30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland

Nr. 36 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2017

Bij brief van 18 september jl. heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie verzocht uw Kamer te informeren over de wijze waarop het verzoek tot overbrenging van de heer Van Laarhoven voortvarend wordt behandeld. De commissie doelt hiermee op de mededeling die de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft gedaan in zijn brief van 30 augustus jl. (Kamerstuk 30 010, nr. 34).

Over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van het verzoek tot overbrenging kan ik het volgende melden. Allereerst is relevant te vermelden dat artikel 3 van het Verdrag tussen Nederland en Thailand als voorwaarde voor overbrenging stelt dat het (Thaise) vonnis onherroepelijk is en dat in de overdragende staat geen andere gerechtelijke procedures aanhangig zijn in verband met het strafbare feit of enig ander strafbaar feit. Omdat de Thaise veroordeling op dit moment nog niet onherroepelijk is, ontbreekt daarom vooralsnog een grondslag om de procedure te starten.

Op het moment evenwel dat de veroordeling in kracht van gewijsde gaat en artikel 3 van het Verdrag niet langer aan behandeling ervan in de weg staat, zal het verzoek van de heer Van Laarhoven – zoals toegezegd – voortvarend worden beoordeeld. Dit betekent dat zal worden getoetst aan voornoemd Verdrag met Thailand, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) en het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland. Hierbij zal – zoals gebruikelijk – onder meer worden getoetst of betrokkene binding met Nederland heeft en of voldoende straf resteert om de tenuitvoerlegging van het vonnis te kunnen overnemen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven