29 934
Voorstel van wet van de leden Wolfsen en Luchtenveld tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met doeltreffendere rechtsmiddelen tegen niet tijdig beslissen door bestuursorganen (Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen)

nr. 26
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 juli 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de navolgende vragen over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 maart 2008 over de bekrachtiging van het initiatiefwets-voorstel Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (TK 29 934 nr. 24) aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 juli 2008.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie,

Elagab

1

Kent u de expliciete wens van de Tweede Kamer, die blijkt uit amendement 29 934, nr. 14 en de beraadslagingen daaromtrent, om de inwerkingtreding van de dwangsomregeling te stellen op 1 januari 2009? Met hoeveel stemmen vóór is dat amendement aangenomen?

Het genoemde amendement en de daarover gevoerde beraadslagingen zijn ons uiteraard bekend. Zoals blijkt uit de Handelingen van de Tweede Kamer van 27 juni 2006 (Handelingen TK 2005/06, blz. 5844) hebben de aanwezige leden van de fracties SP, GroenLinks, de PvdA, de Groep Wilders, D66, de VVD, het CDA, de LPF en de Groep Nawijn voor dit amendement gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het amendement met een ruime meerderheid is aangenomen.

2

Hoe luidt het procedurele tijdpad voor het wetsvoorstel tot aanpassing van wettelijke termijnen voor beslissingen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en op bezwaren krachtens de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat inmiddels met spoed wordt voorbereid? Wanneer wordt het wetsvoorstel uiterlijk naar de Kamer gestuurd? Kan het wetsvoorstel de Kamer nog tijdig genoeg bereiken zodat de in de initiatiefwet Wolfsen bedoelde datum van inwerkingtreding van de dwangsomregeling per 1 januari 2009 alsnog kan worden gehaald?

Het streven van het kabinet is erop gericht om de datum van inwerkingtreding van de dwangsomregeling per 1 januari 2009 te halen. Op dit moment wordt met spoed een wetsvoorstel tot aanpassing van de bedoelde termijnen voorbereid. Het kabinet streeft ernaar dit wetsvoorstel nog vóór het zomerreces naar de Raad van State te zenden, opdat het zo spoedig mogelijk na het zomerreces bij de Tweede Kamer kan worden gediend. Indien het wetsvoorstel voortvarend wordt behandeld in de beide kamers, is invoering per 1 januari 2009 haalbaar.

3

Wat heeft de wetgever voor ogen gestaan bij het vaststellen van de huidige termijnen, anders dan dat deze in «honderd procent van de gevallen volledig haalbaar zouden zijn»? Welk percentage stond de wetgever wel voor ogen als het gaat om beslistermijnen ter zake van Wob-verzoeken en bezwaren krachtens de Awb?

Bij het vaststellen van wettelijke termijnen kon er tot nu toe steeds van worden uitgegaan dat in sommige gevallen – een percentage valt op voorhand moeilijk te noemen – termijnoverschrijding mogelijk zou zijn. Met inwerkingtreding van de dwangsomregeling kan dat niet meer. Het kabinet acht voortvarende besluitvorming van groot belang, maar wil wel benadrukken dat snelheid niet ten koste mag gaan van zorgvuldigheid van de besluitvorming.

4

In hoeveel gevallen worden nu jaarlijks de wettelijke beslistermijnen in geval van beslissingen op Wob-verzoeken overschreden? Wat zouden deze overschrijdingen aan dwangsommen kosten als de dwangsomregeling al in werking zou zijn geweest?

In hoeveel gevallen jaarlijks de wettelijke beslistermijn bij Wob-verzoeken wordt overschreden, valt niet precies na te gaan. Wel kan worden gezegd dat het om een aanzienlijk aantal gevallen gaat. Hoeveel dwangsommen op grond daarvan betaald zouden moeten worden, is evenmin goed in te schatten. Een dwangsom is volgens het wetsvoorstel pas verschuldigd, nadat het betreffende bestuursorgaan in gebreke is gesteld en binnen twee weken daarna nog geen beschikking is gegeven. Tegen die achtergrond geldt ten eerste dat niet voorspelbaar is in hoeveel gevallen een beroep zal worden gedaan op deze regeling door verzending van een ingebrekestelling. Verder ligt het in de rede dat een bestuursorgaan na ontvangst van een ingebrekestelling alsnog zo spoedig mogelijk, binnen de genoemde twee weken, beslist, zodat uiteindelijk geen dwangsom is verschuldigd. Maar hoe vaak dat gebeurt, is eveneens lastig op voorhand in te schatten.

