29 767
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005)

29 758
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005)

nr. 46
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 2004

Tijdens het wetgevingsoverleg van 15 november jl. heb ik toegezegd een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2005 en het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen. Onderstaand kom ik graag aan deze toezegging tegemoet.

Buitengewone uitgaven ziektekosten/Chronisch zieken en gehandicapten

Budgettaire doorrekening zesde nota van wijziging Belastingplan 2004 en Novelle1

Inleiding

Er is gevraagd om een nadere beschouwing over de budgettaire effecten van de wijzigingen in de buitengewone uitgavensfeer. De gegevens in deze brief zijn in aanvulling op de brief van 17 september jl. van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de motie Van der Vlies2. In bijlage A treft u de tabel met de budgettaire doorrekening uit deze brief aan. Hierbij kan vooraf opgemerkt worden dat de door diverse kamerleden aangehaalde bedragen van € 26 mln aan vermeende onderuitputting in de buitengewone uitgavenregeling en € 36 mln in de verzilveringsregeling TBU3 extern berekende cijfers betreffen die door mij niet worden herkend. Ter voorkoming van misverstanden wik ik u graag nog het volgende onder de aandacht brengen. Ziektekosten die in 2004 zijn gemaakt kunnen bij de aangifte 2004 als kosten worden opgevoerd bij de buitengewone uitgaven. Het nettovoordeel zal dan op kasbasis doorgaans halverwege 2005 genoten worden als de aanslagen 2004 worden opgelegd. Ook is het mogelijk om al gedurende het jaar via een Voorlopige Teruggaafprocedure de buitengewone uitgaven op te voeren waardoor het nettovoordeel van deze aftrekpost op kasbasis al in het belastingjaar zelf optreedt. De verzilveringsregeling TBU op de begroting van VWS volgt uit de aangifte inkomstenbelasting van het voorafgaande jaar. De TBU-bedragen worden inéén keer uitbetaald in jaar t+1. In 2004 wordt dus over de buitengewone uitgaven van het belastingjaar 2003 TBU uitgekeerd. Vanaf de zomer van 2005 zullen er eveneens TBU-bedragen worden uitgekeerd op basis van de buitengewone uitgaven van 2004.

Berekeningswijze

Om tot een budgettaire berekening van de zesde nota van wijziging van het Belastingplan 2004 te komen dient in een ideale situatie het jaar 2004 zowel zonder als met de wijzigingen doorgerekend te worden. Aangezien de eerste bestuurlijke informatie over de aangifte 2004 pas rond de zomer van 2005 beschikbaar komt, is bij de raming van de budgettaire effecten van de zesde nota van wijzing vorig jaar gebruik gemaakt van gegevens over 2002, het laatste jaar waarover (voorlopige) bestuurlijke informatie beschikbaar was. Bij de op verzoek van de Kamer uitgevoerde herrekening was het mogelijk om gebruik te maken van nieuwe cijfers op basis van het belastingjaar 2003. Hierbij is als bestuurlijke informatie een steekproef van circa 150 000 geanonimiseerde elektronische aangiftes 2003 gebruikt om inzicht in de onderliggende cijfers van de aftrek van buitengewone uitgaven te krijgen. Om deze steekproef te toetsen op representativiteit en op te hogen naar landelijke cijfers is tevens een integrale telling («query») gemaakt van alle elektronische en papieren aangiftes met aftrek voor buitengewone uitgaven. Hieruit kon de totale aftrek aan buitengewone uitgaven en de totaal aantallen belastingplichtigen die het opvoeren gehaald worden, onderverdeeld in personen onder en boven de 65 jaar. De gemiddelde aftrek van buitengewone uitgaven en de verdeling 65+ en 65uit de steekproef en de integrale telling sporen zeer goed waarmee de steekproef representatief is te noemen. In tabel B treft u de cijfermatige onderbouwing hiervan. Overigens is uit de integrale telling goed zichtbaar dat de aftrek van buitengewone uitgaven zowel in bedragen als in aantallen ook over belastingjaar 2003 weer fors is toegenomen. Hierbij speelt mee de aantrekkelijkheid van de regeling en de forse publicitaire inspanningen afgelopen voorjaar en lente via de Belastingdienst en betrokken organisaties om personen te wijzen op de mogelijkheden van de compensatie via buitengewone uitgaven. In bijgaande tabel treft u de zeer forse oploop van de buitengewone uitgaven in de afgelopen jaren. Op verzoek van de heer Vendrik is daarbij het effect van de verzilveringsregeling TBU geïsoleerd weergeven.

Tabel 1 Gebruik buitengewone uitgaven 1998–2003

 Aantal belastingplichtigen met buitengewone uitgaven Aftrekbaar bedrag in (€ mln)Groei per jaarBudgettaire kosten BU (€ mln)Budgettaire kosten TBU (€ mln)Budgettaire kosten totaal (€ mln)
1998580 000800 180 180
1999655 00095019%214 214
2000830 0001 20026%270 270
20011 048 0001 54229%362 362
200211 350 0002 26047%531 531
200321 600 0002 90028%66085745

1 Voorlopige realisatie.

2 Op basis van aangiftes IB 2003 die tot 10 augustus 2004 zijn binnengekomen.

De steekproef leverde 1,75 mln opgegeven rubrieken op bij de circa 150 000 aangiftes (circa 12 per aangifte). Deze zijn zoveel als mogelijk gerubriceerd naar diverse kostencategorie zoals standaardziektekosten, ouderdoms- en arbeidsongeschiktheidsforfait en diverse categorieën zorgkosten. Na rubricering resteerde de post overig/rest. Hieruit zijn de geraamde 50 000 chronisch ziekenforfaits (zie verderop) verwerkt en is het restant verdeeld over de diverse niet-standaardposten. De reden voor dit laatste is dat in de elektronische aangifte de standaardposten zoals ziektekostenpremies apart benoemd staan, men hoeft het alleen in te vullen. Al deze gegevens zijn vervolgens per individu gerubriceerd naar inkomen. Aangezien de buitengewone uitgaven een post is die fiscale partners samen moeten aangeven is een inkomensverdeling gemaakt op basis van de uit de steekproef blijkende drempel. Deze bedraagt namelijk (met een minimum en maximum) 11,2% van het gezamenlijk verzamelinkomen voor aftrek van buitengewone uitgaven. Hiermee kon een inkomensverdeling naar schijven gemaakt worden waardoor onderscheiden kon worden of er recht bestaat op de vermenigvuldigingsfactor, deze geldt tot aan de grens tweede schijf.

Chronisch ziekenforfait

In eerste instantie waren geen aantallen belastingplichtigen met het chronisch ziekenforfait beschikbaar. Mede naar aanleiding van de achterliggende gedachte van de wijzigingen van vorig jaar dat het chronisch ziekenforfait in de oude vorm moeilijk toegankelijk is voor belastingplichtigen is verondersteld dat er 50 000 personen waren waarvoor dit forfait is opgevoerd. Naar aanleiding van de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks in het verslag op het Belastingplan 2005 is nogmaals de steekproef doorzocht op het chronisch ziekenforfait1. Hieruit kwamen in de steekproef 3 950 belastingplichtigen die het chronisch ziekenforfait hebben opgevoerd, opgehoogd komt dit overeenkomen met circa 42 800 belastingplichtigen. In bedragen werd voor (opgehoogd) € 36,3 mln aan chronisch ziekenforfait opgevoerd, bij een forfait van € 757 in 2003 komt dat overeen met circa 47 500 personen. Dit laatste wijkt slechts licht af van de eerder geraamde 50 000. Budgettair bedraagt deze afwijking circa € 0,6 mln.

Basisbeeld

Met bovenstaande bewerkingen is een beeld gemaakt van de aftrek van buitengewone uitgaven voor het belastingjaar 2003. Vervolgens zijn de budgettaire kosten van deze aftrek berekend. Hierbij is voor het belastingjaar 2003 rekening gehouden met de budgettaire doorwerking van de BU op de verzilveringsregeling TBU op de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De TBU die dit jaar uitgekeerd wordt aan personen is namelijk op basis van het belastingjaar 2003. De kosten van de BU-aftrek voor 2003 worden geraamd op € 660 mln, de verzilveringsregeling TBU op € 85 mln is totaal € 745 mln.

Beeld na maatregelen uit de zesde nota van wijzing en novelle

Met deze basisstand is vervolgens het nieuwe systeem zoals dat in 2004 geldt na de zesde nota van wijziging en de zogenaamde novelle doorgerekend. De concrete wijzigingen hierbij zijn:

• Chronisch ziekenforfait geldt vanaf 2004 indien er meer dan € 307 aan een afgebakende groep zogenaamde specifieke uitgaven wordt uitgegeven.

• De vermenigvuldigingsfactor van 25% of 50% is verhoogd naar 65% en voor de drempel geplaatst. Deze wordt berekend over alle specifieke uitgaven in plaats van over de BU-aftrek na toepassing van de drempel.

Voor de budgettaire raming van de nieuwe situatie zijn ten opzichte van het vorige jaar drie aspecten cruciaal. Het eerste betreft de hoogte van de opgevoerde specifieke uitgaven. Dit kon uit de gegevens van de steekproef gehaald worden. Totaal werd er voor € 1 087 mln aan specifieke uitgaven opgegeven waaronder € 646 mln bij personen met een (gezamenlijk) inkomen in de eerste en tweede schijf. Deze groep heeft recht op de nieuwe vormgegeven vermenigvuldigingsfactor die 65% maal € 626 mln is € 420 mln bedraagt. De tweede betreft het aantal extra personen dat voor het chronisch ziekenforfait in aanmerking komt door de relatief toegankelijkere nieuwe definitie. De derde betreft het aantal personen en de aftrek aan buitengewone uitgaven die extra onder de buitengewone uitgaven vallen door de wijzigingen. Doordat de vermenigvuldigingsfactoren vóór de drempel worden toegekend, werkt dit defacto drempelverlagend waardoor meer mensen toegang hebben tot de aftrek buitengewone uitgaven. Het tweede en derde aspect is verwerkt in de sommen door een extra beslag op het chronisch ziekenforfait. Dit staat vermeld in de voetnoot onder de tabel van de budgettaire doorrekening in de brief van de minister van SZW. Naar aanleiding van vragen van de leden van de fractie van GroenLinks is bij de nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2005 gemeld dat dit extra beslag correspondeert met 150 000 maal het chronisch ziekenforfait. Uitdrukkelijk betekent dit dus niet dat er 150 000 maal extra het chronisch ziekenforfait wordt toegepast maar dat de wijzigingen leiden tot extra personen met het chronisch ziekenforfait én een stijging van de overige kosten die onder de buitengewone uitgaven worden gebracht van 150 000* € 757 = circa € 114 mln.

De budgettaire kosten van de buitengewone uitgaven in de nieuwe situatie bedraagt circa € 683 mln, de verzilveringsregeling TBU is (afgerond) ongewijzigd € 85 mln. Totaal derhalve € 768 mln. Het verschil met de basisberekening (€ 745 mln) is hierbij € 23 mln. Dit correspondeert met de € 23 mln intensivering in de buitengewone uitgavenregeling in 2004 naar aanleiding van de novelle van eind vorig jaar.

80 mln Hoofdlijnenakkoord

De heer Vendrik heeft voorts vragen gesteld over de € 80 mln die in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen als compensatie van de buitengewone uitgaven. Hij doelt hier op de reeks oplopend van 80 mln in 2004 tot 130 mln in 2007 die in het Hoofdlijnenakkoord vermeld staat als effect op de belastingraming van de zorgmaatregelen in het Hoofdlijnenakkoord. Concreet gaat dit om de (automatische) endogene doorwerking van de diverse zorgmaatregelen op de aftrek van buitengewone uitgaven en is dit geen budgettaire envelop, waaruit autonome maatregelen gefinancierd kunnen worden. Voor de TBU-regeling is in de begroting 2004 van VWS extra geld vrijgemaakt.

Voorstellen CG-raad

Het lid Kant heeft een reactie op de voorstellen van de chronisch zieken en gehandicaptenraad (CG-raad) gevraagd. De CG-raad heeft twee voorstellen gedaan:

1. Het toepassen van de vermenigvuldigingsfactor op de forfaits voor verborgen kosten.

Het onder de vermenigvuldigingsfactor brengen van deze forfaits leidt ertoe dat voor belastingplichtigen, die in aanmerking komen voor het chronisch ziekenforfait, arbeidsongeschiktheidsforfait of ouderdomsforfait, deze forfaits door de toepassing van de vermenigvuldigingsfactor worden verhoogd tot € 1280 (cijfers 2004), voor belastingplichtigen met een inkomen tot de tweede schijf. Belastingplichtigen die ouder zijn dan 65 jaar komen in aanmerking voor het ouderdomsforfait. Belastingplichtigen jonger dan 65 jaar die meer dan 45% arbeidsongeschikt zijn, komen in aanmerking voor het arbeidsongeschiktheidsforfait. In aanmerking voor het chronisch ziekenforfait komen belastingplichtigen die jonger zijn dan 65 jaar en niet meer dan 45% arbeidsongeschikt zijn, terwijl zij meer dan € 307 aan specifieke uitgaven hebben. Het chronisch ziekenforfait, ouderdomsforfait en het arbeidsongeschiktheidsforfait zijn bedoeld om een tegemoetkoming te bieden voor de zogenoemde verborgen kosten. Verborgen kosten zijn kosten die worden gemaakt in relatie met een ziekte, handicap of ouderdom, maar niet binnen één van de posten van de buitengewone uitgavenregeling in aanmerking genomen kunnen worden. Voorbeelden van verborgen kosten zijn bijvoorbeeld extra uitgaven voor verwarming of een bloemetje voor een behulpzame buurvrouw. Het bedrag van deze forfaits is vastgesteld op € 776. Door de toepassing van de vermenigvuldigingsfactor op de forfaits ontstaat een niet te rechtvaardigen verschil tussen belastingplichtigen met een inkomen tot de tweede schijf van de tarieftabel en belastingplichtingen met een hoger inkomen. Belastingplichtigen met een inkomen tot de tweede schijf komen op deze manier in aanmerking voor een grotere forfaitaire tegemoetkoming (€ 1 280 in plaats van€ 776) dan belastingplichtigen met een inkomen boven de tweede schijf, terwijl op geen enkele wijze aangetoond kan worden dat bij de groep met een inkomen tot de tweede schijf van de tarieftabel meer verborgen kosten voorkomen. Het budgettaire beslag van deze uitbreiding is 135 mln structureel.

2. Bij fiscale partners wanneer zij samen het drempelbedrag voor het chronisch ziekenforfait (€ 307) overschrijden, bij beide partners het chronisch ziekenforfait (€ 776) toepassen.

Dit voorstel leidt ertoe dat wanneer fiscale partners samen € 307 aan specifieke uitgaven doen (bijvoorbeeld beide partners kopen een bril van € 154 in het kalenderjaar), beide partners in aanmerking komen voor het chronisch ziekenforfait van ieder € 776. In totaal hebben de partners samen een chronisch ziekenforfait van € 1 552, terwijl de kans zeer groot is dat in ieder geval één van beide partners of mogelijk zelfs beide partners niet chronisch ziek of gehandicapt zijn. Ook wanneer voor één van beide partners in het kalenderjaar geen enkele ziektegerelateerde uitgave is gedaan, kan deze partner op grond van het enkele feit dat voor de andere partner meer dan € 307 aan specifieke uitgaven zijn gedaan, het chronisch ziekenforfait in aanmerking nemen. Het chronisch ziekenforfait wordt hierdoor minder gericht op mensen met een chronische ziekte of handicap. Het budgettaire beslag van dit voorstel bedraagt € 7 mln.

Jonggehandicaptenkorting voor Wajongers

Mevrouw Kant van de SP heeft vragen gesteld over de toepassing van de jonggehandicaptenkorting, specifiek bij personen die zowel een Wajong-uitkering hebben als een WSW-dienstbetrekking. In het algemeen kan gesteld worden dat in de loonbelasting de jonggehandicaptenkorting van toepassing is als men een uitkering geniet op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Deze korting kan alleen geldend worden gemaakt bij de inhoudingsplichtige die de uitkering uitbetaalt, deze weet immers of er wel of geen recht op de jonggehandicaptenkorting bestaat. In nagenoeg alle gevallen betreft dit hier het UWV, in minder dan 1000 gevallen betreft het een WSW-instelling die naast het loon de Wajong-uitkering uitbetaalt. In afwijking van de hoofdregel dat de heffingskortingen voor de loonbelasting slechts bij één werkgever/inhoudingsplichtige geldend kunnen worden gemaakt, kan de jonggehandicaptenkorting wel geldend worden gemaakt bij een andere werkgever/inhoudingsplichtige (het UWV of een WSW-instelling) dan waar de algemene heffingskorting en de arbeidskorting worden geldend gemaakt. Met deze regeling kan in alle gevallen de jonggehandicaptenkorting voor personen met een aan loonbelasting onderworpen Wajong-uitkering geëffectueerd worden. Voor mensen met een baan die tevens een aan loonbelasting onderworpen Wajong-uitkering hebben, zoals in de WSW, kunnen twee situaties worden onderscheiden:

1. Naast het loon ontvangt men een aanvullende uitkering van het UWV. In dit geval wordt bij de inhouding van loonbelasting op de uitkering rekening gehouden met de jonggehandicaptenkorting.

2. Naast het loon ontvangt men een aanvullende uitkering die via de werkgever in één bedrag met het loon wordt uitbetaald. In dit geval wordt bij de inhouding van loonbelasting op loon en uitkering rekening gehouden met de jonggehandicaptenkorting.

Weekenduitgaven

Bezoek kinderen ouder dan 27 jaar

De heer Crone heeft gevraagd hoe om wordt gegaan met reiskosten voor bezoek aan kinderen ouder dan 27 jaar, die in een instelling verblijven en door de ernst van de handicap niet de weekends thuis kunnen doorbrengen. De aftrek wegens weekenduitgaven is specifiek bedoeld voor ouders (en zoals voorgesteld vanaf 2005 ook broers en zussen) van een gehandicapte die normaal gesproken in een instelling verblijft, maar in het weekend en de vakanties verzorgd wordt door deze ouders (of broers of zussen). De bedoeling van de aftrek wegens weekenduitgaven is het bieden van een fiscaal vangnet voor ouders die door het verblijf in de weekends en de vakantie worden geconfronteerd met extra uitgaven die de draagkracht aantasten. Binnen de regeling voor weekenduitgaven is derhalve geen voorziening opgenomen voor bezoek aan kinderen die niet de weekends thuis doorbrengen. Dit betekent echter niet dat de kosten voor bezoek aan een in een instelling verblijvend kind dat de weekends niet thuis kan doorbrengen niet door de belastingplichtige op een andere wijze in aanmerking genomen kunnen worden. Reiskosten voor ziekenbezoek kunnen binnen de buitengewone uitgavenregeling, ongeacht de persoon die bezocht wordt, in aanmerking worden genomen wanneer aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De belastingplichtige moet bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd met degene die in een (verpleeg)instelling verblijft. Verder moet sprake zijn van het regelmatig bezoeken van deze persoon, terwijl deze persoon wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegd wordt. De afstand tussen de verpleeginrichting en de woonplaats van de bezoeker moet bovendien meer dan 10 km bedragen. De belastingplichtige kan per km een aftrek van € 0,18 in aanmerking nemen indien hij reist met de auto, bij vervoer op een andere wijze kunnen de werkelijke kosten in aanmerking genomen worden. Bij kinderen ouder dan 27 jaar zal in het algemeen aan deze voorwaarden zijn voldaan en is het in aanmerking nemen van reiskosten wegens bezoek van deze kinderen derhalve mogelijk binnen de buitengewone uitgavenregeling.

Weekenduitgaven voogd/mentor

Naar aanleiding van een vraag van de heer van der Vlies over de mogelijkheid voor voogden en mentoren om weekenduitgaven in aanmerking te nemen, heb ik toegezegd te bezien of voogd en/of mentor een vaststaand begrip is. Voor voogden en mentoren die niet de ouder, broer of zus zijn van degene van wie zij de voogd of mentor zijn, zou voor de Belastingdienst controleerbaar moeten zijn of deze persoon daadwerkelijk de voogd of mentor van die persoon is en zich hierdoor redelijkerwijs gedrongen zou kunnen voelen tot het doen van uitgaven voor weekendbezoek. Aangezien alleen minderjarige kinderen een voogd kunnen hebben op grond van het burgerlijk wetboek, is juridisch alleen sprake van een voogd bij minderjarige kinderen. De aftrek van weekenduitgaven kan alleen plaatsvinden wanneer de gehandicapte persoon 27 jaar of ouder is. Deze persoon zal derhalve in juridische zin geen voogd hebben. Voor meerderjarige personen biedt de wet de mogelijkheid van mentorschap. Mentorschap is bedoeld voor bescherming van de betrokkene op het persoonlijke vlak. De mentor neemt beslissingen over verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene. Mentorschap komt met name voor bij verstandelijk gehandicapten en psychiatrische of comateuze patiënten. Mentorschap wordt ingesteld door de kantonrechter, betrokkenen kunnen hiervoor een verzoek indienen. Het mentorschap wordt niet openbaar gemaakt en er wordt geen centraal register bijgehouden. Mentorschap kan door meerdere personen tegelijk worden vervuld, ook is het mogelijk dat naast het mentorschap bewind wordt ingesteld. Het is technisch mogelijk om ook voor mentoren als bedoeld in het burgerlijk wetboek het in aanmerking nemen van weekenduitgaven mogelijk te maken. De mentor zal in dat geval moeten aantonen dat hij mentor is van de betrokken gehandicapte persoon en welke dagen deze gehandicapte persoon bij de mentor heeft doorgebracht. De toevoeging van de mentor in de regeling voor weekenduitgaven zal bij nota van wijziging op het wetsvoorstel OFM plaatsvinden. Het budgettaire beslag van deze uitbreiding valt binnen de afrondingen van de € 2 mln intensivering die in het OFM is opgenomen voor de weekendbezoekregeling.

Autokostenfictie in de loonbelasting

De heer Rouvoet heeft een aantal vragen gesteld omtrent de autokostenfictie in de loonbelasting. Ook de heer Crone heeft een vraag gesteld over een mogelijke hogere opbrengst als gevolg van het feit dat de BPM voor de cataloguswaarde van de auto meetelt.

De autokostenfictie in de loonbelasting is op zichzelf genomen geen wezensvreemd element in de loonbelasting; de loonbelasting is naar zijn aard een voorheffing op de inkomstenbelasting van de individuele werknemer. In de loonbelasting wordt dan ook op veel onderdelen rekening gehouden met de uit het dienstverband voortvloeiende omstandigheden van die individuele werknemer. Genoemd kan worden bijvoorbeeld de bepalingen omtrent onkostenvergoedingen, pensioenpremies en het spaarloon. De fiscale behandeling van de auto die door een werkgever aan zijn werknemer ook voor privé-doeleinden ter beschikking wordt gesteld, was tot nog toe een uitzondering op het voorheffingsysteem van de loonbelasting. Aan deze uitzonderingspositie wordt, volgens het voorstel, per 1 januari 2006 een einde gemaakt, zodat de bijtelling voor de ter beschikking gestelde auto als een normaal onderdeel van het loon in de loonbelasting wordt betrokken. De auto gaat hiermee de algemene regel volgen dat loon bestaat uit al hetgeen dat uit de dienstbetrekking wordt genoten.

