29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit

Nr. 48 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2011

Gevallen van afpersing onttrekken zich vaak aan het zicht van politie en justitie. Het besef is er echter terdege dat door dit delict slachtoffers veel schade en leed ondervinden. Niet alleen de financiële schade speelt dan een rol, maar ook de gevoelens van angst, schaamte en onmacht. Afpersing wordt wel eens vergeleken met een moeras. Als je er eenmaal in vast komt te zitten, kom je er moeilijk op eigen kracht weer uit. Ook daarom is het zo belangrijk dat er aangifte van gedaan wordt, zodat politie en justitie zicht krijgen op het delict, kunnen ingrijpen en het slachtoffer goede ondersteuning in dit proces kunnen bieden. Om dat te bereiken is onderzoek uitgevoerd naar afpersing en heeft de publiek-private stuurgroep Afpersing in juni 2010 een programmatische aanpak ontwikkeld in opdracht van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC).

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft mij bij brief van 18 maart 2011 (2011D13847) verzocht haar te informeren over de stand van zaken rond de aanpak van afpersing, opdat deze informatie geagendeerd kan worden voor het algemeen overleg over financieel-economische criminaliteit. Mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie doe ik u hierbij de gevraagde informatie toekomen.

Achtergrond

In 2008 heeft de Tweede Kamer het onderzoek Je bedrijf of je leven – Aard en aanpak van afpersing van het bedrijfsleven ontvangen (Kamerstukken II, 2007/08, 28 684, nr. 124). Dit rapport geeft inzicht in de aard en geschatte omvang van afpersing (art. 317 WvSr) en afdreiging (art. 318 WvSr). Uit het onderzoek blijkt dat vooral detailhandel, horeca, grote bedrijven, multinationals, internetbedrijven, ondernemers van allochtone afkomst, kleine ondernemingen en individuele zakenlieden en dienstverleners kwetsbaar zijn voor afpersing. Ook blijkt uit het rapport dat de aangiftebereidheid laag is, onder meer vanwege de angst voor represailles, weinig vertrouwen in de politie, onbekendheid met afpersing als delicttype, bedrijfseconomische motieven en culturele aspecten. De belangrijkste dadertypen zijn: individuele daders (vaak ex-werknemers met vertrouwelijke bedrijfsinformatie), dadergroepen afkomstig uit het criminele milieu en vaak van allochtone afkomst, en groepen jongeren die zich toeleggen op afpersing in het kader van «protectie» van horeca en detailhandel. Wegens gebrek aan betrouwbare cijfers is de omvang volgens de onderzoekers ongewis: zelfrapportagecijfers indiceren dat 0,14% tot 1% van de bedrijven jaarlijks slachtoffer is van afpersing.

Aanpak

In voornoemd rapport werd gesignaleerd dat de bestrijding van afpersing zich beperkte tot een repressieve aanpak op het moment dat het probleem ter kennis kwam van de politie. Aanbevolen werd te komen tot een steviger aanpak, met aandacht voor communicatie, protocollering van de handelwijze bij de aanpak van afpersing en deskundigheidsbevordering. De aanpak zou moeten leiden tot een betere vertrouwensrelatie met de ondernemers, een betere signalering, een verhoogde aangiftebereidheid en hogere pakkans. In de Programmatische aanpak afpersing van de NPC-Stuurgroep Afpersing zijn vijf projecten benoemd: 1. het vergroten van de kennis en weerbaarheid bij bedrijven; 2. het realiseren van een vertrouwenslijn voor (potentiële) slachtoffers; 3. vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid; 4. professionalisering van de aanpak door de politie; 5. het testen van de aanpak in een proeftuin. De projecten zijn via publiek-private samenwerking opgepakt. Dit is in lijn met de visie van dit kabinet dat veiligheid een gedeelde verantwoordelijkheid is van publieke en private partijen.

Stand van zaken

Over de uitvoering van de vijf projecten kan ik u het volgende berichten.

Aanpak private partijen

Voor een goede aanpak van afpersing is het primair van belang dat slachtoffers hiermee naar buiten durven te treden. De twee eerstgenoemde projecten zijn daarop gericht en hangen nauw met elkaar samen. Via voorlichting over risico’s op afpersing, de verschillende verschijningsvormen van afpersing en de mogelijkheid een vertrouwensfunctionaris te raadplegen (project 1) en de inrichting van een vertrouwenslijn afpersing (project 2) wordt de drempel om naar buiten te treden verlaagd. De private partijen, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van beide projecten, hebben een model opgesteld hoe de vertrouwenslijn ingericht kan worden. Er is onderscheid gemaakt tussen een uitgebreide versie, die 24 uur per dag en zeven dagen per week te bereiken is, en een beperkte versie van de vertrouwenslijn. Eind mei gaat de beperkte variant bij wijze van proef voor de duur van een half jaar van start om na te gaan welke resultaten hiermee geboekt kunnen worden. De start zal met intensieve voorlichting richting het bedrijfsleven gepaard gaan.

Aanpak publieke partijen

Naar buiten durven treden met de afpersing via een vertrouwenslijn is een eerste stap. Op enig moment zal daarna de politie van de afpersing in kennis gesteld moeten worden. Daartoe zijn vorig jaar enkele kleinschalige pilots in Twente, Utrecht en Amsterdam gestart, waar vooral Turkse en Chinese ondernemers geïnformeerd worden over de mogelijkheden van anoniem melden bij Meld Misdaad Anoniem. Hiermee wordt de meldings- en aangiftebereidheid vergroot (project 3). De resultaten zullen medio dit jaar in één proeftuin verder uitgetest worden. Voor het professionaliseren van de aanpak door de politie (project 4) heeft het Korps Landelijke Politiediensten een expertisepunt ingericht. Alle regiokorpsen kunnen hier terecht voor advies over de aanpak van (complexere) afpersingszaken. In de proeftuin (project 5), die politie en Meld Misdaad Anoniem aan het voorbereiden zijn, wordt ingezet op verbetering van de informatiepositie en van het aangifteproces. Ook worden alternatieve wegen verkend om afpersing tegen te houden, onder meer door andere criminele feiten aan te grijpen waarvan de afperser verdacht wordt, zodat ook de afpersing (indirect) stopt.

Tot besluit

Afpersing is een lastig te bestrijden delict. Het feit dat slachtoffers er amper mee naar buiten treden, hangt nauw samen met de typische werkwijze van afpersers. Geweld wordt niet geschuwd en voor slachtoffers kunnen de consequenties aanzienlijk zijn. Vorig jaar zijn de genoemde maatregelen geformuleerd en is begonnen met de uitvoering ervan om afpersing steviger aan te pakken. Het is nu nog te vroeg om die inspanningen te vertalen in tastbare resultaten. Bovendien vergt het doorbreken van een cultuur van angst en zwijgen een langere adem. De problematiek blijft echter onverminderd onze aandacht houden.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven