29 817 Sociale werkvoorziening

Nr. 135 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 februari 2015

Hierbij bied ik u mede namens de Minister de UWV Monitor Arbeidsparticipatie 2014 aan. De monitor is opgesteld door het UWV en beschrijft de ontwikkelingen in arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking in de periode 2008 t/m 2013.

Deze rapportage is de derde op rij en kent dezelfde opzet als de twee eerdere rapportages (Kamerstuk 29 817, nr. 99 en nr. 131). De rapportage beschrijft de positie van drie groepen die bekend zijn bij het UWV: de Wajongers, WIA-gerechtigden en personen die bij een WIA-aanvraag minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn bevonden (35-minners). De rapportage gaat in op het aan het werk zijn, aan het werk komen, en aan het werk blijven van mensen met een arbeidsbeperking. De monitor is besproken met vertegenwoordigers van de landelijke cliëntenorganisaties.

Als bijlage1 bij de monitor treft u een geactualiseerd overzicht over de werkgeversdienstverlening van het UWV voor Wajongers aan naar de stand van eind 2014.

De belangrijkste bevinding uit de rapportage is dat in 2013 sprake is van een verdere daling van het aandeel arbeidsbeperkten dat werkt ten opzichte van 2012. Dit komt doordat het totaal aantal arbeidsbeperkten sneller steeg dan het aantal werkenden onder hen. Dit geldt voor alle groepen, Wajongers, WGA’ers en 35-minners. Het UWV noemt als belangrijkste verklaring de economische situatie. In 2013 daalde het aantal banen fors en steeg de werkloosheid naar recordhoogte. De rapportage geeft aan dat het in deze situatie lastig is voor werkgevers om Wajongers en WGA’ers in dienst te houden of aan te nemen.

In deze brief geef ik, net zoals bij de vorige rapportages, de belangrijkste bevindingen van de monitor weer en formuleer ik mijn beleidsconclusies.

Algemeen

Deze rapportage geeft voor het eerst ook een beeld van verschillen met andere groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dit is weergegeven in onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat de arbeidsdeelname van de totale Nederlandse bevolking tussen 2008 en 2013 is gedaald. Deze daling geldt voor alle groepen maar de mate waarin verschilt. Vergeleken met de Nederlandse bevolking (15–65 jaar) als geheel is het aandeel van personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt dat werkt sterker gedaald. Zij worden dus harder getroffen door de economische recessie dan personen met betere kansen op de arbeidsmarkt.

Tabel Aandeel werkenden voor geselecteerde groepen (2008–2013)

Groep

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totale Nederlandse bevolking 15–65 jaar

68,2%

67,8%

67,1%

67,2%

67,2%

66,1%

             

WGA/Wajong

           

WGA gedeeltelijk

55,6%

53,9%

51,3%

50,3%

46,7%

43,6%

WGA volledig

19,0%

16,7%

14,7%

13,3%

10,9%

9,4%

WIA 35-min

49,3%

47,3%

46,0%

46,1%

44,6%

41,5%

Wajong

25,7%

24,8%

24,6%

25,0%

23,4%

22,2%

             

Groepen

           

Niet-westerse allochtonen 15–65 jaar

56,9%

55,2%

52,8%

53,5%

53,1%

49,9%

Laagopgeleiden 15–65 jaar

49,3%

48,6%

47,3%

48,3%

47,5%

45,2%

Bron: UWV en CBS statline

Wajong

De belangrijkste bevindingen voor de Wajong zijn:

  • Medio 2014 zitten er bijna 245.000 mensen in de Wajong. Daarvan hebben 59.100 mensen een uitkering op grond van de nieuwe Wajong (nWajong) die in 2010 van kracht werd en 185.500 op grond van de oude Wajong (oWajong) van voor 2010.

  • Het aantal Wajonguitkeringen stijgt nog steeds omdat de jaarlijkse instroom groter is dan de uitstroom. In 2013 was de instroom in de Wajong 17.700 en de uitstroom 5.500. In 2015 is de Participatiewet in werking getreden en kunnen alleen mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben nog een Wajonguitkering krijgen.

  • De meeste mensen in de nWajong komen in de werkregeling. In 2013 stroomde 57% van de nWajongers in de werkregeling, 37% in de studieregeling en 6% in de uitkeringsregeling.

  • De meeste Wajongers stromen de Wajong in op hun 18e of 19e jaar. Van de totale groep Wajongers is rond de 40% 35 jaar of ouder.

  • Eind 2013 waren er ondanks de aanhoudende crisis ongeveer evenveel Wajongers aan het werk als eind 2012. Eind 2013 waren ruim 53.000 Wajongers aan het werk. De daling in het aantal werkende Wajongers waar in 2012 nog sprake van was, zette in 2013 dus niet door.

  • Uit de rapportage blijkt dat het aandeel werkende Wajongers sinds 2012 daalt, waar het tussen 2008 en 2011 rond de 25% schommelde. Het aandeel Wajongers dat eind 2013 aan het werk was daalde van 23,4% eind 2012 naar 22,2% eind 2013. Dit komt doordat het totaal aantal Wajongers sneller stijgt dan het aantal werkenden onder hen. Hierbij past wel de kanttekening dat het aandeel werkende Wajongers wordt uitgedrukt ten opzichte van de totale groep Wajongers, dus inclusief Wajongers zonder arbeidsvermogen. Het aandeel werkenden zou hoger uitkomen wanneer het zou worden afgezet tegen het aantal Wajongers met arbeidsvermogen. Dit aandeel is echter pas precies bekend na afronding van de beoordeling van het zittend bestand Wajong op arbeidsvermogen, in januari 2018.

  • Het aantal werkende Wajongers bij een reguliere werkgever nam licht toe (plus 200). Het aantal werkende Wajongers in de sociale werkvoorziening nam juist iets af (min 200).

  • Het is moeilijk voor Wajongers om aan het werk te blijven. Van de Wajongers die in 2013 aan het werk zijn gekomen, is 46% een jaar later nog (of weer) aan het werk. Een jaar eerder was dat nog 49%. Het UWV noemt als belangrijke verklaring dat Wajongers meestal een tijdelijk contract krijgen. Dat geldt niet specifiek alleen voor Wajongers, maar voor jongeren in het algemeen. Wajongers met een tijdelijk contract hebben een jaar later wel vaker geen werk meer dan jongeren zonder Wajonguitkering. Maar als Wajongers er in slagen om langere tijd te werken, dan verliezen ze niet meer zo vaak het werk. Van de Wajongers die eind 2012 bij een reguliere werkgever aan het werk waren was 77% een jaar later nog (of weer) aan het werk, tegen 75% een jaar eerder.

De ontwikkeling in arbeidsdeelname van Wajongers in de periode 2008–2013 is weergegeven in onderstaande tabel:

Tabel. Aantal en aandeel werkende Wajongers aan het einde van het jaar
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Aantal werkende Wajongers

           

Aantal werkende Wajongers totaal

46.000

47.600

50.400

54.000

53.000

53.100

             

Aandeel werkende Wajongers

           

% werkende Wajongers totaal

25,7%

24,8%

24,6%

25,0%

23,4%

22,2%

% Wajongers werkend bij een reguliere werkgever

11,5%

11,4%

12,1%

13,2%

12,2%

11,7%

% Wajongers werkend in of via SW

14,2%

13,4%

12,5%

11,7%

11,2%

10,5%

  • Om werk bij een reguliere werkgever voor Wajongers mogelijk te maken zijn veel inspanningen nodig. 58% van de Wajongers die eind 2013 bij een reguliere werkgever werkten, deed dat met (recente) ondersteuning in de vorm van begeleiding door een jobcoach, loondispensatie, een re-integratietraject of een andere voorziening. Het percentage Wajongers dat ondersteuning ontving lag eind 2012 ook op 58%. Uit onderzoek blijkt dat drie kwart van de werkgevers extra interne ondersteuning heeft georganiseerd en dat twee derde van de werkgevers de functies heeft aangepast aan de mogelijkheden van Wajongers.

  • Wajongers die bij een reguliere werkgever werken krijgen vaak nog een gedeeltelijke uitkering omdat ze niet het WML verdienen. Dit geldt eind 2013 voor 73% van de werkende Wajong. Eind 2012 was dit percentage 72%. Het niet verdienen van het WML heeft twee redenen die ongeveer even vaak voorkomen. De eerste is dat een Wajonger met loondispensatie werkt. De tweede is dat een Wajonger per uur minimaal het WML krijgt betaald, maar dat hij of zij een beperkt aantal uren werkt, waardoor het totale loon per maand minder dan het WML bedraagt.

WIA

De belangrijkste bevindingen zijn:

  • Eind juni 2014 ontvingen 557.200 mensen een WIA- of WAO-uitkering, dat waren er 60.300 minder dan eind 2008. Het aantal WAO-uitkeringen daalt sterk, omdat van steeds meer WAO’ers de uitkering wordt beëindigd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

  • Het aantal WIA-uitkeringen neemt nog steeds toe, omdat er meer mensen instromen dan uitstromen. De WIA-instroom is na een stijging tussen 2006 en 2010 vanaf 2011 redelijk stabiel. De instroom in de WIA bedraagt in 2013 37.100, vrijwel evenveel als in 2011. In 2012 lag de WIA-instroom lager (33.900) door de verkorting van de beslistermijn voor de WIA en eenmalige wijziging in de telmethodiek.

  • Eind juni 2014 ontvingen 198.200 mensen een WIA-uitkering. De helft (50%) ontving een volledige WGA-uitkering, 21% een gedeeltelijke WGA-uitkering en 29% een IVA-uitkering. Deze laatste groep WIA is duurzaam arbeidsongeschikt en heeft dus geen arbeidsmogelijkheden.

  • De samenstelling van mensen in de WIA wijzigt in de loop van de jaren. Het aandeel dat afkomstig is uit het vangnet Ziektewet neemt toe, het aandeel voormalig werknemers neemt af. Deze verandering komt door veranderingen op de arbeidsmarkt en een toename van het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie in de afgelopen jaren.

  • Eind 2013 was 56% van de mensen met een volledige WGA-uitkering afkomstig uit het vangnet Ziektewet, eind 2008 was dat 45%. Bij mensen met een gedeeltelijke WGA-uitkering is het aandeel uit het vangnet Ziektewet gestegen van 31% eind 2008 naar 44% eind 2013.

  • Het aandeel werkenden daalt nog steeds bij mensen met een WGA-uitkering. Eind 2013 was 43,6% van de gedeeltelijk en 9,4% van de volledig arbeids(on)geschikten aan het werk. Eind 2012 was dat nog respectievelijk 46,7% en 10,9%.

  • Ook bij de WIA 35-minners is het aandeel werkenden gedaald, namelijk van 44,6% eind 2012 naar 41,5% eind 2013.

Tabel. Aantal en aandeel werkende arbeidsbeperkten WIA aan het einde van het jaar
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Aantal werkenden

           

WGA volledig

6.400

7.900

8.900

9.800

9.200

9.000

WGA gedeeltelijk

6.500

8.500

11.000

14.400

16.000

17.300

WIA 35-min

6.600

11.800

18.800

27.000

33.900

34.200

WAO

127.200

115.000

104.400

94.100

83.200

73.300

             

Aandeel werkenden

           

WGA volledig

19,0%

16,7%

14,7%

13,3%

10,9%

9,4%

WGA gedeeltelijk

55,6%

53,9%

51,3%

50,3%

46,7%

43,6%

WIA 35-min

49,3%

47,3%

46,0%

46,1%

44,6%

41,5%

WAO

22,8%

22,0%

21,5%

21,2%

20,5%

19,7%

  • UWV geeft een aantal verklaringen voor de dalende trend in de arbeidsparticipatie van WGA’ers sinds 2008. Allereerst is de economische crisis van belang. De WIA is daarnaast een relatief nieuwe wet en het bestand is nog in opbouw. Naarmate de groep WGA’ers voor een groter deel bestaat uit mensen die al langere tijd in de WIA zitten, daalt de arbeidsdeelname omdat bij een deel van de mensen de klachten verergeren en/of mensen niet langer meer bij hun werkgever in dienst kunnen blijven. Ook speelt de verandering in de samenstelling van de WGA populatie een rol. Het aandeel WGA’ers dat afkomstig is uit het vangnet van de Ziektewet neemt in 2013 verder toe. Omdat de arbeidsparticipatie van voormalig vangnetters nog niet de helft is van die van voormalig werknemers, zorgt dit voor een daling van het aandeel werkenden in de totale groep WGA’ers.

  • De rapportage brengt ook de arbeidsparticipatie van voormalig werknemers en vangnetters in beeld. Overall is het beeld voor beide groepen vergelijkbaar: door de jaren stijgt het aantal werkenden bij beide subgroepen. Dit komt door een stijgend aantal WGA-ers en WIA 35-minners. Het relatieve aandeel werkenden onder beide groepen neemt echter af. De aanhoudende economische crisis speelt hier waarschijnlijk een rol.

  • De daling van het aandeel werkende WGA-ers in 2013 was minder groot dan de daling in 2012.

Werkgevers met mensen met een arbeidsbeperking in dienst

  • De monitor geeft net als de vorige ook aan wat de ontwikkeling is in het aandeel werkgevers dat een Wajongere of een WGA-er in dienst heeft. In 2013 nam zowel het aantal als het aandeel werkgevers toe met een Wajongere of een WGA-er in dienst. Eind 2013 heeft 4,9% van de werkgevers een Wajonger en 3,8% van de werkgevers een WGA-er in dienst.

  • Bijna alle grote werkgevers hebben wel één of meer Wajongers of WGA-ers in dienst. Maar het zijn vooral de kleine werkgevers die relatief vaak een Wajongere in dienst hebben.

Tabel. Werkgevers met Wajongers en WGA’ers in dienst (2011–2013)
 

2011

2012

2013

Totaal aantal werkgevers

345.700

335.500

329.200

       

– Waarvan met Wajonger in dienst

16.500

16.000

16.100

– % werkgevers met Wajonger in dienst

4,2%

4,8%

4,9%

       

– Waarvan met WGA'er in dienst

11.700

12.000

12.500

– % werkgevers met WGA'er in dienst

3,4%

3,6%

3,8%

Conclusies

De rapportage bevat, net als de vorige, veel informatie over de arbeidsdeelname van mensen met arbeidsbeperkingen. Hoofdconclusie is dat het aandeel in de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking in 2013 door de economische situatie over de hele linie is afgenomen ten opzichte van 2012. Dit is een patroon sinds 2008. Het aantal werkende Wajongers in 2013 is gestabiliseerd, terwijl het in 2012 nog was gedaald. Dit duidt op een lichte verbetering in de arbeidsdeelname onder deze groep. Een positieve ontwikkeling is ook dat het aandeel werkgevers met een Wajongere of een WGA-er in dienst in 2013 is toegenomen.

Deze monitor geeft de ontwikkelingen weer tot en met 2013. Van belang is wat de ontwikkelingen de komende periode zullen zijn. Dan zullen geleidelijk de effecten zichtbaar moeten worden van de afspraken met sociale partners inzake extra banen voor mensen met arbeidsbeperkingen en van de Participatiewet. Het kabinet wil de arbeidsdeelname van mensen met arbeidsbeperkingen met kracht bevorderen. Inmiddels zijn de wettelijke kaders bekend en is de Participatiewet in werking getreden. Het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is aanvaard door de Tweede Kamer en ligt ter behandeling in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel geeft uitwerking aan de afspraken van 11 april 2013 met sociale partners en voorziet in banenafspraak met werkgevers voor mensen met arbeidsbeperkingen, oplopend tot 125.000 in 2026 (markt en overheid) met een wettelijke quotumregeling als stok achter de deur. Voorts is het kabinet voornemens in het voorjaar van 2015 een wetsvoorstel in te dienen gericht op een uniforme no-riskpolis via UWV en een gelijke mobiliteitsbonus met ingang van 2016 voor de doelgroep banenafspraak. Daarnaast zal in 2015 de vorming van regionale Werkbedrijven zijn beslag krijgen. Daarbij is de samenwerking van alle betrokken partijen van belang. Een belangrijk punt daarbij is de werkgeversdienstverlening. In de bijlage bij de monitor maakt UWV inzichtelijk wat op dit punt nu al gebeurt, in de vorm van convenanten met werkgevers, landelijke en regionale werkgeversservicepunten en ontzorging van werkgevers, advisering inzake jobcarving, digitale dienstverlening, etc. Deze wettelijke kaders, maatregelen en initiatieven hebben alle tot doel om de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen.

Het is nu met name aan gemeenten, werkgevers en werknemers, de regio’s en andere betrokken partijen om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en de ruimte die wordt geboden. SZW ondersteunt deze ontwikkelingen waar mogelijk en waar nodig. Het kabinet realiseert zich dat dit een proces is dat om voortdurende inspanningen en een lange adem vraagt. Het kabinet zal de ontwikkelingen nauwgezet volgen, onder meer via de volgende monitor van UWV, de monitor over de banenafspraak en de onderzoeken in het kader van de monitoring van de Participatiewet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven