29 758
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005)

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 oktober 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A.

In artikel IX wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa. Artikel 30d vervalt.

B

Na artikel XVIIa wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIIb

In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt «onderdelen b tot en met g» vervangen door: onderdelen b tot en met h.

C

Aan artikel XVIII wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

C. Overgangsrecht Algemene wet inzake rijksbelastingen

1. Op het beroep tegen een uitspraak op een bezwaarschrift met een dagtekening van vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, inzake een uitnodiging tot betaling ter zake van anti-dumpingheffingen, compenserende heffingen of landbouwheffingen, onderscheidenlijk inzake een in artikel 886, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bedoelde beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding ter zake van deze heffingen, blijft artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dat luidde ten tijde van die dagtekening, van toepassing.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing:

a. op een verzoek om een voorlopige voorziening, en

b. indien met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks beroep wordt ingesteld.

3. Op een beroep tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift als bedoeld in het eerste lid, dat is ingesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dit gold vóór dat tijdstip van toepassing.

Toelichting

Onderdeel A (artikel IX, onderdeel Aa)

Algemene wet inzake rijksbelastingen Naar aanleiding van het inzake artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) door de Hoge Raad gewezen arrest van 20 februari 2004, nr. 38 907, BNB 2004/199, heb ik in antwoord op schriftelijke vragen over dat arrest van het lid van de Tweede Kamer Dezentjé Hamming aangegeven voorstander te zijn van het introduceren van dezelfde rechtsgang voor alle heffingen bij invoer (Aanhangsel Handelingen nr. 4535, vergaderjaar 2003–2004). Met het vervallen van artikel 30d Awr wordt de van de normale rechtsgang in de Awr afwijkende rechtsgang opgeheven die voorziet in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven waar het geschillen betreft over bepaalde door de Europese Gemeenschap ingestelde heffingen bij in- of uitvoer in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek en het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Het gaat hier om ongeveer twintig zaken per jaar. Met het vervallen van artikel 30d Awr per 1 januari 2005, het tijdstip waarop naar verwachting ook het thans bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel van Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties (Kamerstukken I 2004/05, 29 251, A) tot wet is verheven en in werking treedt, zal in Nederland voor heffingsgeschillen op douanegebied een uniforme nationale rechtsgang tot stand zijn gebracht. Al deze geschillen dienen vanaf dat tijdstip te worden voorgelegd aan de douanekamer van de rechtbank te Haarlem, met de mogelijkheid van hoger beroep bij de douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam en van het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad.

Onderdeel B (artikel XVIIb)

De verwijzing naar artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 in artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), zoals dit artikel 4 met ingang van 1 januari 2005 komt te luiden ingevolge de Wet van 24 juni 2004, stb. 311, wordt in artikel XVIIb aangepast aan de wijziging van artikel 31 van de Wet op de Loonbelasting 1964 die in artikel XVIIa is opgenomen.

Onderdeel C (artikel XVIII, onderdeel C)

Overgangsrecht

Deze bepaling bevat het overgangsrecht in verband met het vervallen van artikel 30d Awr. Voor de opzet hiervan is aansluiting gezocht bij het overgangsrecht zoals voorzien in artikel XXIII, eerste, tweede en derde lid, van het voorstel van Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties. In het eerste lid is neergelegd dat beroepen die zijn gericht tegen een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gedagtekende uitspraak op bezwaar inzake een uitnodiging tot betaling ter zake van anti-dumpingheffingen, compenserende heffingen en landbouwheffingen en bepaalde beschikkingen in dat kader, door het College van Beroep voor het bedrijfsleven zullen worden afgehandeld. Het tweede lid stelt buiten twijfel dat voor verzoeken om voorlopige voorziening hetzelfde overgangsrecht geldt als voor beroepen in de hoofdzaak. Dit geldt ingevolge het tweede lid ook voor gevallen waarin met toestemming van het bestuursorgaan de bezwaarfase wordt overgeslagen en rechtstreeks beroep bij de rechter wordt ingesteld. In de in het tweede lid omschreven situaties is de dagtekening van het primaire besluit beslissend. Het derde lid regelt het overgangsrecht voor beroepen tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar inzake een in het eerste lid bedoelde uitnodiging tot betaling of beschikking. Omdat een dergelijk beroep ingevolge artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan een termijn is gebonden, kan het, ook in gevallen waarin het bestuursorgaan reeds voor inwerkingtreding van deze wet uitspraak had behoren te doen, nog geruime tijd na inwerkingtreding worden ingesteld. Daarom is in lijn met het overgangsrecht in het voorstel van Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties ervoor gekozen om voor deze categorie beroepen aan te knopen bij het tijdstip waarop het beroep wordt ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Naar boven