buitenschools leren, de uitbreiding en het versterken van de vmbo-vakwedstrijden en de versterking ervan middels LOB-activiteiten

  • Het stimuleren van bèta-techniek aan de hand van het NGF-programma «Tech kwadraat».

Daarnaast kunnen twee vervolgstappen worden overwogen om de ingeslagen richting verder te versterken:11

  • Het versterken van de rol van praktijkgericht onderwijs in het behalen van kerndoelen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en het primair onderwijs naar aanleiding van het onderzoek naar praktijkgericht onderwijs.

  • Het versterken van het praktijkgericht onderwijs door het oprichten van een kenniscentrum waarin de wetenschappelijke en praktische kennis gebundeld, verdiept en gedeeld kan worden.

3.2 De leerling te smal in beeld op overgangsmomenten

Het Nederlandse onderwijsstelsel kent een eerste selectie op twaalfjarige leeftijd. Op verschillende momenten in de leerloopbaan van leerlingen nemen professionals in de school een beslissing over de leerloopbaan van een leerling. De vraag wat we willen meten, weten en zichtbaar maken op deze beslissende momenten is belangrijk. Objectieve toetsen en gegevens zijn hierin belangrijk. De huidige selectie van gegevens waarmee we leervorderingen en prestaties meten, zijn voornamelijk gericht op theoretische vaardigheden en doen te weinig recht aan de bredere capaciteiten van leerlingen.

Dit raakt bovendien aan de balans in het curriculum. Een leerling die naar één van de leerwegen in het vmbo gaat, krijgt automatisch meer praktijkonderdelen in het onderwijsprogramma, terwijl in de selectie niet of nauwelijks getoetst wordt of een leerling inderdaad meer talent voor praktijk heeft. De focus van de toetsen ligt met name op leesvaardigheid en rekenvaardigheid. Uiteraard zijn dit belangrijke onderdelen om in beeld te hebben, maar de koppeling met de hoeveelheid praktijk in het vervolgonderwijs voor deze leerlingen verdient meer aandacht.

Concrete acties

Om de rol van praktijkgerichte prestaties te versterken wordt het onderzoek naar het meetbaar, zichtbaar en waardeerbaar maken van praktijkgerichte leervorderingen en prestaties in het funderende onderwijs doorgezet, zodat we kunnen bepalen wat de rol moet zijn van deze prestaties bij het bepalen van vervolgstappen in de leerloopbaan van een leerling.

Op basis van dit onderzoek kan worden bepaald wat de rol van praktijkgerichte prestaties bij de overgang primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs kan zijn. Hierbij betrekken we expliciet de door uw Kamer aangenomen motie Paul (VVD) en Beertema (PVV), waarin gevraagd wordt te onderzoeken hoe praktijkgericht onderwijs meetbaar en toetsbaar gemaakt kan worden in de doorstroomtoets.12

Tevens kan als vervolgstap worden overwogen om te onderzoeken of het mogelijk is om de profiel- en keuzevakken in het vmbo op hoger praktisch niveau (corresponderend met mbo, havo, hbo of vwo) te ontwikkelen, waardoor de vmbo-leerlingen op hun eigen school toegang hebben tot een uitdagender aanbod.

3.3 Te veel en te smalle onderwijsleerroutes in de onderbouw van het voortgezet onderwijs

Het is belangrijk om te kijken naar de potentiële impact van de leerroutes op de waardering van praktijkgericht onderwijs. Deze impact is mogelijk groot want hoewel de kerndoelen voor alle leerroutes in de onderbouw van het voortgezet onderwijs gelijk zijn, zien we in de praktijk te veel smalle leerroutes met elk eigen onderwijsprogramma’s, lesmethodes en vakkenpakketten. Hierdoor doet het aanbod niet noodzakelijkerwijs recht aan de (brede) capaciteiten van leerlingen. De leerling loopt het risico door het gevolgde programma vanaf het eerste leerjaar in een fuik terecht te komen. Instromen in deze leerroutes gebeurt bovendien op basis van een (te) beperkte selectie van met name cognitieve leervorderingen.13 Dit heeft als risico dat de inhoud en focus van deze leerroutes uit balans raakt: praktijkgericht onderwijs en praktijkgerichte prestaties worden nu automatisch aan de «lagere» niveaus gekoppeld. Dit bemoeilijkt onderwijskansen en perspectieven op vervolgonderwijs en kansen in de samenleving voor leerlingen in deze niveaus. De verwachting is dat het creëren van bredere leerroutes met een breder aanbod uiteindelijk meer recht doet aan de capaciteiten en talenten van alle leerlingen.

