29 879
Wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 22 juni 2004 en het nader rapport d.d. 12 november 2004, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 9 maart 2004, no. 04.000972, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid; eerste fase), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel vormt de weerslag van de eerste fase van de modernisering van het instrumentarium geluidbeleid, met als belangrijkste onderdelen het grotendeels aan de colleges van burgemeester en wethouders toekennen van de bevoegdheid om hogere waarden voor geluidbelasting vast te stellen, de aanpassing van saneringsbepalingen en het vooralsnog beperkt en zoveel mogelijk beleidsneutraal invoeren van de Europees geharmoniseerde dosismaat voor de bepaling van geluidbelasting. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de regeling voor het vaststellen van hogere waarden en over het vervallen van de uitzondering op het zoneringstelsel voor 30-kilometerwegen, en heeft voorts een aantal opmerkingen van wetstechnische aard. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 maart 2004, nr. 04.000972, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 juni 2004, nr. W08.040097/V, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

1. Algemene opmerking

Het voorstel betreft een aantal niet direct met elkaar samenhangende onderwerpen. Tegelijkertijd met dit voorstel is bij de Tweede Kamer aanhangig het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn omgevingslawaai (Voorstel van wet tot wijziging van de Wet geluidhinder, de Wet luchtvaart en de Spoorwegwet in verband met de implementatie van richtlijn nr.2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai, Pb EG L 189, geluidsbelastingkaarten en actieplannen.2 In het wetsvoorstel worden veel bepalingen van de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd en soms verplaatst. Dat bemoeilijkt de beoordeling van dit wetsvoorstel tegen de achtergrond van het geheel. De Raad adviseert om aan de toelichting een bijlage toe te voegen met een vergelijking van enerzijds de tekst van de Wgh, zoals deze zal luiden na aanvaarding van wetsvoorstel 29 021, anderzijds de tekst na het van kracht worden van het onderhavige voorstel.1

Aan de memorie van toelichting zijn bijlagen toegevoegd met een vergelijking van enerzijds de tekst van de Wet geluidhinder (Wgh) zoals die nu luidt, na inwerkingtreding van de wet van 30 juni 2004 (Stb. 338; omgevingslawaai).

2. Vaststelling hogere waarden

Het voorgestelde artikel 110a stelt als algemene regel voorop dat het college van burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd is tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Bij dit uitgangspunt en de uitwerking daarvan in de volgende leden plaatst de Raad twee opmerkingen.

a. De voorgestelde decentralisatie van de bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde naar de colleges van burgemeester en wethouders roept de vraag op welk college bevoegd moet zijn in een geval waarin de geluidseffecten van een activiteit (aanleg weg of industrieterrein) zich uitstrekken tot over de gemeentegrens. Het wetsvoorstel kiest in artikel 110a, tweede lid, voor het college van de gemeente waar de activiteit zal worden uitgevoerd. Dit college zal volgens artikel 110b, eerste lid, deze grensoverschrijdende bevoegdheid slechts mogen uitoefenen na overleg met het college van de naburige gemeente. In geval van een al bestaande activiteit waarvan de geluidseffecten zich uitstrekken over de grens met een naburige gemeente die geluidsgevoelige objecten wenst te realiseren binnen de zone van deze activiteit, blijft het eerstgenoemde college bevoegd hogere waarden vast te stellen.

De Raad vraagt zich af of deze regeling niet een potentiële bron van conflicten in zich draagt. Bij nieuwe industrieterreinen hangen de omvang van de zone en de noodzakelijke besluiten over hogere waarden samen met hetgeen aan geluidveroorzakende bedrijvigheid wordt toegestaan op het desbetreffende industrieterrein. Daarop heeft het college van de naburige gemeente geen invloed. Dit roept de vraag op of het niet verstandiger is de bevoegdheid tot vaststelling van hogere waarden die voortvloeien uit activiteiten met gemeentegrensoverschrijdende effecten, te laten bij de colleges van gedeputeerde staten.

De Raad adviseert om in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel op deze problematiek in te gaan en zo nodig artikel 110a, tweede lid, en in samenhang hiermee artikel 110b, eerste lid, aan te passen.

b. Het voorgestelde artikel 145, eerste lid, voorziet in een regeling voor het instellen van beroep tegen een hogere-waardebesluit, wanneer dit samenloopt met de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan. Naar de Raad aanneemt, is het de bedoeling dat de in de tweede volzin van dit lid genoemde termijn van 24 weken overeenkomt met die van zes maanden uit artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

De Raad beveelt aan dit in de memorie van toelichting uiteen te zetten en te kiezen voor een éénvormige aanduiding van deze beroepstermijn.

a. Naar aanleiding van het advies is na ampele overweging uiteindelijk toch gekozen voor het handhaven van het voorstel zoals het aan de Raad was voorgelegd. Gelet op de hoofdsystematiek ligt een keus voor het college van burgemeester en wethouders nu eenmaal meer voor de hand. Een keus voor gedeputeerde staten zou een inbreuk zijn op het hoofdsysteem. Dit geldt temeer nu in de praktijk de mogelijk nadelige aspecten van de keus voor burgemeester en wethouders naar verwachting in aantal beperkt zullen zijn. Allereerst is de categorie van gevallen waar het om gaat in omvang beperkt: het betreft voornamelijk een klein aantal niet-regionale, gemeentelijke industrieterreinen en gemeentelijke wegen. En voor zover de situatie zich toch voordoet zijn de gevolgen beperkt in die zin dat er met de andere betrokken gemeenten veelal overeenstemming zal zijn in het kader van de planologische afstemming. Wel is het advies aanleiding geweest om de memorie van toelichting op dit punt aan te vullen.

b. De aanbeveling van de Raad is overgenomen, hetgeen heeft geleid tot aanpassing van wetsvoorstel en memorie van toelichting.

3. Vervallen uitzondering 30-kilometerwegen

Voorgesteld wordt de uitzondering in het huidige artikel 74, tweede lid, onderdeel b, voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, te laten vervallen. Dit betekent dat er ook voor deze wegen van rechtswege een zoneringstelsel geldt, tenzij zij zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. De memorie van toelichting vermeldt dat thans ruimer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om 30-kilometerwegen in te stellen dan in de tijd van het opnemen van de desbetreffende bepaling het geval was en dat het motief om deze wegen in te stellen veelal alleen is gelegen in overwegingen van verkeersveiligheid. Daarom zou de geluidsbelasting zeer wel boven de voorkeursgrenswaarde kunnen liggen.

De Raad betwijfelt of dit voorstel in overeenstemming is met het algemene streven om de regulering van geluidhinder waar mogelijk te beperken en te vereenvoudigen. Het feit dat meer dan vroeger 30-kilometerwegen worden ingesteld, maakt nog niet dat de geluidsbelasting van deze wegen boven de voorkeursgrenswaarde zou liggen. De Raad heeft wel de indruk dat van tijd tot tijd op oneigenlijke gronden wegen als 30-kilometerwegen worden ingesteld, namelijk om daarmee de verplichtingen die verbonden zijn aan het zoneringstelsel te ontgaan, terwijl niet de zekerheid bestaat dat de desbetreffende weg later daadwerkelijk als 30-kilometerweg wordt ingericht.

De Raad beveelt aan om in de memorie van toelichting op de hier geschetste problematiek in te gaan en te bezien of er effectieve mogelijkheden beschikbaar zijn om toe te zien op de daadwerkelijke inrichting van 30-kilometerwegen. Zo nodig ware de voorgestelde wijziging opnieuw te bezien.

Dezerzijds wordt de indruk van de Raad gedeeld dat van tijd tot tijd op oneigenlijke gronden wegen als 30-kilometerwegen lijken te worden ingesteld, terwijl niet de zekerheid bestaat dat de desbetreffende weg later daadwerkelijk als 30-kilometerweg wordt ingericht. Dit was aanleiding om in de memorie van toelichting nog nadere aandacht aan deze problematiek te besteden. Uiteindelijk is niet overgegaan tot het maken van een formeel wettelijk onderscheid, in enige vorm, tussen «eigenlijk» en «oneigenlijk» gebruik. Het mag namelijk niet worden uitgesloten dat dergelijke regelgeving uiteindelijk toch op enigerlei wijze zou kunnen zijn te kenschetsen als oneigenlijke regelgeving.

Overige opmerkingen

4. In de bestaande, maar ook in de voorgestelde wijziging van de Wgh is op diverse plaatsen sprake van «inrichtingen», zonder dat dit begrip is gedefinieerd.

De Raad adviseert een definitie op te nemen, waarbij wordt verwezen naar de Wet milieubeheer (Wm). Tevens adviseert hij de term «verplaatsbare inrichtingen» in het voorgestelde artikel 165 te herbezien, nu een inrichting in de zin van de Wm per definitie niet verplaatsbaar is en categorieën van verplaatsbare inrichtingen op grond van het huidige artikel 166 tot nu toe niet zijn aangewezen.

4. Naar aanleiding van het advies van de Raad is in artikel 1 een definitie opgenomen van het begrip «inrichting», waarbij is verwezen naar de Wet milieubeheer. In het voorgestelde artikel 165 is de term «verplaatsbare inrichting» inmiddels geschrapt.

5a. Het bestaande artikel 41 Wgh eist dat de 50 dB(A)-zone rond een daarvoor in aanmerking komend industrieterrein wordt aangewezen bij het plan dat in de desbetreffende bestemming voorziet.

Thans wordt in artikel 40 voorgesteld die koppeling los te laten door «wordt daarbij ... vastgesteld» te vervangen door «wordt voorts...vastgesteld». Dit wordt als volgt toegelicht: «In de praktijk zal het namelijk veelal niet mogelijk zijn om de bestemmingsplannen gelijktijdig vast te stellen.» Dit acht de Raad geen overtuigende motivering. Als in een bestemmingsplan de bestemming industrieterrein of bedrijventerrein wordt opgenomen waarbij de vestiging van zogenoemde A-inrichtingen mogelijk is (zodat er een plicht tot zonering is), kan tevens de bijbehorende zone in het plan worden opgenomen. Valt een deel van de zone buiten dit plan maar binnen een bestaand bestemmingsplan, dan kan bij hetzelfde besluit worden voorzien in herziening van dit plan om daarin de zone op te nemen. Wordt dit laatste nagelaten en gebeurt het pas later, dan is het de vraag of er bij het eerstbedoelde plan wel sprake is van een goede ruimtelijke ordening, wat nodig is willen gedeputeerde staten het planbesluit kunnen goedkeuren. Ook bestaat het risico dat aan een afzonderlijk planbesluit tot aanpassing van het «bestaande» bestemmingsplan om enigerlei reden goedkeuring wordt onthouden, zodat per saldo niet wordt voldaan aan de zoneringsplicht.

Daarom adviseert de Raad de thans bestaande koppeling tussen planvaststelling en zonering in stand te laten.

b. De toelichting op artikel 40 gaat ervan uit dat een bestemmingsplan waarover de 50 dB(A) geluidszone van een industrieterrein zich uitstrekt, moet zijn vastgesteld voordat gedeputeerde staten besluiten over goedkeuring van het bestemmingsplan dat de vestiging van A-inrichtingen mogelijk maakt.

De Raad onderschrijft dit standpunt, maar constateert dat de voorgestelde regeling op dit punt geen garanties biedt. Hij geeft in overweging daarin te voorzien.

5a. Het advies van de Raad is aanleiding om de thans bestaande koppeling tussen planvaststelling en zonering in stand te laten. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn dienaangaande aangepast.

5b. Nu de bestaande koppeling tussen planvaststelling en zonering in stand blijft, kan verdere bespreking van dit punt achterwege blijven.

6. In paragraaf 9.2 van de memorie van toelichting wordt de betekenis van het zonebeheerplan (artikel 164) uiteengezet. Daarbij wordt onder meer opgemerkt dat gemeentebesturen met behulp van een zonebeheerssysteem de uitgifte van gronden in relatie met de akoestische consequenties daarvan kunnen sturen. Aldus kan een industrieterrein akoestisch optimaal worden ingevuld en kunnen knelpunten bij de vergunningverlening worden voorkomen, zo vervolgt de toelichting. De Raad wijst erop dat in deze beschouwing de gronduitgifte als instrument ter (nadere) verdeling van geluidruimte wordt opgevoerd. Naar de mening van de Raad vergt de verdeling van geluidruimte waarborgen op het punt van zorgvuldige en transparante besluitvorming. Gelet daarop adviseert hij in de toelichting nader in te gaan op de verhouding tussen bestemmingsplan, zonebeheerplan en gronduitgiftebeleid en de daarmee samenhangende rechtsbeschermingsaspecten. In dit verband wijst de Raad tevens op de knelpunten die kunnen ontstaan bij de vestiging op een industrieterrein van inrichtingen die onder artikel 8.40 Wm vallen.

6. In de memorie van toelichting is thans nader ingegaan op de verhouding tussen bestemmingsplan, zonebeheerplan en gronduitgiftebeleid. Nu is gebleken dat de verhouding tussen bestemmingsplan, zonebeheersplan en gronduitgiftebeleid volledig lijkt te blijven binnen het bereik van het publiekrecht en de reguliere publiekrechtelijke rechtsbescherming leek het minder opportuun nog specifiek in te gaan op de desbetreffende rechtsbeschermingsaspecten.

7. Volgens het voorgestelde artikel 125, eerste lid, aanhef en onder b, komen de kosten van maatregelen ten behoeve van woningen die op het tijdstip van de vaststelling van een bij een industrieterrein behorende zone reeds waren geprojecteerd, in beginsel voor de helft ten laste van de gemeente.

De Raad herinnert eraan dat artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat «medebewindskosten» die ten laste van gemeenten blijven, door het Rijk aan hen moeten worden vergoed. Hij adviseert in de toelichting de verhouding tussen de twee bepalingen te bespreken en het voorstel zo nodig aan te passen.

7. Nu het onderhavige wetsvoorstel geen wijziging brengt in de bekostigingssystematiek, bedoeld in artikel 125, eerste lid, onder b, wordt er dezerzijds vanuit gegaan dat verdere bespreking van de relatie met artikel 108 Gemeentewet in dit verband achterwege kan blijven.

8. Artikel VIII bepaalt dat op de verschillende plaatsen waar een datum moet worden ingevuld, de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingswet zal worden genomen. In de artikelen 52 en 53 Wgh (nieuw) zal echter moeten worden gekozen voor de daaraan voorafgaande dag, omdat anders de van rechtswege bestaande zones rond industrieterreinen en de rechtsgevolgen daarvan zullen zijn vervallen doordat het huidige artikel 59 komt te vervallen. Iets soortgelijks doet zich voor bij de artikelen 62, tweede lid, en 125, eerste lid.

De Raad adviseert bij deze bepalingen de laatstgenoemde datum in te vullen. Tevens adviseert hij de andere data in dit licht opnieuw te bezien.

8. Anders dan de Raad stelt is in artikel VIII niet bepalend de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingswet, maar de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wordt geplaatst.

9a. Uit paragraaf 6.3 van de memorie van toelichting blijkt dat de getalswaarde van Lden gemiddeld 2dB lager is dan Laeq, maar dat het verschil ook groter kan zijn, en dat Lden soms zelfs hoger kan zijn dan Laeq. Dat zo zijnde, verdient het aanbeveling de vergelijking tussen het gebruik van de oude dosismaat met die van de nieuwe voldoende genuanceerd onder woorden te brengen.

De Raad beveelt aan in de derde alinea van paragraaf 6.3 «beleidsneutraal» te vervangen door «zo beleidsneutraal mogelijk» en in paragraaf 11.3 eerste alinea, «onaangetast» te vervangen door: in beginsel onaangetast.

b. In het tweede tekstblok van deze paragraaf, waar de onder a reeds vermelde gevolgen van de omzetting van de Laeq-dosismaat in de Lden-dosismaat aan de orde zijn, wordt gesteld: «De geluidsbelasting vanwege een individuele bron komt in de nieuwe dosismaat (...) 0 tot 5 decibel lager uit dan in de huidige dosismaat, en in sommige gevallen zelfs meer dan 5 decibel lager.»

De Raad adviseert deze verschillen nader te verklaren en inzicht te geven in de typen omstandigheden waarin de verschillen zullen optreden

9b. Naar aanleiding van de bevindingen van de Raad is nog eens nader onderzoek gedaan naar de oorzaak van de gesignaleerde verschillen. Geconcludeerd is dat de aanvankelijk in de memorie van toelichting opgenomen passage niet juist was. De omzettingsproblematiek werkt namelijk niet generiek, maar heeft enkel betrekking op de categorieën weg- en spoorwegverkeer, waarbij verschillen van mogelijk 5 decibel – zoals aanvankelijk beschreven – in de praktijk zeker niet voorkomen. Dit nieuwe inzicht is thans opgenomen in de memorie van toelichting.

10. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

10. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven, met uitzondering van de volgende.

– eerste gedachtestreepje. Herziening in de door de Raad aangegeven zin zou er toe leiden dat in de in het kader van het onderhavige wetsvoorstel te wijzigen artikelen het begrip «het college van burgemeester en wethouders» zou worden gehanteerd, terwijl op een groot aantal andere plaatsen in de Wet geluidhinder, maar ook elders in de milieuwetgeving, bijvoorbeeld de Wet milieubeheer, consequent het begrip «burgemeester en wethouders» wordt gebruikt. Het overnemen van het advies van de Raad gaat in elk geval het bereik van het onderhavige wetsvoorstel te boven.

– derde gedachtestreepje. Nu in het onderhavige wetsvoorstel wordt uitgegaan van de nieuwe Spoorwegwet is er geen sprake meer van de door de Raad gesignaleerde mogelijke verwarring.

– zesde gedachtestreepje. Na enig beraad is de door de Raad gesuggereerde verbijzondering toch niet overgenomen omdat de inzichtelijkheid van de bepaling hiermee niet direct wordt vergroot, terwijl er ook nu al geen onduidelijkheid kan bestaan wat het werkingsgebied van de bepaling is.

– negende gedachtestreepje. Nu geen onduidelijkheid kan bestaan over de inhoud van deze bepalingen is uiteindelijk afgezien van aanpassing.

– vijfde gedachtestreepje bij de memorie van toelichting. Deze kanttekening is achterhaald nu in het onderhavige wetsvoorstel niet meer wordt aangesloten bij het wetsvoorstel kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (wetsvoorstel 28 218).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om nog enige andere verbeteringen en aanvullingen in het wetsvoorstel aan te brengen. Het wetsvoorstel wordt hierdoor niet ingrijpend gewijzigd.

– In het wetsvoorstel en de memorie van toelichting is de aanduiding «Interimwet stad en milieubenadering» overeenkomstig het wetsvoorstel voor een Interimwet stad-en-milieubenadering gewijzigd in: Interimwet stad-en-milieubenadering.

– Verder is de memorie van toelichting geactualiseerd; zo is het wetsvoorstel tot implementatie van de zogenoemde richtlijn omgevingslawaai inmiddels tot wet verheven (wet van 30 juni 2004 tot wijziging van onder meer de Wet geluidhinder; Stb. 338).

– In artikel 1 is de omschrijving van het begrip «geluidsbelasting Lden» anders omschreven in die zin dat nu centraal staat het begrip geluidsbelasting, waaronder dient te worden verstaan «de geluidsbelasting in Lden op een plaats».

– In artikel 1b is een nieuwe bepaling opgenomen met betrekking tot windturbines. Hiermee wordt het beter mogelijk om de specificiteit van duurzame energieopwekking via windturbines in te passen in het kader van het regime van de Wet geluidhinder. In paragraaf 9.4 van de memorie van toelichting is hieraan nadere aandacht besteed. Tevens is een nieuw zesde lid toegevoegd waardoor onder een wijziging op of aan een weg bijvoorbeeld niet wordt verstaan het alleen plaatsen van borden om een snelheidsverlaging mogelijk te maken. Deze aanvulling is verder toegelicht in paragraaf 7.1 van de memorie van toelichting.

– Artikel 45 is aangepast in die zin dat de categorie van gevallen waarop deze bepaling betrekking heeft niet meer in eerste instantie van rijkswege bij algemene maatregel van bestuur wordt ingeperkt. Het artikel geldt generiek, zij het dat de mogelijkheid bestaat om later, als de noodzaak daartoe is komen vast te staan, de bepaling slechts in aangewezen gevallen te laten gelden. Hierdoor wordt het in eerste instantie beter mogelijk om op gemeentelijk niveau decentraal maatwerk te leveren. Ook de memorie van toelichting is dienaangaande aangepast. De artikelen 47, tweede lid, 83, eerste lid, 85, 100a, eerste lid, en 110a, vijfde lid, zijn in vergelijkbare zin gewijzigd.

– Artikel 59 is beperkt aangepast in die zin dat het systeem voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de bestaande zone nieuw te bouwen woningen, verder sluitend is gemaakt.

– De artikel 50 en 60 zijn in zoverre gewijzigd dat de reikwijdte van de zogenoemde zeehavennorm beperkt wordt uitgebreid in die zin dat voor de daar bedoelde categorieën van gevallen nauwer is aangesloten bij een in de praktijk als dringend ervaren noodzaak. De zeehavennorm heeft betrekking op de nieuwbouw van woningen binnen een bestaande zone rond een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden.

– Artikel 62 geeft een regeling voor de sanering van industrielawaai vanuit de basisgedachte dat sanering tot een gemiddeld lagere geluidsbelasting moet leiden. Als veel woningen binnen de zone een lagere waarde zouden krijgen, zou ook voor een enkele woning een minder hoge waarde moeten kunnen worden toegestaan. In de huidige constellatie is dat echter niet duidelijk. Om op dit punt de wet en de in de praktijk ervaren noodzaak dichter bij elkaar te brengen is aan artikel 62, derde lid, toegevoegd dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangegeven dat gedeputeerde staten in aangegeven categorieën van gevallen bij het opstellen van een programma kunnen uitgaan van een geluidsbelasting die het gevolg is van te verwachten ontwikkelingen.

– In artikel 89, derde lid, is de mogelijkheid in het leven geroepen om eventueel op het niveau van de ministeriële regeling voorschriften te kunnen geven over met name de opzet en het tijdstip van indiening van het in artikel 89 bedoelde programma.

– Aan artikel 110c is een derde lid toegevoegd om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te kunnen stellen over onder meer de gegevens die bij verzoek om vaststelling van een hogere waarde dienen te worden overgelegd.

– Ten onrechte had artikel 110d geen betrekking op spoorwegen. Deze categorie is alsnog toegevoegd. De twee leden zijn samengevoegd tot één lid.

– Om reden van consistentie is artikel 110f aangepast in die zin dat het ook van toepassing is op andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.

– In het nieuwe artikel 110i wordt alsnog een verplichting in het leven geroepen voor een desbetreffend bestuursorgaan om een zogenoemd hogere-waarde-besluit in de openbare registers van het Kadaster in te doen inschrijven. Dit past in het streven naar het bevorderen van de kenbaarheid van de besluiten van de overheden en de doorwerking daarvan naar de burgers. Het registreren van hogere-waarde-besluiten geschiedt in het belang van de burger. Iemand die een huis gaat kopen zal willen weten of dit in een geluidbelast gebied staat. Het betreft dus essentiële informatie, die mede het woongenot kan gaan bepalen, onder meer ten behoeve van de informatieplicht naar de eigen burgers toe.

– Aan het wetsvoorstel is een nieuw artikel 114a toegevoegd, waardoor nu op één plaats wordt geregeld hetgeen eerder afzonderlijk was geregeld in de artikelen 111, vierde lid, 111a, zevende lid, en 112, tweede lid. Deze drie bepalingen zijn dan ook geschrapt in het wetsvoorstel, evenals de desbetreffende passage in de artikelsgewijze toelichting.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 22 juni 2004, no. W08.040097/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Wetsvoorstel

– Het wetsvoorstel maakt telkens melding van «burgemeester en wethouders», terwijl artikel 5 van de Gemeentewet spreekt over «het college van burgemeester en wethouders». Het voorstel aangaande deze term telkens herzien.

Artikel 87f, derde lid, «spoorweg» in de laatste regel van de tweede volzin moet zijn: hoofdweg.

– De huidige Wet geluidhinder (Wgh) kent, evenals de Tracéwet, het begrip «landelijke railwegen» (hoofdstuk VII, afdeling 2). Het voorstel bevat in artikel 1 een definitie van het begrip «spoorweg» die verwijst naar artikel 1 van de Spoorwegwet. Het begrip «spoorweg» wordt geïntroduceerd in artikel 106g, derde lid, terwijl voor het overige het begrip «railweg» gehandhaafd blijft. De daardoor ontstaande verwarring wegnemen.

– In het opschrift van afdeling 1 van het voorgestelde hoofdstuk VIIIA Wgh «Procedure voor het vaststellen» vervangen door «Het vaststellen», aangezien de afdeling allereerst gaat over de bevoegdheid tot het vaststellen (van hogere waarden). Ook het opschrift van het hoofdstuk daaraan aanpassen.

– In het voorgestelde artikel 110a, eerste lid, Wgh «hun gemeente» vervangen door: de gemeente.

– Artikel 110a aanvullen met de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting «in de zin van de artikelen 44, 82, 87e en f, 100 en 106d».

– In het voorgestelde artikel 110d, eerste lid, spreken van een «regeling» van de minister; vergelijk aanwijzing 69 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

– In artikel 145, eerste lid, Wgh nieuw «beroepsschrift» vervangen door «beroepschrift».

– Artikel 164 Wgh nieuw invoegen in het eerste lid van artikel 163, door daaraan toe te voegen: Daartoe kunnen zij een zonebeheerplan vaststellen. Tevens het eerste, het tweede en het derde lid van artikel 163 vereenvoudigen door te bepalen dat de taak (niet: de taken) van het eerste lid in de daar omschreven gevallen berust bij gedeputeerde staten onderscheidenlijk de minister.

– In artikel V bepalen dat het nieuw voorgestelde tweede lid van artikel 62 Wgh eerste lid wordt, en het oude derde lid, tweede; anders is het oude derde lid onbegrijpelijk. Tevens in het eerste lid van artikel 89 Wgh «regels, gegeven krachtens het tweede lid» vervangen door: regels, gegeven krachtens het derde lid.

Memorie van toelichting

– De opsomming in paragraaf 2.3 in overeenstemming brengen met de brief waaraan ze is ontleend (Kamerstukken II 2001/02, 28 600 XI, nr. 10).

– In paragraaf 3.2, slot van het vierde tekstblok, niet verwijzen naar paragraaf 7.3, maar naar paragraaf 7.4.

– In de tweede alinea van paragraaf 3.3 van de toelichting, na de tweede zin duidelijkheidshalve verwijzen naar artikel 82a.

– In de voorlaatste alinea van paragraaf 5.2 «ISV» voluit schrijven.

– In de voorlaatste alinea van paragraaf 5.3 preciseren dat het voorschrijven zal geschieden in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 2, eerste lid, van genoemde wet.

– In paragraaf 6.1, derde alinea, uitleggen dat het element «(A)» in de aanduiding van de nieuwe dosismaat kan worden gemist, omdat de A-weging is opgenomen in de formule voor dB die is vervat in wetsvoorstel 29 021.

– In paragraaf 6.3, voorlaatste tekstblok, niet verwijzen naar artikel 110d maar naar artikel 110g.

– In de toelichting op het voorgestelde artikel 81 Wgh uiteenzetten dat de nieuwe termijn van drie maanden voldoende moet zijn.

– In de toelichtingen op de voorgestelde artikelen 106g en 106h Wgh telkens «artikel 100» vervangen door: artikel 100a.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstukken II 2002/03, 29 021, nrs. 1–3 (hierna: wetsvoorstel 29 021).

XNoot
1

Vergelijk aanwijzing 229 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Naar boven