5

Waarom moeten beslistermijnen, zoals die in het kader van de Wob en bezwaren krachtens de Awb, worden verlengd? Waarom kunnen de betreffende bestuursorganen niet binnen de daarvoor door de wetgever beoogde termijn beslissen?

Voor dit antwoord zij verwezen naar de toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de bedoelde beslistermijnen. Dit wetsvoorstel wordt zo spoedig mogelijk bij uw kamer ingediend.

6

Hoe lang is al bekend dat de beslistermijnen, zoals die in het kader van de Wob en bezwaren krachtens de Awb, te kort zouden zijn?

Dat bestuursorganen niet in alle gevallen met genoemde beslistermijnen uit de voeten kunnen, is al langer bekend. Tot nu toe bestond er nog geen noodzaak om deze termijnen te wijzigen, omdat het in de praktijk acceptabel werd geacht dat deze termijnen in sommige gevallen niet werden gehaald, bijv. omdat de beslissing in overleg met en met instemming van de betrokken burger werd uitgesteld.

7

In hoeveel gevallen zal door de voorgenomen verlengingen van wettelijke beslistermijnen de aanvrager in de toekomst langer op een beslissing moeten wachten dan het geval zou zijn als de beslistermijnen niet verlengd zouden worden?

Wat het effect zal zijn van verlenging van wettelijke beslistermijnen op de duur van de besluitvorming is in het algemeen moeilijk te voorspellen. Gelet op ons uitgangspunt dat het kabinet alleen overgaat tot verlenging van beslistermijnen indien de huidige termijnen ook bij goed georganiseerde werkprocessen onhaalbaar zijn, verwachten wij dat het effect zeer beperkt zal zijn. Benadrukt zij dat wettelijke beslistermijnen uiterste termijnen zijn. Voorop staat dat bestuursorganen aanvragen voortvarend moeten behandelen en zo spoedig mogelijk daarop moeten beslissen.

8

Gaat u met het uitstellen van het verzoek tot bekrachtiging van wetsvoorstel 29 934 in tegen de wens van de Kamer om de dwangsomregeling per 1 januari 2009 in werking te laten treden?

Nee. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zet het kabinet alles op alles om de dwangsomregeling per 1 januari 2009 in werking te kunnen laten treden conform de wens van de Kamer.

9

Wat is in juridische zin het gevolg van het pas na 1 januari 2009 in werking treden van de dwangsomregeling gezien het feit dat in die wet expliciet de datum van 1 januari 2009 is vastgelegd?

Deze vraag wordt samen met vraag 10 beantwoord.

10

Kan op het moment dat de «Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen» in het Staatsblad komt te staan de datum van 1 januari 2009 zoals die nu in het wetsvoorstel staat, blijven staan ook al komt de wet pas na 1 januari 2009 in het Staatsblad? Zo ja, is die wet dan met terugwerkende kracht van kracht? Zo neen, waarom niet en hoe gaat u dit veranderen?

Het kabinet gaat er vooralsnog van uit dat de dwangsomregeling op 1 januari 2009 in werking treedt. Mocht dat niet lukken, dan zullen wij bezien in hoeverre de uitgestelde bekrachtiging noopt tot wijziging van de (inwerkingtredingsbepaling van de) Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom).

11

Is het verlengen van een aantal wettelijke beslistermijnen in de geest van het beoogd effect van de dwangsomregeling, namelijk dat aanvragers tijdig een beschikking krijgen?

Invoering van de dwangsomregeling maakt het noodzakelijk te inventariseren welke beslistermijnen te kort zijn en deze zonodig via wetgeving aan te passen. Uitgangspunt is dat beslistermijnen realistisch moeten zijn. Dit hebben de indieners zich blijkens het verslag van de plenaire behandeling ook steeds gerealiseerd.

12

Is het in de parlementaire geschiedenis vaker voorgekomen dat een door beide Kamers der Staten-Generaal breed aanvaard initiatiefwetsvoorstel slechts onder voorwaarden, in casu, het opstellen van aanvullende wetgeving en aanpassing van de datum van inwerkingtreding, van een contraseign wordt voorzien? Zo ja, betrof het naar uw oordeel vergelijkbare situaties? Zo neen, wat is de rechtvaardiging dat dat nu wel gebeurt?

Het is in de parlementaire geschiedenis vaker voorgekomen dat de bekrachtiging van een door beide Kamers der Staten-Generaal aanvaard initiatiefwetsvoorstel niet onmiddellijk plaatsvond omdat eerst aanvullende wetgeving tot stand moest komen. Aan de staatsrechtelijke literatuur kunnen de volgende voorbeelden worden ontleend: het wetsvoorstel voor de Kaderwet volwasseneneducatie (Kamerstukken 16 689; aangenomen door de Eerste Kamer op 17 april 1984 en bekrachtigd op 10 september 1985; Stbl. 1985, 532) en het wetsvoorstel inzake vrijstelling onroerendezaakbelasting (OZB) voor substraatteelt (kamerstukken 26 423; aangenomen door de Eerste Kamer op 26 oktober 1999 en bekrachtigd op 5 februari 2001; Stbl 2001, 111). In het eerstgenoemde geval moest eerst nog een invoeringswet worden vastgesteld, waarbij de materie zo weerbarstig bleek dat ook de Kaderwet zelf moest worden gewijzigd teneinde de datum van inwerkingtreding uit te stellen. In het als tweede genoemde voorbeeld moest het wetsvoorstel na de kamerbehandeling nog worden aangemeld bij de Europese Commissie in Brussel. Deze procedure nam vervolgens zoveel tijd in beslag dat in verband daarmee de inwerkingtredingsbepaling voorafgaand aan de bekrachtiging nog diende te worden gewijzigd. Hiermee wat de effecten betreft vergelijkbaar zijn die situaties waarin de inwerkingtreding van een initiatiefwet bij een apart koninklijk besluit dient te worden geregeld, dat pas geruime tijd na de bekrachtiging kan worden genomen, omdat het wetsvoorstel zelf eerst nog gewijzigd diende te worden of omdat andere regelgeving of maatregelen tot stand moeten worden gebracht die geruime tijd vergden. Het wetsvoorstel voor een Wet op de woningsplitsing is hier een voorbeeld van (Kamerstukken 16 781; aangenomen door de Eerste Kamer op 17 april 1984, op dezelfde dag dus als de boven vermelde Kaderwet volwasseneneducatie; bekrachtigd op 28 oktober 1985; in werking getreden op 1 mei 1987). Inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kon pas plaatsvinden na vaststelling van nadere regelgeving. De periode die daarvoor nodig was is toen tevens benut om het wetsvoorstel zelf nog te wijzigen. Uit het voorgaande blijkt al dat de redenen voor uitstel van bekrachtiging of inwerkingtreding sterk kunnen verschillen. De situatie waarin wij ons thans bevinden, vertoont de meeste overeenkomsten met het als eerste vermelde voorbeeld, waar de bekrachtiging afhankelijk was van de totstandkoming van een invoeringswet, zij het dat het kabinet op dit moment – en ik wil dat hier met nadruk herhalen – vooralsnog niet de conclusie heeft getrokken dat uitstel van de datum van 1 januari 2009 onvermijdelijk is. Voor de goede orde merken wij nog op dat i.c. de bekrachtiging is uitgesteld, dus niet, zoals in de vraag is vermeld, de contrasignering die volgt op de bekrachtiging.

13

Is het staatsrechtelijk te verdedigen dat een wetsvoorstel, waarin is bepaald dat de dwangsomregeling met ingang van 1 januari 2009 van rechtswege van toepassing wordt op alle beschikkingen op aanvraag en op alle beslissingen in bezwaar en administratief beroep, door een mededeling in een brief aan de Kamer een jaar later in werking treedt? Zo ja, waarom?

Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 en 12 is op dit moment geen sprake van uitstel van de inwerkingtreding van de dwangsomregeling die in het wetsvoorstel is voorzien voor 1 januari 2009. Het kabinet zet juist alles op alles om deze datum nog te halen en tegelijkertijd een verantwoorde invoering mogelijk te maken.

14

Waarom schept u een eigen afwegingsruimte, terwijl de Tweede Kamer noch de Eerste Kamer op aanvullende wetgeving en/of een andere datum van inwerkingtreding hebben aangedrongen? Is het staatsrechtelijk zuiver in dit stadium van het wetgevingsproces, na de aanvaarding in beide Kamers der Staten-Generaal, alsnog een wetswijziging voorafgaand aan de bekrachtiging te bepleiten? Zo ja, waarom?

De regering is gehouden een beslissing te nemen over de bekrachtiging van een initiatiefwetsvoorstel, nadat dit door de Eerste Kamer is aangenomen. Hoewel bekrachtiging gebruikelijk is, is het geen automatisme en mag het dat ook niet zijn. Dit vloeit voort uit ons grondwettelijk systeem waarin de wetgevende macht is toebedeeld aan de Staten-Generaal en de regering gezamenlijk. Dat betekent ook dat staatsrechtelijk bezien aan de regering altijd een eigen afwegingsruimte toekomt. Het is een goede gang van zaken als het kabinet al tijdens de behandeling van een initiatiefwetsvoorstel in de Staten-Generaal zicht geeft op de afwegingen die het zich voorstelt te gaan maken. Dat is in dit geval ook gebeurd. Zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer is er door de betrokken bewindslieden op gewezen dat er zeer waarschijnlijk aanvullende wetgeving nodig zou blijken te zijn en dat het kabinet zich met het oog daarop zorgen maakte over de bekorting van de invoeringstermijn.

