29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

Nr. 56 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 augustus 2010

Tijdens het algemeen overleg van 17 maart 2009 (Kamerstuk 29 924, nr. 48) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het intrekken van de verklaring van geen bezwaar (VGB) van militairen wegens een veroordeling voor een geweldsdelict. Het ging hierbij met name om de omstandigheid waarbij de militair op uitzending is geweest terwijl betrokkene voor een geweldsmisdrijf was veroordeeld. Over de gehanteerde procedure ten aanzien van het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken heb ik u Kamer op 11 maart 2010 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 924, nr. 46).

Er zijn in totaal zes gevallen bekend van militairen die zijn uitgezonden op missie waarvan na afloop de VGB is ingetrokken wegens een veroordeling voor een geweldsmisdrijf. In een geval is het besluit pas recent aan betrokkene kenbaar gemaakt. Het intrekken van de VGB na een veroordeling voor een geweldsmisdrijf is in lijn met het gevoerde beleid op grond van de leidraad persoonlijke gedragingen (Kamerstuk 29 924, nr. 40) en de beleidsregeling justitiële antecedenten van Defensie. Zoals in de leidraad is gesteld kunnen justitiële antecedenten aanleiding zijn om onvoldoende waarborgen te zien dat een vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden getrouwelijk zal worden vervuld. Om vast te stellen of deze gedragingen iemand kwetsbaar kunnen maken in een vertrouwensfunctie telt de actualiteit van de antecedenten mee, de aard en zwaarte van eventuele delicten, de zwaarte van de opgelegde straffen of maatregelen of de hoeveelheid antecedenten die zijn vastgelegd. De beoordeling van justitiële antecedenten bij vertrouwensfunctionarissen vindt onder andere plaats op basis van beleidsregels die voor verschillende sectoren zijn ontwikkeld.

Het feit dat de betrokken militair goed heeft gefunctioneerd tijdens zijn uitzending is onvoldoende grond om de VGB alsnog toe te kennen. De beoordeling van het veiligheidsrisico is een andere dan die van het functioneren van de betrokken militair.

Van deze zes militairen hebben er vier bezwaar aangetekend tegen de intrekking. Drie van deze zaken zijn aan de bezwarencommissie voorgelegd die in twee gevallen heeft geadviseerd de VGB alsnog toe te kennen. In deze twee gevallen heb ik dit advies niet overgenomen. Deze twee zaken zijn op dit moment onder de rechter.

Het lid Brinkman (PVV) heeft mij tijdens het overleg van 17 maart gevraagd of mij een zaak bekend was waarbij een militair, in lijn met het advies van de bezwarencommissie, alsnog een VGB heeft verkregen nadat deze in eerdere instantie was ingetrokken wegens een veroordeling voor een misdrijf. Dit is niet voorgekomen. Wel heb ik in maart 2008 een militair alsnog een VGB verleend terwijl deze eerder was ingetrokken wegens een veroordeling voor een geweldsmisdrijf. Daartoe heb ik besloten op grond van de aard en zwaarte van het delict. Ook deze militair is na zijn veroordeling uitgezonden naar Uruzgan. In dit geval was echter geen sprake van een doorlopen bezwaarprocedure en deze zaak is niet aan de bezwarencommissie voorgelegd.

Zoals gemeld in mijn brief van 11 maart (Kamerstuk 29 924, nr. 46) en tijdens het algemeen overleg van 17 maart (Kamerstuk 29 924, nr. 48) worden maatregelen genomen om herhaling van dergelijke zaken te voorkomen. Zo zal het proces van dynamiseren ertoe leiden dat de MIVD eerder op de hoogte is van justitiële antecedenten van militairen. Tevens zijn commandanten nogmaals gewezen op hun verplichting om kennis van justitiële antecedenten van ondergeschikten aan de MIVD te melden.

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

Naar boven