Veranderende leerstromen

Deze verwachting wordt geïllustreerd door duidelijke veranderingen die de afgelopen jaren te constateren zijn in de instroom bij de start van het voortgezet onderwijs, maar ook in de doorstroom van vmbo naar mbo.14 In de basisberoepsgerichte leerweg neemt de instroom de laatste jaren af – binnenkort is vmbo-bb de kleinste leerweg – terwijl in de overige leerroutes van het vmbo de instroom stabiel blijft. De instroom in het vwo neemt eveneens toe. Leerlingen stromen dus steeds hoger het voortgezet onderwijs in.15

Een vergelijkbare trend is te zien in het mbo waar de instroom in mbo-4 toeneemt terwijl de instroom in mbo-2 afneemt. Daarnaast stromen leerlingen met een kaderberoepsgerichte opleiding steeds vaker door naar mbo-4. De cijfers laten bovendien zien dat leerlingen hun diploma vaak halen op hun instroomniveau. Leerlingen stromen niet alleen hoger in, maar halen hun diploma dus ook. Daarnaast stijgt het aantal havisten dat de overstap maakt naar het mbo, de meesten van hen stromen in op niveau 4.16 Deze trends roepen de vraag op of de capaciteiten en interesses van leerlingen in de verschillende leerroutes wel stroken met de uitstroommogelijkheden die horen bij de huidige leerwegen en vmbo-diploma’s: het lijkt er sterk op dat we leerlingen bij de start van het voortgezet onderwijs te smal indelen op basis van een te beperkte set gemeten leerresultaten.

Concrete acties

Daarom is onderzoek in de praktijk via een pilot nodig, waarbij de impact van een breder onderwijsprogramma wordt onderzocht. Met deze pilot gaan we onderzoeken wat het effect is van het verminderen van de leerroutes in de onderbouw van het vmbo op de rol van praktijkgericht onderwijs. De deelnemende scholen gaan de leerlingen indelen in minder leerroutes op basis van bredere onderwijsprogramma’s. Deze pilot moet in beeld brengen of er zo ruimte ontstaat om praktijkgericht onderwijs een plaats te geven in de bredere onderwijsprogramma’s en bij de beoordeling van leerlingen op overgangsmomenten. De inrichting van de schoolsoorten in de bovenbouw (examinering vmbo, havo en vwo) staat daarbij niet ter discussie. Deze pilot zal in het najaar van 2024 worden uitgewerkt en in schooljaar 2025–2026 naar verwachting worden gestart. Deze pilot is een aanvulling op het leertraject «Doorstroom in een kansrijk stelsel» waar in één van de onderzoeksthema’s ook gekeken wordt naar de inrichting van de onderbouw van het voortgezet onderwijs.17

4. Werken aan een toekomstbestendig vmbo

Naast het praktijkonderwijs is het vmbo een schoolsoort waarin praktijkgericht onderwijs een grote rol heeft en waar uitstekende voorbeelden zijn van vakken en opdrachten in de buitenschoolse context. Leerlingen ontdekken hun talenten in een contextrijke omgeving en worden geënthousiasmeerd voor de arbeidsmarkt van de toekomst.

Juist die goede koppeling met de praktijk buiten de school maakt dat het vmbo continu in ontwikkeling moet zijn. In mijn visie is het vmbo oriënterend van karakter, waarbij leerlingen in alle delen van het land brede mogelijkheden hebben tot het ontdekken en versterken van hun talenten. Het onderwijsprogramma, dat leerlingen in het vmbo aangeboden krijgen moet hen zodanig toerusten dat zij goed voorbereid zijn voor hun vervolgstap. Het vmbo moet bovendien inspelen op dalende leerlingenaantallen, knellende bevoegdheden en een tekort aan docenten voor de profielvakken. Uw Kamer is hier in de afgelopen jaren verschillende keren over geïnformeerd.18 Daarnaast zien we zorgelijke ontwikkelingen met betrekking tot de beheersing van basisvaardigheden in het vmbo en het niveau van de schoolexaminering.

Er zijn stappen nodig om scholen te helpen het vmbo organiseerbaar en flexibel te houden. Om beter zicht te krijgen op de huidige ontwikkelingen is aan de Stichting Platforms vmbo (SPV) in 2021 gevraagd een advies uit te brengen over de toekomst van het beroepsgerichte vmbo. In dit advies kijkt de SPV vooral naar de (organisatie)vraag: is de manier waarop het beroepsonderwijs vmbo nu is georganiseerd houdbaar en wenselijk? En op welke manier zou het beroepsonderwijs vmbo optimaal georganiseerd kunnen worden? Aan de hand van dit advies onderscheiden we drie niveaus waarop verbetering nodig is:

  • het curriculum van het beroepsgerichte programma,

  • de organisatie van het vmbo (flexibiliteit, aanbod van vakken)

  • het stelsel (de leerwegen en het aantal leerjaren) van het vmbo.

De huidige stappen liggen, zoals gezegd, vooral op het niveau van het curriculum en de organisatie: nadat deze stappen zijn doorlopen is er beter zicht op wat er aanvullend nodig is in het stelsel.

4.1 Actualisatie van het curriculum beroepsgerichte programma’s

Zowel van de SPV als van scholen zelf zijn veel signalen ontvangen over de noodzaak tot het actualiseren van de beroepsgerichte vakken in het vmbo. SLO, het CvTE en het Cito hebben de opdracht gekregen tot actualisatie van de beroepsgerichte profielvakken.19 Voor enkele vakken is geconstateerd dat er op korte termijn groter onderhoud nodig is, bijvoorbeeld wanneer volledige profielmodules worden vervangen of samengevoegd. In het meest gunstige scenario zijn alle profielvakken vernieuwd in de zomer van 2026. Daarna wordt het tijd voor een grotere vernieuwingsslag. Hierbij wordt rekening gehouden met de inzichten die tegen die tijd zijn opgedaan met betrekking tot een ideale organisatiestructuur voor het vmbo. Het curriculum zal hierop moeten aansluiten.

4.2 Organisatie beroepsgerichte vakken vmbo

Voor de meeste scholen is het niet mogelijk om meer dan enkele profielen aan te bieden. Sommige scholen bieden zelfs maar één of twee profielen aan. Gezien de constatering dat leerlingen over het algemeen in hun schoolkeuze niet het profielenaanbod leidend maken, maar eerder de nabijheid van de school of het aantal klasgenoten dat ook naar deze school gaat, heeft dit grote gevolgen voor het aanbod voor leerlingen. De huidige profielenstructuur, in combinatie met de licenties- en bevoegdhedenstelsels, is daardoor steeds meer een knellende factor geworden.

Onderzoek naar de toekomstige structuur

De SPV biedt een alternatief in haar advies, waarbij zij kiest voor een modulaire structuur. De leerling volgt daarbij een vaste kern en daarnaast een heel aantal keuzemodulen, deels om kennis te maken met werkvelden/sectoren en deels om te kunnen verdiepen of verbreden. Hiermee zou de structuur tegemoet kunnen komen aan een aantal wensen:

  • elke leerling krijgt in elk geval een programma met algemene (beroeps)vaardigheden, een goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding, en de juiste handvatten om procesmatig te kunnen werken,

  • de leerling die al goed weet welke richting hij/zij wil kiezen, kan meer verdiepende modules kiezen,

  • de leerling die liever breed blijft oriënteren, kan meer verbredende modules kiezen.

We zullen samen met veldpartijen, uitvoeringsorganisaties en wetenschappers tot aan de zomer 2026 de tijd nemen om verschillende toekomstscenario’s wat betreft de ideale structuur voor het beroepsgerichte vmbo nauwkeurig te beoordelen. Na deze onderzoeksfase zal er een onderbouwd voorstel gedaan kunnen worden voor een organisatiestructuur in het vmbo die toekomstbestendig is.

Flexibilisering centraal schriftelijk en praktisch examen

Een ander knelpunt dat wordt benoemd in het advies van de SPV betreft het gebrek aan flexibiliteit bij het afnemen van het centraal schriftelijk en praktisch examen (cspe). De huidige, redelijk rigide, examenstructuur met één afnameperiode per jaar, sluit niet aan op de opleidingsstructuur met beroepsgerichte profielvakken en keuzevakken die juist meer flexibiliteit verschaffen. Docenten en schoolleiders zien het belang van centrale examinering, maar geven tegelijkertijd aan dat het organiseren van het cspe buitengewoon veel werk kost in een korte periode in het voorjaar. Dit heeft niet alleen consequenties voor de examenklassen, maar ook voor de rest van de school, omdat de praktijklokalen niet gebruikt kunnen worden voor andere activiteiten. Ten tweede wordt voor de praktijkopdrachten zeer nauwkeurig en specifiek voorgeschreven welke materialen en hulpmiddelen voorhanden moeten zijn, zodat inhoud en afname-omstandigheden landelijk zo gelijk mogelijk zijn. Het nadeel is echter dat niet alle scholen dezelfde machines, financiële mogelijkheden en fysieke context hebben. Een school op het Friese platteland heeft een geheel andere context dan een school in hartje Rotterdam.

Het is belangrijk dat er een centraal afnamemoment blijft bestaan voor de praktijkvakken, maar we willen scholen tegemoet komen in hun wens tot meer flexibiliteit. Daarom hebben het CvTE en Cito dit jaar de opdracht gekregen om de mogelijkheden tot flexibiliteit in tijd en op inhoud te onderzoeken: hierbij wordt ten eerste gekeken naar de mogelijkheid tot verruiming van de afnamemogelijkheden van de cspe’s en ten tweede naar de mogelijkheid om voor scholen meer inhoudelijke ruimte in te kunnen bouwen zodat de exameninhoud beter aansluit op de lokale context met behoud van gelijkwaardigheid en een landelijke normering. Uw Kamer wordt in de eerste helft van 2025 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en de mogelijke vervolgstappen.

Buitenschools leren

In het vmbo zijn onderwijs en beroepspraktijk nauw met elkaar verbonden. De groeiende aandacht voor praktijkgericht leren – te concluderen uit het enthousiasme voor praktijkgerichte programma’s in de tl en gl, en de subsidie voor praktijkgerichte havo – laat zien dat steeds meer scholen de waarde van praktijkgericht leren inzien, iets wat eerder in deze brief uiteen is gezet. Juist omdat deze beweging steeds breder wordt, is het goed dat de SPV een brochure heeft ontwikkeld over het belang van buitenschools leren, met suggesties over het succesvol inzetten van deze werkvorm.20

5. Stelsel vmbo: vijfjarig vmbo, aantal leerwegen en positie van vakken

5.1. Vijfjarig vmbo

Verschillende partijen hebben in de afgelopen jaren opgeroepen tot een vijfjarig vmbo. Dit leidde tijdens het notaoverleg Curriculum funderend onderwijs en Masterplan basisvaardigheden tot de vraag om de voor- en nadelen in kaart te brengen van een vijfjarig vmbo.21 De keuze of een vijfjarig vmbo wel of niet ingevoerd moet worden laat ik aan het volgende kabinet.

Het is niet de eerste keer dat de Tweede Kamer vraagt naar de mogelijkheid van een verlengd vmbo. Naar aanleiding van de motie Siderius (SP) is in 2017 onderzoek verricht naar de mogelijkheid van een zesjarige opleiding in een vmbo setting.22 Toentertijd is in de Kamerbrief Sterk beroepsonderwijs toegelicht dat een vijfjarig vmbo weliswaar voor de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg een interessante optie is, maar dat dit als generieke maatregel voor alle vmbo-leerlingen geen oplossing biedt.23 Sindsdien heeft het vmbo verschillende ontwikkelingen doorgemaakt, zoals de brede invoering van de beroepsgerichte profielen en beroepsgerichte keuzevakken en de start van de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Tegen deze achtergrond hebben we opnieuw naar de toegevoegde waarde van een vijfjarig vmbo gekeken. In het najaar van 2023 heeft uw Kamer mijn eerste duiding gekregen.24

Verschillende aanleidingen en inrichtingsvormen

De pleitbezorgers van een vijfjarig vmbo zien uiteenlopende aanleidingen voor een verlenging van het vierjarige vmbo. Meer onderwijstijd zou bijvoorbeeld betere leeropbrengsten opleveren. Een extra jaar geeft mogelijk meer kansen om aan de achterstanden op basisvaardigheden te werken. Het verbinden van een startkwalificatie aan het vmbo zou kunnen leiden tot gelijkere kansen tot doorstroom in het vo-stelsel. Tot slot zou een extra jaar de uitval in het mbo kunnen verminderen. Deze uiteenlopende aanleidingen leiden tot verschillende inrichtingsvormen van een vijfjarig vmbo. De Onderwijsraad en de VO-raad zijn voorstander van een extra onderbouwjaar.25, 26 SPV adviseert daarentegen een derde bovenbouwjaar in combinatie met een afsluiting op het vmbo met een startkwalificatie.27 Grosso modo zijn vier varianten denkbaar met elk voor- en nadelen. Twee varianten in de onderbouw: een driejarige vmbo-eigen onderbouw en een driejarige brede brugperiode. En twee varianten die gericht zijn op de bovenbouw: een driejarige bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg en een driejarige bovenbouw van de kaderberoepsgerichte, gemengde en theoretische leerwegen. In bijlage 1 worden deze varianten verder uitgewerkt.

Consequenties van een verlengd vmbo

Een extra jaar vmbo is een ingrijpende maatregel met forse (financiële) consequenties. Een verlengd vmbo betekent bijvoorbeeld dat leerlingen in het vmbo een jaar langer in het voortgezet onderwijs blijven. Dit heeft forse consequenties voor het aantal benodigde docenten in een tijd van grote docententekorten. Daarnaast is de organisatorische impact voor scholen zeer groot. Ervan uitgaand dat een vijfde jaar niet ten koste van de opleidingsduur van het mbo gaat, betekent een verlengd vmbo ook dat het mbo eenmalig minder instroom krijgt en dat het extra jaar van het vmbo bekostigd moet worden. Mocht een volgend kabinet hiertoe besluiten dan zal er financiële dekking moeten worden gevonden, voor er stappen kunnen worden gezet naar een verlengd vmbo. Er zullen immers ook aanpassingen in huisvesting, aantal docenten en leermiddelen die passen bij het vijfde jaar nodig zijn. De inschatting is dat een vijfde jaar structureel circa 850–900 miljoen euro per jaar extra kost, afhankelijk van de gekozen variant.28 Doordat het voortgezet onderwijs een extra jaarlaag leerlingen onderwijs biedt zijn er ook additionele huisvestingskosten. De huidige schoolgebouwen zijn er namelijk niet op ingericht dat een grotere groep leerlingen in het voortgezet onderwijs verblijft. De keuze voor een vijfjarig vmbo zal daarom de consequentie hebben dat er fors (incidenteel) geïnvesteerd moet worden in de schoolgebouwen, waarbij de hoogte afhankelijk is van de gekozen variant.

Afwegingen voor het vervolg

Kijkend naar de verschillende ontwikkelingen in het vmbo is het de vraag in hoeverre een extra jaar een oplossing biedt voor de uitdagingen van het vmbo.29 Dit is een afweging die een volgend kabinet moet maken. Het voordeel van elke variant is dat een specifieke groep jongeren meer tijd en ruimte heeft om zich te ontplooien. De keerzijde is dat dit niet voor alle vmbo-leerlingen geldt. De meeste leerlingen kunnen in het huidige vierjarige vmbo goed uit de voeten. Aanvullende nadelen zijn de forse financiële investeringen, grote juridische wijzigingen en vergaande organisatorische consequenties van een vijfde jaar. Een stelselwijziging van deze omvang vergt vijf tot tien jaar voordat de benodigde randvoorwaarden gecreëerd zijn, waarna het stelsel aangepast kan worden. Met dit in het achterhoofd zijn drie afwegingen belangrijk voor het vervolg rondom een vijfjarig vmbo:

  • De onderzoeksresultaten leveren geen eenduidig beeld op over het voordeel van meer onderwijstijd. Het voordeel is onder andere afhankelijk van de mate van effectieve invulling van de (extra) tijd, de klassengrootte, de kwaliteit van docenten, effectiviteit van lesmethoden en de inhoud van het curriculum. De vraag is ook vooral waar die extra tijd aan besteed wordt.

  • Het vijfjarig vmbo is niet voor alle leerlingen een goede oplossing, omdat de meeste leerlingen zich in vier jaar goed kunnen voorbereiden op de vervolgopleiding. Daarnaast kent het vmbo voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben al diverse mogelijkheden binnen de huidige inrichting, zoals de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo, het leerwerktraject of de entreeopleiding in het vmbo.

  • Het niveau van de basisvaardigheden van vmbo-leerlingen laten sterk te wensen over. Specifiek voor het vmbo (en het mbo) stelt de Onderwijsraad30 dat de verbinding van de basisvaardigheden met beroepsgerichte vakken van belang is, opdat voor leerlingen de contexten herkenbaar zijn waarin ze taal en rekenen oefenen. Het verlengen van de onderwijstijd voor vmbo-leerlingen met een extra jaar wordt daarbij niet genoemd. Op basis van het advies van de Onderwijsraad over basisvaardigheden lijkt het niet zonder meer aannemelijk dat binnen de huidige structuur leerlingen geholpen zijn met extra tijd. Wél adviseert de Onderwijsraad onder meer om taal en rekenen te verankeren in alle andere vakken en leergebieden en om onderwijs in taal en rekenen een verantwoordelijkheid te maken van alle leraren. SPV pleit voor de integratie van de basisvaardigheden in de beroepsgerichte profielen.31

5.2. Aanpassing van aantal leerwegen in het vmbo

In deze brief is gewezen op het verband tussen de waardering voor praktijkgericht onderwijs en de inrichting van de onderbouw in het gehele voortgezet onderwijs. In de bovenbouw van het vmbo spelen echter ook specifieke vraagstukken, die uiteindelijk zouden kunnen raken aan de huidige inrichting van de leerwegen. Het vmbo is nu onderverdeeld in vier leerwegen met bijbehorende examenprogramma’s. In het recente verleden is de discussie gevoerd over het samenvoegen van de gemengde en theoretische leerweg. Deze stap, een ingrijpende stelselwijziging, is niet genomen. Wel is een vervolg ingezet voor de praktijkgerichte programma’s (pgp): vanaf augustus 2024 kunnen scholen het pgp als formeel examenvak aanbieden. De onderliggende discussie over de leerwegen is echter nog steeds aanwezig. In de verkenning voor de juiste structuur van het vmbo zal deze kwestie dus ook worden meegenomen. De doorstroomcijfers vmbo-mbo werpen nieuw licht op de vraag hoeveel leerwegen het vmbo zou moeten bevatten. Als een groot deel van de leerlingen uit zowel vmbo-kader, vmbo-gl en vmbo-tl in staat is om een mbo-4 diploma te halen, dan kan de vraag worden gesteld of er vier verschillende leerwegen in het vmbo moeten blijven voortbestaan. Het is goed om hier niet op vooruit te lopen, maar deze kwestie zal worden meegenomen in het verkennen van de toekomstige structuur van het vmbo.

5.3. Positie van vakken en stelselkwesties

Zoals ik uw Kamer eind december heb geïnformeerd, heeft een vakvernieuwingscommissie zich in de afgelopen jaren gebogen over de positie van het vak wiskunde in het vmbo. Hieruit is het advies gekomen om een nieuw vak te introduceren (wiskunde 1) en dit af te sluiten met een schoolexamen en een centraal examen. Elke keuze in het toevoegen of uitbreiden van vakken (in uren) staat echter niet op zichzelf. Het curriculum is overladen, daarom zal een keuze vóór het ene (verplichte) vak automatisch ten koste gaan van een ander vak.32 Hierin zullen we de komende tijd scherpe keuzes moeten maken.

Op dit moment is bovendien per beroepsgericht profiel voorgeschreven in welke vakken leerlingen eindexamen doen. In de vijf technische profielen is dat een vaste combinatie van wiskunde en natuur- en scheikunde 1 (nask1). In andere profielen hebben leerlingen meer keuzemogelijkheden. In het profiel Dienstverlening en Producten (D&P) kiezen leerlingen twee vakken uit wiskunde, nask1, biologie en economie. De scholen lopen in toenemende mate tegen de belemmeringen van de in de Wet op het voortgezet onderwijs voorgeschreven vakkenpakketten, terwijl het vervolgonderwijs niet of nauwelijks vakkenpakketeisen stelt.33 Scholen langs de oostgrens willen hun leerlingen bijvoorbeeld Duits kunnen bieden. Friese scholen willen het vak Fries aanbieden. Scholen in toeristische omgevingen bijvoorbeeld ook Spaans. De huidige indeling van de profielen biedt deze ruimte niet of nauwelijks.

In het vmbo leidt dit onmiddellijk tot stelselvraagstukken. Er is namelijk ook een sterke wens om praktijkgericht onderwijs meer te waarderen en de beroepsgerichte programma’s worden net geactualiseerd. Er moet dus een keuze worden gemaakt, maar die keuze heeft wel grote consequenties. Ik wil hierbij niet over één nacht ijs gaan, maar eerst de voor- en nadelen goed in kaart brengen. Vandaar dat ik kies voor pilots, zoals bij het conceptexamenprogramma van wiskunde 1, om zowel de vorm als inhoud van de vakken te beproeven.

Tot slot

De waardering voor praktijkgerichte opleidingen en prestaties in het onderwijs is belangrijk. Zeker in het funderend onderwijs waar leerlingen nog aan het ontdekken zijn wat hun talenten zijn en welke richting zij in het vervolgonderwijs willen kiezen. Daarom zet ik concrete stappen voor meer waardering voor praktijkgericht onderwijs. Het is belangrijk dat we in het funderend onderwijs de leerlingen de kans geven zich breed te ontwikkelen en te oriënteren. Praktijkgericht onderwijs hoort daarbij een rol te hebben. De komende jaren hebben we in Nederland alle talenten nodig om de uitdagingen van onze samenleving tegemoet te treden. Daarom leg ik met deze Kamerbrief ook de basis om het volgende kabinet in staat te stellen passende vervolgstappen te zetten voor een goed en toekomstbestendig vmbo.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul

BIJLAGE 1: VIER VARIANTEN VAN EEN VIJFJARIG VMBO

Grosso modo zijn er vier verschillende varianten denkbaar van een vijfjarige vmbo-opleiding. Elke variant heeft voor- en nadelen. Deze varianten zijn in te delen in onderbouwvarianten en bovenbouwvarianten.

Onderbouwvarianten

Het voordeel van een driejarige onderbouw is dat de onderbouwperiode voor vmbo, havo en vwo gelijk getrokken wordt. Het is hierbij de vraag of het onderwijs binnen gescheiden vmbo-, havo- en vwo-routes aangeboden wordt, of dat er met het oog op een latere selectie een gedifferentieerde onderbouw vormgegeven wordt.

Variant 1. Een driejarige vmbo-eigen onderbouw

In deze variant wordt de onderbouwperiode van het vmbo met een jaar verlengd. Het extra jaar kan gebruikt worden om de kerndoelen te behalen en leerlingen tegelijkertijd kennis te laten maken met alle beroepsgerichte bovenbouwprofielen. Verschillende vmbo-scholen bieden op dit moment al praktijkvakken aan in de onderbouw, maar deze 10 tot 12 uur praktijk gaat doorgaans ten koste van andere vakken.

Variant 2. Een driejarige brede brugperiode

De Onderwijsraad adviseert deze variant. Leerlingen krijgen een flexibel onderwijsprogramma bestaande uit verschillende vakken op verschillende niveaus, waarbij leerlingen met verschillende capaciteiten samen onderwijs volgen.34 Leerlingen krijgen dan meer tijd om hun leerpotentieel te ontwikkelen, leervertragingen in te halen, en worden op latere leeftijd minder afhankelijk van de keuzes van hun ouders.35 Een randvoorwaarde voor het invoeren van deze driejarige brede brugperiode is het verlengen van de onderbouw van het vmbo naar drie jaar. Naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad wordt een ex-ante beleidsevaluatie gedaan, waarin beleidsopties worden onderzocht op potentiële effectiviteit, verwachte neveneffecten en uitvoerbaarheid. Voor de zomer wordt het rapport van deze evaluatie naar de Tweede Kamer gestuurd waarin ook ingegaan wordt op een driejarige onderbouw.

Bovenbouwvarianten

Een alternatief op een verlenging van de onderbouw is de verlenging van het bovenbouwprogramma. Het voordeel van een extra jaar is dat het meer tijd en ruimte voor basisvaardigheden, loopbaanoriëntatie en/of verbreding en verdieping van het beroepsgerichte curriculum biedt. De kanttekening hierbij is wel dat «de vmbo-leerling» niet bestaat. Het vmbo kent een bijzonder breed en gevarieerd pallet aan jongeren met uiteenlopende interesses en ambities, die niet per definitie gebaat zijn bij een extra jaar op het voortgezet onderwijs. Een tweede kanttekening bij een verlenging van de bovenbouw is dat het einde van het vmbo-curriculum enerzijds en het begin van het mbo-curriculum anderzijds verder vervaagt.

Variant 3. Driejarige bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg

De populatie van de basisberoepsgerichte leerweg is bijzonder divers. Opwaartse druk heeft ervoor gezorgd dat veel leerlingen die voorheen naar het praktijkonderwijs gingen.36 Ook is sinds 2019 een pilot gestart met pro/vmbo-onderbouwklassen, waarbij scholen combinatieklassen kunnen vormen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.

Deze leerweg wordt nu al gekenmerkt door maatwerktrajecten. Want naast de reguliere basisberoepsgerichte leerweg kunnen leerlingen kiezen voor de reguliere leerweg met leerwegondersteuning, een leerwerktraject (een smalle variant van de basisberoepsgerichte leerweg), een entreeopleiding in het vmbo (vmbo bb–mbo 1) en de geïntegreerde leerroute (vmbo bb–mbo 2). De geïntegreerde leerroute is een specifieke variant van de doorlopende leerroute vmbo-mbo, waarbij leerlingen geen vmbo-examen hoeven te doen. Deze route wordt op het mbo afgesloten met een mbo2-diploma en een startkwalificatie. De basisberoepsgerichte leerweg kent feitelijk dus al een vijfjarige variant. Sinds 2020 kunnen vmbo-scholen en mbo-instellingen deze route volgen. Uit de eerste ervaringen met deze routes blijkt dat er nog veel winst te halen valt uit de aansluiting tussen het vmbo en het mbo. De leerlingenaantallen zijn gering. Het zijn met name geïntegreerde leerroutes in de sectoren techniek en zorg.37

Variant 4. Driejarige bovenbouw van de kaderberoepsgerichte, gemengde en theoretische leerwegen

Een alternatief is een verlengde bovenbouwperiode voor de drie leerwegen die voorbereiden op mbo niveau 3- en 4-opleidingen. Sinds 2010 is er vanuit het vmbo een continue stijging te zien van de procentuele instroom op mbo-niveau 4 en een continue daling van de instroom vooral op mbo-niveau 2 (mede als gevolg van het sterk afnemende aantal leerlingen dat de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg volgt). De overgrote meerderheid van de leerlingen stroomt in op niveau 4 van het mbo. De instroom vanuit vmbo-kader in mbo-4 is sterk toegenomen. Belangrijker nog: instromers op niveau 4 behalen in toenemende mate hun diploma op niveau 4. Ook mbo-3-studenten stromen vaak al tussentijds door naar mbo-4 en halen daar hun mbo-diploma. Met andere woorden: er is een duidelijke trend van opwaartse druk te zien bij directe doorstromers vanuit het vmbo naar mbo-niveau 4 te zien. Voor de leerlingen die niet in staat zijn om de reguliere route vmbo-mbo te doorlopen, bestaan vanuit alle drie de leerwegen doorlopende leerroutes naar mbo 3 en 4. Een vijfjarige variant lijkt daardoor niet direct noodzakelijk.


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 31 293, nr. 697.

X Noot
2

OCW zet met de praktijkgerichte programma’s in het voortgezet onderwijs, Sterk Techniekonderwijs, en het project «Techkwadraat» forse stappen in praktijkgericht onderwijs.

X Noot
3

Toezegging 202306-10.

X Noot
4

De Minister van OCW werkt vanuit het vervolgonderwijs ook aan deze waardering, Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 288 en 31 524, nr. 1111.

X Noot
5

Met een schoolse context bedoelen we met name het doelbewust en gestructureerd leren, expliciete kennis, gedecontextualiseerde kennis, meer individueel gericht leren en scheiding van de theorie (kennis) en praktijk (vaardigheden).

X Noot
6

De buitenschoolse context omvat in deze Kamerbrief de directe omgeving en leefwereld van een leerling waarin zowel maatschappelijke aspecten, arbeidsmarktaspecten als persoonlijke aspecten een rol hebben.

X Noot
7

Zitter, I., & Hoeve, A. (2012). Hybride leeromgevingen: Het verwerven van leer- en werkprocessen. Expertisecentrum Beroepsonderwijs.

X Noot
8

Dit sluit aan bij het advies van de Onderwijsraad (2022). Advies Taal en rekenen in het vizier.

X Noot
9

Het voorbeeld in deze Kamerbrief dient als illustratie van een praktijkgerichte opdracht.

X Noot
10

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 30 079, nr. 119.

X Noot
11

Deze vervolgstappen zijn ter overweging en zijn daarom nog niet (financieel) uitgewerkt.

X Noot
12

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 VIII, nr. 143.

X Noot
13

Deze overmatige focus op cognitieve wordt ook bevestigd in het advies van de Onderwijsraad, Later selecteren, beter differentiëren (2021), p. 42.

X Noot
15

DUO (2024). Opwaartse druk bij de doorstroom van het vmbo naar het mbo. Zie: Resultaten doorstroom vmbo-mbo – Publicaties – DUO rapport en instroommonitor.

X Noot
16

Inspectie van het onderwijs (2024). De staat van het onderwijs 2024, p. 57.

X Noot
17

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 31 293, nr. 660.

X Noot
18

Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 31 524, nr. 311; Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 293, nr. 697; Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 27 923, nr. 460; Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 289, nr. 557

X Noot
19

Dit is onderdeel van het bredere voornemen van periodieke herijking en onderhoud van het (volledige) curriculum in het funderend onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 31 293, nr. 658), waarin een cyclus van tien jaar wordt gehanteerd. Voor het vmbo is echter een andere cyclus nodig: elke vijf jaar dient het beroepsgerichte curriculum in de toekomst onder de loep te worden genomen.

X Noot
20

SPV (2023). Maak meer werk van buitenschools leren. Leren in de klas en in de praktijk.

X Noot
21

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 31 293, nr. 685.

X Noot
22

Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 30 079, nr. 65.

X Noot
23

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 524, nr. 311.

X Noot
24

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 293, nr. 697.

X Noot
25

Dit volgt uit het advies «Later selecteren, beter differentiëren» (2021) waarin de Onderwijsraad adviseert een driejarige brede brugklas in te voeren voor alle voortgezet onderwijs-leerlingen.

X Noot
26

VO-Raad (2023), Brief aan de vaste Kamercommissie onderwijs. Zie: w093b2ssl20ec6ugoayff8ah0c2m (vo-raad-prod.s3.eu-central-1.amazonaws.com).

X Noot
27

SPV (2023). Gelijke kansen? Dan naar een vijfjarig v(mb)o. Zie: Gelijke kansen? Dan naar een vijfjarig V(MB)O! – Stichting Platforms vmbo.

X Noot
28

Voor de berekening van deze inschatting is als uitgangspunt genomen: het aantal leerlingen in leerjaar drie van het vmbo x het bekostigingsbedrag (prijspeil 2023). Omdat er varianten van een vijfjarig vmbo zijn die de onderbouw of de bovenbouw raken leidt dat tot een bandbreedte van 850 miljoen–900 miljoen euro per jaar.

X Noot
29

E. Voncken, J. Mulder (2023). Vmbo vijf jaar? Argumenten voor verlenging nader onderzocht.

X Noot
30

Advies Onderwijsraad, «Taal en rekenen in het vizier» (2022).

X Noot
31

SPV (2023). Pisa laat daling basisvaardigheden van leerlingen zien, zie; Pisa laat daling basisvaardigheden van leerlingen zien - Stichting Platforms vmbo.

X Noot
32

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 293, nr. 711.

X Noot
33

Een beperkt aantal mbo-opleidingen kent specifieke toelatingseisen (zie de Regeling aanvullende eisen toelating middelbaar beroepsonderwijs). Daarnaast geldt voor een beperkt aantal technische mbo-opleidingen de voorwaarde dat een vmbo-leerling eindexamen gedaan moet hebben in wiskunde en/of nask1 (zie de Doorstroomregeling vmbo-mbo 2020).

X Noot
34

Onderwijsraad (2021), Later selecteren, beter differentiëren (Den Haag).

X Noot
35

IBO Sturing op kwaliteit. Koeren op kwaliteit en kansengelijkheid (december 2022), zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 31 293, nr. 669.

X Noot
36

Onderzoek DUO (2024), Opwaartse druk bij doorstroom vmbo-mbo, p. 1.

X Noot
37

SEO (2023), Doorlopende leerroutes vmbo-mbo 2014–2022. Eindmeting monitor vakmanschap-, technologie- en beroepsroutes. Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 293, nr. 711, bijlage.

Naar boven