29 934
Voorstel van wet van de leden Wolfsen en Luchtenveld tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen)

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 februari 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel I, onderdeel C, komt artikel 4:17, eerste lid, als volgt te luiden:

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig is gegeven, en het bestuursorgaan, na schriftelijk in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft een beschikking op de aanvraag te geven, is het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verschuldigd voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste gedurende 42 dagen. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.

2. In artikel I, onderdeel E, wordt in artikel 7:14a «bezwaar is ingesteld» vervangen door: bezwaar is gemaakt.

3. Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid, heeft de inwerkingtreding van deze wet geen gevolgen voor bepalingen van provinciale, gemeentelijke en waterschapsverordeningen ten aanzien van een financiële tegemoetkoming of dwangsom bij niet tijdig beslissen, noch voor de bevoegdheid om dergelijke bepalingen vast te stellen.

2. De bepalingen van provinciale, gemeentelijke en waterschapsverordeningen ten aanzien van een financiële tegemoetkoming of dwangsom bij niet tijdig beslissen, die van kracht zijn op het tijdstip waarop artikel 4:16 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt, zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege vervallen, evenals de bevoegdheid tot het maken van dergelijke verordeningen ten aanzien van dit onderwerp.

3. Een bestuursorgaan dat krachtens een provinciale, gemeentelijke of waterschapsverordening een financiële tegemoetkoming of een dwangsom verschuldigd is indien het bepaalde besluiten niet tijdig neemt, kan ten aanzien van die besluiten niet een besluit nemen als bedoeld in artikel 4:16 van de Algemene wet bestuursrecht.

Toelichting

1. Deze wijziging voorziet in een oplopende glijdende schaal voor de hoogte van de dwangsom. In de Nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht waarom wij hebben willen voorzien in een dergelijk systeem van dwangsommen. Met de hier voorgestelde systematiek kan het totale dwangsombedrag uiteindelijk oplopen tot € 1260 in plaats van de oorspronkelijk voorziene € 1000. Aangezien wij van mening zijn dat door de glijdende schaal bestuursorganen nog beter geprikkeld zullen worden om tijdig of, althans met een zo kort mogelijke termijnoverschrijding beslissingen te nemen, gaan wij er van uit dat het bedrag van € 1260 niet vaak zal behoeven te worden betaald. In de gevallen dat dit bedrag toch verschuldigd wordt, is dat het bestuursorgaan aan te rekenen.

Bij het berekenen van de dwangsom wordt geen onderscheid gemaakt tussen werkdagen en weekenddagen of feestdagen, ook niet aan het einde van de gestelde periode. Daarom is de Algemene termijnenwet niet van toepassing op de termijn van 42 dagen.

De «eerste veertien dagen» zijn de eerste veertien dagen waarop de dwangsom verschuldigd is. Dat betekent dat deze periode van veertien dagen ingaat op het tijdstip, genoemd in het tweede lid van artikel 4:17.

2. Deze wijziging brengt de redactie van de bepaling in overeenstemming met de elders in de Awb gebruikte terminologie.

3. Op dit moment kunnen de decentrale overheden op basis van hun autonome bevoegdheid zelf al een dwangsomregeling introduceren. In een aantal provincies en gemeenten zoals Zuid-Holland, Drenthe en Rotterdam wordt dit ook al gedaan. De vraag rijst of zij dat straks ook nog kunnen doen, als dit wetsvoorstel in werking is getreden. Met andere woorden: hoe moet men de aanvullende verordenende bevoegdheid (zie voor gemeenten artikel 121 Gemeentewet) opvatten in een bijzonder geval als dit, waarin de wettelijke voorziening de eerste jaren facultatief is en in hoeverre komt daarin verandering op het tijdstip waarop het facultatieve karakter vervalt door het vervallen van artikel 4:16 Awb vijf jaar na inwerkingtreding van de wet? Een tweede, hiermee verband houdende vraag is, wat er op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gebeurt met de op dat tijdstip al geldende («anterieure») verordeningen waarin een dwangsom of een daarmee vergelijkbare financiële vergoeding bij niet tijdig beslissen is geregeld: vervallen zij op dat tijdstip van rechtswege (vgl. artikel 122 Gemeentewet) of gebeurt dat pas vijf jaar na inwerkingtreding voor de op dat moment bestaande verordeningen?

Wij willen bestuursorganen die zelf gebruik wensen te maken van hun verordenende bevoegdheid om zelf dwangsomregelingen te introduceren, hierin niet hinderen. Daarom moet worden voorkomen dat de beantwoording van bovenstaande vragen leidt tot onzekerheid voor de praktijk en tot langdurig rechtsgeleerd debat. Wel zijn wij van mening dat er na afloop van de overgangsperiode er sprake moet zijn van een uniforme dwangsomregeling die dan voor alle bestuursorganen geldt.

Omdat de dwangsomregeling die een bestuursorgaan voor of tijdens de overgangsperiode vaststelt een bijzonder geval betreft van een tijdelijke, facultatieve regeling, menen wij dat niet kan worden volstaan met de algemene regels in de organieke wetgeving (zoals de artikelen 121 en 122 Gemeentewet), maar dat de wetgever zijn bedoelingen buiten twijfel moet stellen. Dat is het volgende: Gedurende de overgangsperiode kunnen provincies, gemeenten of waterschappen er voor kiezen om

a) geen enkele dwangsomregeling in te voeren;

b) voor de Awb-regeling kiezen zoals die in het onderhavige initiatiefwetsvoorstel is voorzien of;

c) een eigen dwangsomregeling te maken. Kiest men voor deze mogelijkheid dan volgt daar logisch uit dat ook de dwangsomverordeningen die al voor de inwerkingtreding van de wet bestonden, voorlopig gewoon gehandhaafd kunnen blijven. Het voorgaande is geregeld in artikel IIA, lid 1. Na de overgangsperiode wordt de Awb-regeling wel dwingend en is er geen ruimte meer voor aanvullende of afwijkende regels en vervallen de op dat moment bestaande regelingen. Dit is geregeld in het tweede lid.

Wanneer een decentrale overheid een geheel eigen dwangsomverordening heeft vastgesteld, ligt het uit de aard der zaak niet meer voor de hand dat bestuursorganen van die overheid ten aanzien van dezelfde besluiten nog toepassing kunnen geven aan artikel 4:16 van de Awb. Het derde lid sluit dit met zoveel woorden uit.

Het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel III van het wetsvoorstel zorgt voor een soepele overgang in alle gevallen waarin een decentrale overheid alsnog voor toepassing van de Awb-regeling kiest, alsmede voor het geval dat decentrale regelingen van rechtswege vervallen op het tijdstip dat artikel 4:16 Awb vervalt. In al deze gevallen worden lopende procedures nog volgens het oude recht afgedaan. Het tijdstip waarop een aanvraag of een bezwaarschrift is ingediend, is daarvoor bepalend.

Wolfsen

Luchtenveld

Naar boven