15

Kunt u nader uiteen zetten waarom u kiest voor de datum van 1 januari 2010, terwijl de Kamer bewust de datum van inwerkingtreding, door toedoen van het amendement Fierens (Kamerstuk 29 934, nr. 14) naar voren heeft willen halen teneinde overheidsorganen te dwingen serieus werk te maken van het halen van de wettelijke termijnen?

Als gezegd heeft het kabinet niet gekozen voor 1 januari 2010 als inwerkingtredingsdatum, maar streeft het nog steeds naar inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2009. Dat is wel afhankelijk gesteld van voorafgaande wijziging van enkele termijnbepalingen in de Awb en de Wob. Indien de daarvoor noodzakelijke wetgevingsprocedure onverhoopt meer tijd zou vergen waardoor 1 januari 2009 niet meer haalbaar is, dan zal de inwerkingtredingsdatum navenant moeten opschuiven. Aan dat eventuele en onverhoopte opschuiven is voor alle zekerheid weer een grens gesteld: 1 januari 2010. Maar het gaat daarbij dus bepaald niet om een streefdatum en het gaat het kabinet er dus ook niet om dat de uitvoerende overheidsorganisaties meer tijd zou moeten worden gelaten, zoals in de vraag wordt verondersteld.

16

Hoe verhoudt uw handelwijze zich tot de artikelen 128 t/m 130 van de Aanwijzingen voor de regelgeving?

Wij zien geen verband tussen onze handelwijze en de aanwijzingen 128 tot en met 130 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, die over de toedeling van bestuursbevoegdheden gaan. Wellicht doelt deze vraag op de artikelen 128 en 130 van de Grondwet zoals die voor 1983 luidden. De bij die artikelen vastgestelde formulieren zijn na 1983 van kracht gebleven op grond van additioneel artikel XIX van de Grondwet. De toepassing van deze formulieren is een vastgelegde procedure.

17

Waarom is de brief van 6 maart 2008 niet tevens aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal gericht en gestuurd, nu de brief betrekking heeft op een door de Staten-Generaal aanvaard wetsvoorstel?

De brief is aanvankelijk abusievelijk alleen naar de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden. Op 4 april jl. is de brief ook naar de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal gestuurd.

18

Is de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel over drie jaar haalbaar voor beschikkingen, genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of het Soeverein Besluit van 12 december 1813, en beslissingen op bezwaar gemaakt tegen zodanige beschikkingen?

Wat betreft beschikkingen, genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000, geldt dat deze termijn op basis van de huidige inzichten haalbaar is.

De visaverlening op basis van het Soeverein Besluit is mede afhankelijk van (de ontwikkeling van) Europese regelgeving. In EU-verband wordt gewerkt aan een nieuwe EU-visumcode. Deze code zal voor alle lidstaten bindende beslistermijnen bevatten. Afhankelijk van de toekomstige Europese beslistermijnen zal bezien moeten worden of inwerkingtreding van het wetsvoorstel haalbaar is. Naar het zich op dit moment laat aanzien, zullen de Europese termijnen zo kort zijn dat visaverlening uitgezonderd zal dienen te worden van het wetsvoorstel.

19

Hoe verhoudt de «zeer snelle inventarisatie» zich tot de «schouw» om de thans in de wetgeving voorkomende beslistermijnen opnieuw tegen het licht te houden en te bekijken of ze in alle gevallen haalbaar zijn, dan wel nog moeten worden aangepast?

De zeer snelle inventarisatie (quick scan) heeft direct na bespreking van het aanvaarde wetsvoorstel in de ministerraad, gedurende de periode van het kerstreces, plaatsgevonden. Deze inventarisatie was erop gericht om zeer snel zicht te krijgen op mogelijke onoverkomelijke risico’s. De uitkomst was dat bij veel wettelijke termijnen geen problemen worden verwacht. Wel kwamen twee meer algemene knelpunten (genoemd in vraag 5) naar voren.

De schouw van wettelijke termijnen is inmiddels ook uitgevoerd. Het doel daarvan was te inventariseren of sommige wettelijke beslistermijnen aanpassing behoeven omdat zij ondanks organisatorische maatregelen niet goed uitvoerbaar zijn. Mogelijke uitkomst daarvan is dat nog één of meer afzonderlijke wetsvoorstellen zullen worden ingediend tot aanpassing van enkele termijnen. Voor de goede orde merken wij nog op dat de bekrachtiging van de Wet dwangsom niet afhangt van de aanvaarding van deze wetsvoorstellen. Verwezen zij tevens naar de brief van heden aan Uw Kamer.

20

Welke organisatorische maatregelen worden er door de verschillende bewindspersonen genomen om te bewerkstelligen dat wettelijke termijnen in het algemeen worden gehaald?

De ministeries en zelfstandige bestuursorganen zijn bezig hun organisatie in te richten op de invoering van de Wet dwangsom. Voorbeelden van maatregelen die worden genomen zijn verbetering van de digitale werkprocessen, invoering van termijnbewaking vanuit een centraal punt, invoering van managementrapportages en het besluit om de directiebudgetten te belasten voor de opgelegde dwangsommen.

21

Op welke wijze wordt het probleem, dat wettelijke termijnen in zeer brede kring als «te uniform» worden ervaren, aangepakt? Wanneer zijn de eerste signalen ontvangen dat de beslistermijnen inzake de Wob en bezwaren krachtens de Awb te krap zouden zijn?

Zie het antwoord op vraag 6.

22

Indien de wetswijziging ten aanzien van de wijziging van beslistermijnen niet nog dit kalenderjaar in het Staatsblad komt, betekent dit dan dat de dwangsomregeling mogelijk nog later dan 1 januari 2010 in werking treedt?

In de brief van 6 maart 2008 is aangeven, dat de dwangsomregeling in ieder geval per 1 januari 2010 in werking zal treden. Dat zal dus ook gebeuren indien de wetswijziging op dat moment nog niet in het Staatsblad staat.

23

Is in de Eerste Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel in het algemeen en bij de besprekingen over de «schouw» in het bijzonder expliciet gesproken over een latere datum van inwerkingtreding van de dwangsomregeling dan 1 januari 2009?

In de Eerste Kamer is van de kant van het kabinet naar voren gebracht dat, in het geval zou blijken dat sommige gevallen termijnen in wetgeving aanpassing behoeven, het de vraag is of dat binnen een jaar lukt. Overigens is het kabinet van mening dat we dit wel moeten proberen, zoals uit de eerder gegeven antwoorden al blijkt.

24

Zijn overschrijdingen van beslistermijnen in de huidige praktijk per se een indicatie dat die beslistermijnen te kort zijn?

Indien een beslistermijn meer dan incidenteel wordt overschreden, betekent dit niet per se dat de betreffende beslistermijn te kort is. Organisatorische problemen kunnen er ook de oorzaak van zijn dat niet op tijd kan worden beslist.

25

Hoe kan worden voorkomen dat door de schouw de indruk ontstaat dat overschrijdingen van een beslistermijn betekenen dat die beslistermijn moet worden verlengd?

In het kader van de schouw wordt niet alleen onderzocht welke beslistermijnen regelmatig worden overschreden, maar ook wat daarvan de oorzaak is. Alleen als organisatorische maatregelen geen soelaas kunnen bieden, zullen beslistermijnen worden verlengd. Het is ook in het belang van het kabinet, dat inzet op hoge kwaliteit van overheidsdienstverlening, dat terughoudend wordt omgegaan met termijnverlenging. Onze insteek is dat dit alleen wordt voorgesteld indien is gebleken dat de huidige beslistermijnen – ondanks evt. daartoe getroffen maatregelen – niet uitvoerbaar (blijken te) zijn.

26

Wat is het voordeel voor aanvragers als bestaande beslistermijnen zullen worden verlengd?

Het is in het belang van de aanvrager dat het door hem aangevraagde besluit voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. Snelheid en zorgvuldigheid zijn daar beide aspecten van. Realistische beslistermijnen zijn op beide aspecten toegesneden. Indien wij voorstellen doen tot verlenging van een beslistermijn, zal de reden zijn dat de huidige beslistermijn niet realistisch is.

27

Waarom is niet reeds eerder – bijvoorbeeld na aanvaarding van het wetsvoorstel in de Kamer – begonnen met de schouw naar beslistermijnen?

Deze vraag wordt samen met vraag 34 beantwoord.

28

Is er tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wolfsen in de Kamer al gesproken over een schouw naar wettelijke beslistermijnen?

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer, is onder ogen gezien dat termijnoverschrijdingen in een aantal gevallen misschien eerder te wijten zijn aan te korte wettelijke beslistermijnen dan aan onvoldoende inzet of bewerktuiging van de betrokken bestuursorganen. De Raad van State wees er in zijn advies al op dat onderzoek op dit punt noodzakelijk was en waarschuwde daarbij dat deze operatie – met inbegrip van de eventueel nodige aanpassing van de betrokken wettelijke regelingen – tijdig zou moeten worden afgerond, voordat de experimentele periode van vijf jaar – die toen nog in het wetsvoorstel zat – zou zijn verstreken. Het woord «schouw», als aanduiding voor deze operatie, is voor het eerst tijdens de behandeling in de Eerste Kamer gebruikt.

