29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit

Nr. 139 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2017

Bijgaand doe ik uw Kamer twee onderzoeken toekomen die in 2016 zijn uitgevoerd op het terrein van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit, te weten «Bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Onderzoek naar de stand van zaken in 2016» (bijlage 1)1 en «De aanpak van ondermijning door de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC)» (bijlage 2)2. Ook maak ik van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over de uitvoering van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA) over een vergunningplicht om een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren.3

De bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit, WODC.

Ik heb het WODC verzocht onderzoek te laten doen naar de stand van zaken van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Het onderzoek valt te plaatsen in een reeks van twee eerder gedane onderzoeken: de nulmeting4, gedaan in 2009 en de eenmeting5, gedaan in 2012. Er is gekeken naar de stand van zaken anno 2016 van het bewustzijn van gemeenten van georganiseerde criminaliteit, het door hen daartegen ingezette instrumentarium en de mate van samenwerking met ander partners daarbij en de mening van de gemeenten over de ondersteuning door de RIEC’s. Tevens is gekeken naar eventuele verschillen tussen 2009, 2012 en 2016. Het onderzoek is gevoerd aan de hand van input van gemeenten zelf.

Geconstateerd wordt dat het bewustzijn bij gemeenten wederom is toegenomen, van 84% in 2012 naar 97% in 2016. Tevens is het zicht op het voorkomen van georganiseerde criminaliteit over de hele linie toegenomen. Het toegenomen bewustzijn en zicht op de georganiseerde criminaliteit heeft zich vertaald naar bestuurlijke en organisatorische verankering van de aanpak. Het aantal gemeenten dat de aanpak formeel heeft vastgelegd is gestegen naar bijna 90%. Ook heeft meer dan twee maal zoveel gemeenten een min of meer vastomlijnde organisatiestructuur voor de aanpak. De beschikbare capaciteit is verdrievoudigd ten opzichte van 2012. De samenwerking met de verschillende partners in RIEC-verband is geïntensiveerd. De verwachtingen die men van die samenwerking heeft is hoog te noemen. Het overgrote deel van de gemeenten geeft aan de kennis en kunde bij de RIEC- bureaus positief te waarderen.

De hierboven geconstateerde ontwikkelingen zijn ronduit positief te noemen. Er zijn ook enkele kanttekeningen te plaatsen. Zo ontbreekt bij een deel van de gemeenten nog een gevoel van urgentie omdat zij geen feitelijk zicht hebben op de aanwezige georganiseerde criminaliteit. En hoewel de aanpak bij meer gemeenten bestuurlijk en organisatorisch is verankerd, blijft de borging fragiel, vooral bij kleinere gemeenten. De hoge verwachtingen die gemeenten hebben van de samenwerking in RIEC-verband worden niet allemaal gerealiseerd.

De aanpak van de ondermijning door de RIEC’s en het LIEC, Inspectie VenJ

Het «convenant ten behoeve van bestuurlijke en geïntegreerde aanpak georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen» dient tweejaarlijks te worden geëvalueerd. Dit is aanleiding geweest voor de Inspectie VenJ om te onderzoeken of de bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit binnen het RIEC-bestel in overeenstemming is met de daartoe opgestelde regels, beleidsuitgangspunten en afspraken. Tevens geeft het onderzoek aanbevelingen op welke wijze deze aanpak verder versterkt kan worden.

De Inspectie VenJ concludeert dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit binnen het RIEC-LIEC bestel over het algemeen georganiseerd is conform de daartoe opgestelde regels, beleidsuitgangspunten en afspraken, en dat het bundelen van de krachten onmiskenbaar voordelen heeft. Evenals het WODC constateert de Inspectie VenJ dat er in toenemende mate sprake is van bestuurlijk bewustzijn en dat partners elkaar in de aanpak van ondermijning steeds beter weten te vinden. Bij de geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit zijn de laatste jaren duidelijk stappen gezet. Tegelijkertijd blijkt het in georganiseerd verband effectief aanpakken van ondermijning een complexe opgave. Dat vraagt betrokken partners die een gezamenlijk doel voor ogen hebben en dat doel kunnen verwezenlijken doordat ze daarin vanuit de eigen organisatie en vanuit het samenwerkingsverband ondersteund worden. De Inspectie VenJ ziet geen aanleiding voor aanpassing van het convenant.

De Inspectie VenJ ziet mogelijkheden om de aanpak voor de komende jaren te versterken:

  • 1. De in het RIEC samenwerkende partners kunnen betere afspraken maken over het beoogde resultaat van de samenwerking en wat dat betekent voor ieders inzet en betrokkenheid binnen het samenwerkingsverband. Een beter inzicht in de lokale ondermijningsproblematiek en een betere afstemming tussen de individuele doelstellingen van de partners en de integrale doelstelling van het samenwerkingsverband kunnen hieraan bijdragen;

  • 2. Het (bestuurlijk) bewustzijn, betrokkenheid en weerbaarheid kan verder vergroot worden. Ook hiervoor is van belang dat onder meer het inzicht in de lokale ondermijningsproblematiek, maar ook in de mogelijkheden om deze problematiek aan te pakken verbeterd worden.

  • 3. De informatiedeling in RIEC-verband kan verder verbeterd worden. Specifieke aandacht vraagt:

    • de interne informatiepositie van partners (vooral van kleine gemeenten);

    • het vergroten van de kennis over wat wel en niet gedeeld kan worden; en

    • het vergroten van het onderlinge vertrouwen. De Inspectie VenJ onderstreept daarom het belang om de screening van alle medewerkers van partners en van RIEC-bureaus die over gevoelige informatie kunnen beschikken goed te organiseren.

Reactie

De positieve lijn uit beide onderzoeken toont aan dat er met de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit goede stappen zijn gezet. Wel zijn er punten ter verbetering.

  • 1. Beide onderzoeken tonen aan dat feitelijk zicht op de lokale ondermijningsproblematiek het (bestuurlijk) bewustzijn, betrokkenheid en weerbaarheid verder kan vergroten. Ik heb daarom besloten de subsidie voor de RIEC’s en het LIEC na 2017 met vier jaar te verlengen. Tevens heb ik, zoals ik uw Kamer reeds heb gemeld, om dit onderdeel van de aanpak kracht bij te zetten, voor 2017 € 450.000,- en vanaf 2018 jaarlijks € 1.000.000,- een bedrag beschikbaar gesteld voor de RIEC’s en het LIEC voor het opstellen van regionale integrale ondermijningsbeelden en een landelijk ondermijningsbeeld. De RIEC’s, het LIEC en landelijke partners zijn een traject gestart ter doorontwikkeling van de huidige systematiek van ondermijningsbeelden die zich met name richt op de lokale problematiek.

  • 2. Uit het onderzoek van het WODC blijkt dat gemeenten hoge verwachtingen hebben van de samenwerking in RIEC-verband maar dat deze niet altijd worden gerealiseerd. Ik onderschrijf het beeld dat betere afstemming tussen de individuele doelstellingen van de samenwerkende partners en de integrale doelstelling van het RIEC van groot belang is bij de doorontwikkeling van de aanpak van ondermijning.

  • 3. De Inspectie VenJ geeft aan dat het RIEC-convenant een goede basis is om informatie te delen, wel is er nog onwetendheid over welke informatie gedeeld kan en mag worden. Om de informatiedeling verder te verhelderen, worden er verschillende stappen gezet. Mijn ministerie beziet tezamen met onder meer het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de VNG, Bureau Regio Burgemeesters en de Nationale Politie hoe de gemeentelijke informatiepositie versterkt kan worden en wat er nodig is voor sector overstijgende informatiedeling binnen gemeenten. Daarnaast ga ik in overleg met de regionale RIEC-stuurgroepen om te bespreken in hoeverre zij dit delen en welke verbetering zij voor ogen hebben.

  • 4. Ik ben van mening dat personen die werkzaamheden verrichten in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en daarbij persoonsgegevens verwerken integer en betrouwbaar dienen te zijn. De betrokken organisaties moeten er op kunnen vertrouwen dat zorgvuldig en integer met de informatie die zij delen wordt omgegaan. Screening van medewerkers die over gevoelige informatie kunnen beschikken maakt essentieel onderdeel uit van een pakket aan maatregelen dat organisaties hanteren om bijvoorbeeld misbruik van informatie tegen te gaan, zoals een integriteitsbeleid of beveiligingsbeleid. Momenteel ben ik onder meer met het LIEC in overleg welke vorm van screening voor het LIEC en de RIEC-bureaus noodzakelijk is en hoe dit georganiseerd kan worden. Hierbij zal ik de bevindingen van de Inspectie meenemen.

Omdat ik het van groot belang acht dat de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit in RIEC- en LIEC-verband wordt voortgezet, heb ik zoals hierboven aangegeven besloten de subsidie na 2017 met vier jaar te verlengen. Ik zal dit jaar benutten om te bezien, tezamen met de landelijke en regionale partners, hoe de nieuwe subsidieperiode wordt ingericht. Ik neem de aanbevelingen uit beide onderzoeken daarin mee. Gelet op de waardevolle informatie die voortkomt uit de onderzoeken naar de stand van zaken van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit, ben ik voornemens om over een aantal jaar wederom onderzoek naar de stand van zaken te laten doen.

Motie vergunningplicht om een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren

Ik maak van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over de uitvoering van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA) over een vergunningplicht om een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren.

De gemeente Rotterdam heeft in de aanpak van ondermijnende criminaliteit sinds de zomer van 2016 een nieuw bestuurlijk instrument. In de Algemene Plaatselijke Verordening is een bevoegdheid opgenomen op grond waarvan de burgemeester een vergunningplicht kan vaststellen voor panden, branches en/of straten om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Uw Kamer heeft mij per motie verzocht om deze mogelijkheid bij andere gemeenten onder de aandacht te brengen en uw Kamer hierover te informeren. Naar aanleiding van dit verzoek heb ik met de VNG afgesproken dat de VNG aandacht zal besteden aan het thema vergunningplicht en de mogelijkheid zal onderzoeken of de APV-bepaling zich leent voor de model-APV. Inmiddels zijn er ook andere gemeenten die de APV-bepaling hebben ingevoerd of daar voorbereidingen toe treffen. Ik vind het zeer belangrijk dat gemeenten mogelijkheden benutten om ondermijnende criminaliteit tegen te gaan en blijf de ontwikkelingen volgen en waar mogelijk onder de aandacht brengen via o.a. het LIEC en de RIEC’s.

Ik ben verheugd met de overwegend positieve tendens die uit de onderzoeken blijkt. Het biedt vertrouwen om gezamenlijk met de partners de bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit verder te versterken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 29 911, nr. 132.

X Noot
4

Kamerstuk 29 911, nr. 46.

X Noot
5

Kamerstuk 29 911, nr. 84.

Naar boven