30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland

Nr. 51 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2021

Met verwijzing naar het mensenrechten notaoverleg van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 735, nr. 332) kom ik hierbij terug op de gedane toezegging om u nader te informeren over de veroordeling van dhr. Omar Radi.

Omar Radi is op 19 juli jl. door een Marokkaanse rechter tot zes jaar cel veroordeeld. Hem zouden aanklachten ten laste zijn gelegd met betrekking tot het aantasten van de externe staatsveiligheid door contacten met buitenlandse mogendheden, verkrachting, en aantasting van de binnenlandse veiligheid. Volgens berichten in Marokkaanse en Nederlandse media zou Nederland in verband zijn gebracht met vermeende spionageactiviteiten door dhr. Radi.

Het Kabinet heeft de ontwikkelingen in het proces tegen Omar Radi zo goed als mogelijk gevolgd (zie ook Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3870 en Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2791) hetgeen niet eenvoudig was aangezien de aanklacht en de onderbouwing van het vonnis niet openbaar zijn gemaakt. Nederland heeft hier meermaals navraag naar gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, ook waar het gaat om vermeende spionage voor Nederland. Zowel bilateraal als in EU-verband is dit opgebracht bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast is in bilaterale gesprekken met de autoriteiten ook gesproken over mensenrechten in brede zin, evenals over de zaak van dhr. Radi.

Vorige week heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsnog een werkvertaling van een deel van het vonnis informeel onder ogen gekregen. Hieruit wordt duidelijk dat dhr. Radi is veroordeeld voor meerdere aanklachten, waaronder ook vermeende spionageactiviteiten die hij zou hebben verricht voor de Nederlandse ambassade in Rabat.

Het Kabinet verwerpt de beschuldigingen met betrekking tot spionage en deze boodschap is direct hoog ambtelijk overgebracht aan de Marokkaanse ambassadeur in Den Haag. Over deze aantijgingen is om opheldering gevraagd. Daarbij is onderstreept dat ambassades vrij zijn in het onderhouden van contacten met journalisten. Dit behoort tot de reguliere werkzaamheden van een ambassade. In een eerste reactie hebben de Marokkaanse autoriteiten aangegeven veel belang te hechten aan goede betrekkingen met Nederland. Zij gaven ook aan dat zij niet beschikten over het vonnis en zich niet mengen in de rechtsgang. We blijven over de kwestie met de Marokkaanse autoriteiten in gesprek.

Op dit moment is de zaak nog onder de Marokkaanse rechter aangezien dhr. Radi in beroep is gegaan tegen het vonnis. Het is nu aan de Marokkaanse rechter om dit hoger beroep te behandelen. Nederland zal de zaak nauwgezet blijven volgen.

Uw Kamer zal op een later moment een Marokko-brief ontvangen die ingaat op de bredere relatie met Marokko, zoals toegezegd aan uw Kamer op 8 juli (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2405) en 4 oktober jl. tijdens commissiedebatten van de vaste commissie Buitenlandse Zaken.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

Naar boven