De maatregel strekt ertoe dat de naleving van de fiscale verplichtingen rond de auto van de zaak beter wordt. Op dit moment is het voor de Belastingdienst lastig om de autokostenfictie goed te handhaven. Door de werkgever verantwoordelijk te maken voor de bijtelling komen meer auto's van de zaak in beeld bij de Belastingdienst. De werknemer verkeert dan namelijk niet meer in de mogelijkheid om op dat onderdeel een onjuiste aangifte doen. Daarnaast blijkt in de praktijk dat de Belastingdienst bij een controle van de rittenadministratie ook de administratie van de werkgever moet raadplegen teneinde te verifiëren of die rittenadministratie klopt. In die gevallen wordt de werkgever ook nu al geconfronteerd met administratieve lasten.

De geraamde besparing op uitvoeringskosten van de Belastingdienst bedraagt € 3 miljoen. De administratieve lasten als gevolg van het opnemen van de autokostenfictie in de loonbelasting zijn berekend op € 12 miljoen.

Om de administratieve lasten voor de werkgevers zo beperkt mogelijk te houden en de risico's voor de werkgever voor een naheffing te minimaliseren zal de Belastingdienst in 2005 met het bedrijfsleven methodes ontwikkelen waarmee de werkgever op effectieve en efficiënte wijze de hem aangeboden rittenadministraties kan controleren. Hierover loopt thans constructief overleg met het bedrijfsleven. Een werkgever die een dergelijke door de Belastingdienst «gecertificeerde» controle juist toepast zal gevrijwaard zijn van naheffing. Een en ander kan ook tot gevolg hebben dat de administratieve lasten lager kunnen zijn dan de geraamde € 12 mln.

Deze maatregel betekent een opbrengst van € 100 mln aan de inkomstenkant Het is dus geen besparing van de uitvoeringskosten; dit om misverstanden te voorkomen.

Als gevolg van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (Walvis) werken wijzigingen in de Wet op de loonbelasting 1964 door in de grondslag voor het premieloon en voor de uitkeringen. De premie- en uitkeringsgrondslag voor de werknemersverzekeringen neemt door het per 2006 onder de loonbelasting brengen van de ter beschikking gestelde auto toe met circa € 825 miljoen. In dit bedrag is rekening gehouden met het feit dat de grondslag voor de autokostenfictie met ingang van 2005 de cataloguswaarde van de auto inclusief BPM is. Deze effecten van de hogere premie- en uitkeringsgrondslag zullen worden bezien in het kader van het totale lastenbeeld 2006 en de premievaststelling 2006. Omdat voor 2005 de autokostenfictie uitsluitend nog in de inkomstenbelasting zit, speelt het punt van de doorwerking naar de werknemersverzekeringen in 2005 niet. Er is in 2005 alleen sprake van heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen; er is dus geen extra opbrengst in de sfeer van de werknemersverzekeringen. In het budgettaire beeld van de maatregelen rondom grijze kentekens is de hogere opbrengst aan belastingen en premies volksverzekeringen van de autokostenfictie als gevolg van de cataloguswaarde inclusief BPM – € 10 mln – meegenomen. Dit ook in antwoord op een vraag terzake van de heer Crone.

Wat betreft de invloed van deze maatregel op loongerelateerde regelingen, zoals pensioenbijdragen, jubileumgratificaties, etc., merk ik op dat in de regel deze regelingen zijn gerelateerd aan het bruto CAO-loon exclusief emolumenten. Het opnemen van de autokostenfictie in de loonbelasting zal daarom niet leiden tot extra administratieve lasten bij het berekenen van de pensioenbijdrage en het uitkeren van een jubileumgratificatie, etc.

Film

De heer Bakker heeft gevraagd of het bedrag van € 20 mln ook na 2007 is doorgeboekt. Ik kan de heer Bakker in die zin geruststellen dat in de motie Verhagen en ook in het budgettaire beeld structureel € 20 mln gereserveerd is voor de stimulering van de film.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

BIJLAGE A

Budgettaire doorrekening wijzigingen BU van 2003 (oud) op 2004 (nieuw) in € mln

 <65>65Totaal
Aftrek BU oud   
Standaardziektekostenpremies (ZFW en particulier)2 5261 4443 969
Arbeidsongeschiktheidsforfait28312295
Chronisch ziekenforfait36238
Ouderdomsforfait44726770
Overige kosten9308101 741
Totaal BU voor drempel3 8202 9936 813
Drempel2 7891 6684 457
BU na drempel1 0311 3252 356
Vermenigvuldigingsfactor 25%233760
Vermenigvuldigingsfactor 50%133351484
Totaal aftrek BU1 1871 7132 900
idem budgettair (incl TBU)435310745
    
Aftrek BU nieuw   
Standaardziektekostenpremies (ZFW en particulier)2 5261 4443 969
Arbeidsongeschiktheidsforfait28312295
Chronisch ziekenforfait11512153
Ouderdomsforfait44726770
Specifieke uitgaven5535331 087
Vermenigvuldigingsfactor 65% (voor 1e en 2e schijf)164256420
overige kosten377277654
Totaal BU voor drempel4 0993 2507 348
drempel2 7891 6684 457
Totaal aftrek BU1 3101 5812 891
idem budgettair (incl TBU)480288768
    
Verschil46– 2323

1 De wijzigingen in de BU leiden tot een toename van het aantal personen met BU-aftrek aangezien het chronisch ziekenforfait makkelijker toegankelijk is en de vermenigvuldigingsfactoren voor de drempel zijn geplaatst. Deze toename is in de tabel verwerkt als een extra beslag op het chronisch ziekenforfait.

BIJLAGE B Steekproef en integrale telling

Deze integrale telling is gebruikt om de representativiteit van de steekproef te toetsen en vervolgens deze steekproef op te hogen naar landelijke cijfers. In tabel 1 treft u een vergelijking tussen de steekproef en de integrale telling. De gemiddelde aftrek van buitengewone uitgaven en de verdeling 65+ en 65- uit de steekproef en de integrale telling sporen zeer goed waarmee de steekproef representatief is te noemen.

Tabel 1 Representativiteit steekproef

 SteekproefIntegrale tellingVerschilOphoog-factor
Aantal > 65 jaar64 675715 170 11,06
Aftrek > 65 jaar (€ mln)1581 713 10,82
Gemiddelde aftrek > 65 jaar (€)2 4472 3952% 
     
Aantal < 65 jaar82 362892 358 10,83
Aftrek < 65 jaar (€ mln)1111 187 10,68
Gemiddelde aftrek < 65 jaar (€)1 3501 3311% 
     
Totaal aantal met BU147 0371 607 528  
Totaal aftrek BU (€ mln)2692 9001  
     
Verhoudingen aantal 65+/65-78,5%80,1%– 2% 
Verhouding macro aftrek 65+/65-142,4%144,3%– 1% 

1 De totale integrale telling van de aftrek voor buitengewone uitgaven van alle tot augustus 2004 binnengekomen aangiftes 2003 bedroeg 3,2 mld, aangezien er nog correcties kunnen plaatsvinden is dit bedrag 10% naar beneden bijgesteld naar 2,9 mld.


XNoot
1

Kamerstukken 2003–2004 29 210 nr. 89 en 29 367 nr. 1.

XNoot
2

Kamerstukken 2003–2004 29 200 XV nr. 110.

XNoot
3

Deze tegemoetkomingsregeling voor personen met hoge zorgkosten en een laag inkomen is door het ministerie van VWS ingesteld naar aanleiding van vragen van het lid Verhagen tijdens het debat over de Regeringsverklaring.

XNoot
1

Zie ook de nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2005 (Kamerstukken 2004–2005: 27 767 nr. 14).

Naar boven