29

Waarom wordt een uitzondering gemaakt voor beschikkingen, genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en – vooral – het Soeverein Besluit van 12 december 1813?

Deze uitzondering is door de Kamerleden Wolfsen en Luchtenveld op 26 juni 2006 zelf ingebracht. Hun motieven daarvoor zijn opgenomen in de betreffende Nota van Wijziging van die datum (Kamerstukken II 2005/06, 29 934, nr. 21). De redenen laten zich samenvatten als (a) de ongewenstheid van versnelde toepassing van de dwangsomregeling op de Vreemdelingenwet, (b) het voorkomen van uitlokking van misbruik en (c) de benodigde tijd voor aanpassing van de inrichting van de IND. Deze overwegingen zijn eveneens van toepassing op besluitvorming op basis van het Soeverein Besluit, waarvan de uitvoering is ondergebracht bij de Visadienst van de IND.

30

Hoeveel beschikkingen en bezwaren staan er nog open op grond van deze wetten?

Vraag 30 wordt samen met vraag 31 beantwoord.

31

Om hoeveel weken overschrijding van de beslistermijn gaat het in deze zaken?

Wat betreft de Vreemdelingenwet 2000 c.q. het Soeverein Besluit zijn de volgende cijfers beschikbaar. Bij de IND was per 31 maart 2008 uitgesplitst per procedure het navolgende aantal aanvragen nog in behandeling:

– machtiging tot voorlopig verblijf: 5300

– visum kort verblijf: 800

– verblijfsvergunning regulier: 6500

– verblijfsvergunning asiel: 6400

Bij de verblijfsvergunning asiel overschrijdt de gemiddelde doorlooptijd de beslistermijn met acht weken. In de overige gevallen overschrijdt de gemiddelde doorlooptijd de beslistermijn niet. Op deze datum was voorts bij de IND het navolgende aantal bezwaren in behandeling:

– machtiging tot voorlopig verblijf: 500

– visum kort verblijf: 1200

– verblijfsvergunning regulier: 4800

– verblijfsvergunning asiel: 80

Bij de bezwaarprocedures inzake de machtiging tot voorlopig verblijf, visum kort verblijf, de reguliere verblijfsvergunning en de asielvergunning overschrijdt de gemiddelde doorlooptijd de beslistermijn met respectievelijk 14, 1, 18 en 70 weken. Hierbij past de kanttekening dat op dit moment in de systemen van de IND geen volledige registratie plaatsvindt van de factoren die van invloed zijn op de doorlooptijden en op het halen van de wettelijke termijn (zoals onvolledige aanvragen, besluitmoratoria of nadere onderzoeken). Er wordt gewerkt aan een verbeterde registratie waarmee beter kan worden gevolgd of de wettelijke termijn, al dan niet na wettelijk toegestane verlengingen, is gehaald. In veel gevallen zijn de vreemdelingen overigens schriftelijk geïnformeerd over de termijnoverschrijding. Daarnaast kent de bezwaarprocedure bij de asielvergunning een lange doorlooptijd omdat dit een procedure betreft die bij inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is afgeschaft. De thans nog in behandeling zijnde procedures betreffen met name bezwaren waarbij de oorspronkelijke beschikking door de rechter is vernietigd.

Wat betreft het Soeverein Besluit kan worden opgemerkt dat jaarlijks meer dan 460 000 visumaanvragen worden ingediend. De gemiddelde doorlooptijd overschrijdt de huidige beslistermijn niet. Op 15 mei 2008 waren bij het ministerie van Buitenlandse Zaken 124 bezwaarschriften in behandeling tegen beslissingen op basis van het Soeverein Besluit. De gemiddelde doorlooptijd van de door het ministerie behandelde bezwaarschriften op basis van het Soeverein Besluit is 14 weken.

Deze doorlooptijden met betrekking tot de visumaanvragen zijn gemiddelden. Een groot gedeelte wordt ruim binnen de wettelijke beslistermijn afgehandeld. Dit neemt niet weg dat een niet onaanzienlijk aantal deze termijn overschrijdt.

32

Aan hoeveel weken oprekking van de termijn voor een verzoek om informatie krachtens de Wob en voor een bezwaarschrift krachtens de Awb moeten we hier denken?

Wij achten het niet juist thans reeds op de inhoud van het nog in te dienen wetsvoorstel vooruit te lopen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 streven wij ernaar het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na het zomerreces bij uw Kamer in te dienen.

33

Waarop baseert u de toelichting in de brief dat de Kamer door amendering de «oefenperiode» in feite heeft teruggebracht tot een jaar? Is dit niet een miskenning van het feit dat tijdens de plenaire behandeling nadrukkelijk is gesproken van het bekorten van de periode van vijf jaar tot ongeveer 2,5 jaar en dat die periode na – overigens unanieme – aanvaarding van het wetsvoorstel door de Kamer op 3 juli 2006 ook beschikbaar was?

De vijf jaar waarin de dwangsomregeling facultatief zou zijn, zou volgens het oorspronkelijke wetsvoorstel ingaan op het moment van inwerkingtreding van de wet, die onmiddellijk na de bekrachtiging was voorzien. Die periode is door amendering omgezet in een periode met vaste einddatum, te weten 1 januari 2009. Op het moment dat de bekrachtiging in het kabinet aan de orde was, resteerde daardoor nog ongeveer een jaar. Als we voor de voorbereiding op de invoering de periode tussen aanname door de Tweede Kamer en aanname door de Eerste Kamer meetellen, dan worden deze getallen respectievelijk 6,5 en 2,5 jaar. Ook zo bezien is dus sprake van een aanmerkelijke inkorting ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel.

34

Miskent u door de brief van 6 maart 2008 niet het feit dat de indieners reeds in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 29 934, nr. 8) u hebben uitgenodigd om de wettelijke termijnen door te lichten? Kunt u aangeven waarom er op het moment dat de Kamer het initiatiefwetsvoorstel met algemene stemmen had aangenomen niet op deze uitnodiging is ingegaan?

Zoals gebruikelijk zijn veel uitvoerende diensten en ook decentrale overheden al snel na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer begonnen met bestudering van de gevolgen van dit voorstel voor hun werkprocessen. Dat is geen centraal geregisseerd proces geweest. Het was wel een noodzakelijke eerste stap. Van alleen het «schouwen» van wetteksten wordt men immers niet wijzer, tenzij we blindelings voor algemene verruimingen zouden hebben gekozen, wat niet in overeenstemming zou zijn met de strekking van het wetsvoorstel en ook niet met het streven naar betere dienstverlening door het kabinet. Pas als zou blijken dat bepaalde wettelijke termijnen in zeer veel gevallen problemen zouden opleveren voor de uitvoering die bovendien niet oplosbaar zijn, zou aanpassing van die termijnen kunnen worden overwogen. Toen de besluitvorming over bekrachtiging in de ministerraad aan de orde was, heeft het kabinet een eerste balans opgemaakt (quick scan) teneinde een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het kabinet meent dat dit ook niet veel eerder had gekund, omdat immers eerst binnen de uitvoerende diensten terdege bekeken moest worden of aan eventuele problemen niet anders dan via wetgeving het hoofd kon worden geboden.

35

Welke maatregelen heeft u getroffen, nadat het wetsvoorstel in de Kamer was aanvaard, met het oog op het tegen het licht houden van de in de wetgeving voorkomende beslistermijnen? Kunt u een overzicht geven van de voor 20 november 2007 verrichte werkzaamheden in dit kader? Of is deze inventarisatie pas gestart nadat het wetsvoorstel door de Eerste Kamer was aangenomen? Zo ja, waarom is niet geanticipeerd op de te verwachten aanvaarding door de Eerste Kamer? Welke uitvoering heeft u tussen 28 maart 2007 en 20 november 2007, gelet op de in het wetsvoorstel opgenomen datum van verplichte inwerkingtreding, gegeven aan de brief van 28 maart 2007 (EK 29 934 E)

Het antwoord op deze vraag is reeds vervat in het antwoord op de vorige vraag.

36

Hoe gaat u om met het aanvaarde initiatiefwetsvoorstel als de voorbereidingen voor het aangekondigde wetsvoorstel voor het wijzigen van de Wob en de Awb vertraging oploopt? Wat staat u precies voor ogen als het gaat om de aanvullende wetgeving? Komt er één aanvullend wetsvoorstel dat de wettekst van 29 934 per 1 januari 2010 in werking doet treden en tevens termijnen van de Wob van bestuur, Awb en mogelijk andere wetten beoogt te verlengen of komen er twee of meerdere wetsvoorstellen? Welke wetsvoorstellen moeten dan in het Staatsblad staan, voorafgaand aan de bekrachtiging?

Wat ons betreft zal bekrachtiging van het initiatiefwetsvoorstel ook bij vertraging van het aangekondigde wetsvoorstel in ieder geval zodanig tijdig geschieden dat het wetsvoorstel per 1 januari 2010 in werking kan treden.

Er komt één wetsvoorstel tot wijziging van Awb en Wob en mogelijk nog een ander wetsvoorstel (of meerdere) voor andere beslistermijnen. Zie verder het antwoord op vraag 10.

37

In hoeverre is de datum van 1 januari 2010 nu een vaststaand gegeven?

De datum 1 januari 2010 is alleen een vaststaand gegeven wat betreft de uiterste datum van inwerkingtreding van de dwangsomregeling. Zoals aangegeven, streven wij er nog steeds naar om de wet eerder – op 1 januari 2009 – in werking te laten treden.

38

Welke gevolgen verwacht u van de brief van 6 maart 2008 voor de bestuurspraktijk in provincies en gemeenten? Dreigt niet dat bij uitstel van de inwerkingtreding termijnoverschrijdingen vaak aan de orde blijven? Hoe wordt hier tegenaan gekeken? Gaan de bewindslieden de bestuursorganen stimuleren om alvast de nodige voorbereidingen te treffen?

Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid het beter nakomen van beslistermijnen ook te bevorderen op rijksniveau?

Ons is gebleken dat provincies en gemeenten reeds begonnen zijn met voorbereidingen in verband met de invoering van de dwangsomregeling. Uit de brief van 6 maart jl. kan ook duidelijk worden opgemaakt dat het niet verstandig is om die voorbereidingen te staken. Ik heb de VNG en de IPO om medewerking verzocht aan de schouw. In dat kader is tevens gevraagd de gemeenten en provincies erop te attenderen dat het nuttig zou kunnen zijn een zelfde onderzoek te verrichten ten aanzien van beslistermijn in hun eigen regelgeving, opdat kan worden voorkomen dat zij straks voor problemen komen te staan wanneer de dwangsomregeling in werking treedt. Voor het overige verwijst het kabinet naar de brief van heden aan uw Kamer.

39

Waarvan is afhankelijk of de wetswijziging ten aanzien van de wijziging van beslistermijnen nog dit kalenderjaar in het Staatsblad komt?

In het antwoord op vraag 2 hebben wij aangegeven dat van de kant van het kabinet alles op alles wordt gezet om bedoeld wetsvoorstel nog dit kalenderjaar in het Staatsblad te krijgen.

40

Beseft u dat het de bedoeling van de initiatiefwet is dat de overheid betere dienstverlening aan de burgers geeft en sneller besluiten neemt? Hoe gaat u in dat verband om met het verlengen van thans geldende beslistermijnen? Betracht u daarbij uiterste terughoudendheid? Zo neen, waarom niet? Dreigt niet het gevaar dat door het verlengen van de termijnen overheidsorganen langer over de beschikkingen zullen doen en daarmee de nieuwe middelen, die burgers krijgen om de overheid tot spoed te manen, bij voorbaat alweer worden ontkracht?

Het kabinet acht goede dienstverlening en tijdige, maar ook zorgvuldige, besluitvorming van groot belang. Zie in dat kader ook het antwoord op vraag 26. In de brief van heden aan de Kamers is ook benadrukt dat het kabinet terughoudendheid zal betrachten bij het doen van voorstellen ter zake van de verlenging van beslistermijnen. Verlenging is alleen aan de orde indien organisatorische maatregelen geen soelaas kunnen bieden. Het uitgangspunt is dat beslistermijnen realistisch moeten zijn.

41

Op welk aangekondigd wetsvoorstel heeft de laatste regel van bladzijde twee betrekking? Waarop baseert u de verwachting dat dit wetsvoorstel zo snel de Ministerraad, de Raad van State en de beide Kamers der Staten-Generaal zal passeren?

Die zinsnede heeft betrekking op het wetsvoorstel tot aanpassing van de termijnen in de Awb (bezwaar) en de Wob. Zoals gezegd zal het kabinet er in ieder geval alles aan doen om dit wetsvoorstel nog dit jaar in het Staatsblad te krijgen. Daartoe zal na het zomerreces een wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend.

42

Kan de uitkomst van de schouw ertoe leiden dat ook de nu voorziene uiterlijke datum van inwerkingtreding van de dwangsomregeling van 1 januari 2010 niet wordt gehaald?

Nee. 1 januari 2010 is wat ons betreft de uiterste datum. Zie ook het antwoord op vraag 37.

43

Zijn er – anders dan de aankomende dwangsomregeling – nog andere redenen om beslistermijnen te schouwen?

De in de mijn brief aangekondigde schouw naar beslistermijnen wordt alleen uitgevoerd met het oog op de aankomende invoering van de dwangsomregeling.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Van Gent (GroenLinks), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (ChristenUnie).

Naar boven