nr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING
EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2005
Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel voor de Interimwet stad-en-milieubenadering
(28 april jl.; Kamerstukken 29 871 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar
2004–2005, nr. 79, blz. 4761–4766)) heeft het lid De Krom
de problematiek van de geluidregelgeving rond grootschalige bedrijfsterreinen
aan de orde gesteld. Dit betreft het feit dat gezoneerde industrieterreinen
soms akoestisch vol zijn, terwijl er nog fysieke ruimte is en/of er in werkelijkheid
niet veel geluidoverlast is. Ik heb u toegezegd na te gaan of dit probleem
binnen de huidige wettelijke kaders kan worden opgelost, of dat het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid,
eerste fase; Kamerstukken 29 879) aangepast zou moeten worden. Laatstgenoemd
wetsvoorstel zal een dezer dagen in uw Kamer plenair worden behandeld. Deze
toezegging doe ik hierbij graag gestand.
Tijdens het debat onderschreef ik al de stelling dat er op dit punt in
de praktijk problemen zijn. Deze problemen hebben betrekking op industrieterreinen
die op grond van de Wgh gezoneerd zijn. Dit betekent onder meer dat er voor
de gezamenlijke bedrijven op dergelijke terreinen een gelimiteerde geluidruimte
beschikbaar is. Het probleem dat zich nu voordoet is dat die geluidruimte
door de reeds aanwezige bedrijven (meer dan) volledig is opgevuld, terwijl
er nog wel fysieke ruimte op het terrein aanwezig is voor een of meer nieuwe
bedrijven. Ook komt het voor dat bestaande bedrijven een nieuwe vergunning
nodig hebben waarvoor ook geen geluidruimte meer beschikbaar is. In beide
gevallen laat de wettelijke regeling niet toe dat een milieuvergunning wordt
verleend.
Alvorens tot suggesties voor aanpak van de problematiek te komen, is het
van belang naar de oorzaak ervan te kijken. Deze blijkt vooral te liggen in
een onvolkomen zonebeheer door het bevoegd gezag en de hoeveelheid ongebruikte
geluidruimte van bedrijven die vallen onder een zogenoemde 8.40-AMvB.
Ten aanzien van deze bedrijven is namelijk bewust afgezien van maatwerkvoorschriften:
deze vergen immers onderzoek en hogere administratieve lasten. Daarom bevatten
de geluidsvoorschriften in de verschillende AMvB's vaak meer geluidruimte
dan de bedrijven nodig hebben. Gemeenten kunnen deze niet gebruikte geluidruimte
overigens beperken door het stellen van een nadere eis. Daarmee zou dit deel
van de problematiek grotendeels kunnen worden opgelost. Gemeenten hanteren
het instrument van de nadere eis in de praktijk echter zelden. Ook wordt het
instrument van zoneaanpassing niet vaak benut.
In het kader van de herijkingsoperatie worden momenteel alle 8.40-AMvB's
kritisch bezien. Dit zal leiden tot actualisering en harmonisatie van de beleidsbepalingen
van deze AMvB's. Ook wordt bezien of voor 8.40-bedrijven op gezoneerde industrieterreinen
de geluidsbepalingen zodanig kunnen worden geformuleerd dat zo min mogelijk
«loze» geluidruimte ontstaat zonder dat daar een onevenredige
lastenverzwaring tegenover staat.
Ten aanzien van het onvolkomen zonebeheer kan ik nog het volgende zeggen.
Zonebeheer is het planmatig beheren van de geluidruimte van het industrieterrein
in relatie tot de geluidsvoorschriften van de verschillende bedrijven op het
terrein. Door goed toekomstgericht zonebeheer, zo blijkt in de praktijk, kan
worden voorkomen dat de akoestische ruimte al is opgesoupeerd, terwijl er
nog voldoende fysieke ruimte is. Voor terreinen waar sprake is van een onvolkomen
zonebeheer en waar zich nu een geluidruimtetekort voordoet, is het dus raadzaam
om dat zonebeheer goed op te zetten. In de aanpassing van de Wet geluidhinder,
die thans voorligt, wordt daar toe helder gemaakt wie het bevoegd gezag is
en wordt de mogelijkheid gecreëerd om een zonebeheersplan te maken. De
inspanning die dit vergt, betaalt zich meestal ruimschoots terug door de vrijkomende
geluidruimte. Bijvoorbeeld in Dordrecht is men bezig met zo'n inhaalslag.
Nu er in de uitvoeringspraktijk nog zoveel ruimte is te winnen, ben ik
dan ook niet de overtuiging toegedaan dat er op dit moment nieuwe wettelijke
instrumenten nodig zijn om de gesignaleerde problemen op te lossen. Door optimaal
gebruik te maken van het bestaande instrumentarium – en dat is waar
alle betrokkenen op dit moment hard aan werken – zal naar mijn inschatting
een groot deel van de problematiek oplosbaar blijken te zijn.
Mochten de nieuwe 8.40-AMvB's en verbeterd zonebeheer uiteindelijk geen
soelaas blijken te bieden, hetgeen ik overigens niet verwacht, dan zal in
overleg met alle betrokken partijen worden gezocht naar andere oplossingen.
Tot slot wil ik er nog op wijzen dat de geluidruimte van industrieterreinen
altijd gelimiteerd zal moeten zijn in dit drukke land. De ruimteclaims vanuit
de woningbouw vertegenwoordigen ook een maatschappelijk belang. Duidelijk
zal zijn dat dat belang zich niet laat verenigen met een te hoge milieudruk.
Er zullen hoe dan ook bestuurlijke keuzes moeten worden gemaakt en grenzen
worden getrokken. Het zoneringssysteem van de Wet geluidhinder biedt een goed
kader om op lokaal niveau deze keuzes te kunnen maken.
Voor de goede orde zij nog vermeld dat deze brief vergezeld gaat van een
technische nota van wijziging (29 879, nr. 10). Deze nota van wijziging betreft het corrigeren van een enkel definitie-artikel, een aantal
verwijzingen alsmede enkele bijstellingen voor de doorwerking van de dosismaat
Lden.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel