Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2017
De Kamer heeft mij verzocht te reageren op de documentaire «Beerput Nederland» (Handelingen
II 2017/18, nr. 30, Regeling van Werkzaamheden). De documentaire betrof een aantal
milieuonderwerpen, maar legde ook een relatie met de internationale scheepvaart.
Na vragen van de heer Van Helvert (CDA) hebt u mede namens de Staatssecretaris de
reactie1 ontvangen over de aanpak van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aangaande
«Brandstofzwendel scheepvaart erger dan de eiercrisis». In deze brief is ingegaan
op de inzet van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om nationaal en internationaal
de kwaliteit van scheepbrandstoffen te verbeteren en te voorkomen dat afvalstoffen
worden bijgemengd. Hierna ga ik in op de voor het AO Scheepvaart op 7 december relevante
onderwerpen. Zoals door u verzocht zal voor het nog te plannen 30-leden debat de Staatssecretaris
tijdig een brief sturen over de aspecten rondom de afvalverwerking.
Hoe zet de ILT haar capaciteit in?
De ILT heeft de opdracht om de per definitie schaarse capaciteit zo effectief mogelijk
in te zetten. Voor het bepalen van de inzet van de inspectie is een aantal factoren
van belang: een weging van de risico’s in haar taakveld, het handelingsperspectief
van de inspectie en andere actoren, de bestaande (internationale) verplichtingen en
de maatschappelijke context en actualiteit.
De grootste maatschappelijke risico’s zijn in beeld gebracht met de ILT-brede risicoanalyse
(IBRA 1.0). Deze risicoanalyse zal verder ontwikkeld worden om dit inzicht verder
te verbeteren. Naar aanleiding van de resultaten die in de IBRA naar voren komen,
wordt in 2018 een zestal programma’s gestart op onderwerpen die een verhoogd risico
voor maatschappelijke schade met zich meebrengen. Eén van deze programma’s is het
programma «uitstoot en/of lozing van gevaarlijke stoffen door scheepvaart». Deze programma’s
worden nader toegelicht in het Meerjarenplan ILT 2018–2022 (bijlage bij Kamerstuk
34 775 XII, nr. 4).
Vragen over de IBRA en de keuzes die de ILT maakt met betrekking tot de inzet van
haar capaciteit zijn eerder beantwoord in de vaststelling van de begrotingsstaten
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2018 (Kamerstuk
34 775 XII).
Aangaande betrokkenheid Havenbedrijf Rotterdam
In de documentaire «Beerput Nederland» is de suggestie gewekt dat de Rotterdamse haven
het illegaal mengen van brandstoffen zou faciliteren. Het Havenbedrijf Rotterdam distantieert
zich van deze suggestie. Het Havenbedrijf neemt onder meer een rol bij het borgen
van de kwaliteit van te bunkeren brandstoffen en levert een bijdrage om het bunkerproces
transparanter en efficiënter te maken. Daartoe is het Havenbedrijf onlangs een samenwerkingsverband
aangegaan met vier organisaties die betrokken zijn bij het bunkeren van schepen in
de Rotterdamse haven2. Deze partijen betreffen de NOVE (Nederlandse Organisatie voor de Energiebranche),
de VNPI (Vereniging van Nederlandse Petroleum Industrie), de VOTOB (Vereniging van
Nederlandse Tankopslagbedrijven) en de KVNR (Koninklijke Vereniging Nederlandse Reders).
De haven van Rotterdam is vanwege haar strategische ligging de grootste bunkerhaven
in Europa. Vanwege deze ligging vinden internationale stromen van scheepsbrandstoffen
en componenten benodigd in de productie van scheepsbrandstoffen haar weg naar de haven.
Daar waar dit op deze grote schaal gebeurt, kunnen misstanden optreden. Voor zover
het Havenbedrijf dit merkt, zoekt zij uiteraard contact met de bevoegde handhavende
instanties, zoals de ILT.
Hopend u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben,
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga