nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 29 oktober 2004
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A.
In artikel IX wordt na onderdeel A een onderdeel
ingevoegd, luidende:
Aa. Artikel 30d vervalt.
B
Na artikel XVIIa wordt een artikel ingevoegd,
luidende:
ARTIKEL XVIIb
In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van
de Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt «onderdelen b tot en
met g» vervangen door: onderdelen b tot en met h.
C
Aan artikel XVIII wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:
C. Overgangsrecht Algemene wet inzake rijksbelastingen
1. Op het beroep tegen een uitspraak op een bezwaarschrift met een dagtekening
van vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, inzake
een uitnodiging tot betaling ter zake van anti-dumpingheffingen, compenserende
heffingen of landbouwheffingen, onderscheidenlijk inzake een in artikel 886,
eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bedoelde
beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding ter zake van deze heffingen,
blijft artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dat luidde
ten tijde van die dagtekening, van toepassing.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing:
a. op een verzoek om een voorlopige voorziening, en
b. indien met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht
rechtstreeks beroep wordt ingesteld.
3. Op een beroep tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift
als bedoeld in het eerste lid, dat is ingesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet, blijft artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
zoals dit gold vóór dat tijdstip van toepassing.
Toelichting
Onderdeel A (artikel IX, onderdeel Aa)
Algemene wet inzake rijksbelastingen Naar aanleiding van het inzake artikel
30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) door de Hoge Raad gewezen
arrest van 20 februari 2004, nr. 38 907, BNB 2004/199, heb ik in
antwoord op schriftelijke vragen over dat arrest van het lid van de Tweede
Kamer Dezentjé Hamming aangegeven voorstander te zijn van het introduceren
van dezelfde rechtsgang voor alle heffingen bij invoer (Aanhangsel Handelingen
nr. 4535, vergaderjaar 2003–2004). Met het vervallen van artikel 30d
Awr wordt de van de normale rechtsgang in de Awr afwijkende rechtsgang opgeheven
die voorziet in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven waar
het geschillen betreft over bepaalde door de Europese Gemeenschap ingestelde
heffingen bij in- of uitvoer in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek
en het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Het gaat hier om ongeveer twintig
zaken per jaar. Met het vervallen van artikel 30d Awr per 1 januari 2005,
het tijdstip waarop naar verwachting ook het thans bij de Eerste Kamer aanhangige
voorstel van Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties (Kamerstukken
I 2004/05, 29 251, A) tot wet is verheven en in werking treedt, zal in
Nederland voor heffingsgeschillen op douanegebied een uniforme nationale rechtsgang
tot stand zijn gebracht. Al deze geschillen dienen vanaf dat tijdstip te worden
voorgelegd aan de douanekamer van de rechtbank te Haarlem, met de mogelijkheid
van hoger beroep bij de douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam en van
het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad.
Onderdeel B (artikel XVIIb)
De verwijzing naar artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 in artikel
4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), zoals dit artikel
4 met ingang van 1 januari 2005 komt te luiden ingevolge de Wet van 24 juni
2004, stb. 311, wordt in artikel XVIIb aangepast aan de wijziging van artikel
31 van de Wet op de Loonbelasting 1964 die in artikel XVIIa is opgenomen.
Onderdeel C (artikel XVIII, onderdeel C)
Overgangsrecht
Deze bepaling bevat het overgangsrecht in verband met het vervallen van
artikel 30d Awr. Voor de opzet hiervan is aansluiting gezocht bij het overgangsrecht
zoals voorzien in artikel XXIII, eerste, tweede en derde lid, van het voorstel
van Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties. In het eerste
lid is neergelegd dat beroepen die zijn gericht tegen een vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gedagtekende uitspraak op bezwaar
inzake een uitnodiging tot betaling ter zake van anti-dumpingheffingen, compenserende
heffingen en landbouwheffingen en bepaalde beschikkingen in dat kader, door
het College van Beroep voor het bedrijfsleven zullen worden afgehandeld. Het
tweede lid stelt buiten twijfel dat voor verzoeken om voorlopige voorziening
hetzelfde overgangsrecht geldt als voor beroepen in de hoofdzaak. Dit geldt
ingevolge het tweede lid ook voor gevallen waarin met toestemming van het
bestuursorgaan de bezwaarfase wordt overgeslagen en rechtstreeks beroep
bij de rechter wordt ingesteld. In de in het tweede lid omschreven situaties
is de dagtekening van het primaire besluit beslissend. Het derde lid regelt
het overgangsrecht voor beroepen tegen het niet tijdig doen van een uitspraak
op bezwaar inzake een in het eerste lid bedoelde uitnodiging tot betaling
of beschikking. Omdat een dergelijk beroep ingevolge artikel 6:12 van de Algemene
wet bestuursrecht niet aan een termijn is gebonden, kan het, ook in gevallen
waarin het bestuursorgaan reeds voor inwerkingtreding van deze wet uitspraak
had behoren te doen, nog geruime tijd na inwerkingtreding worden ingesteld.
Daarom is in lijn met het overgangsrecht in het voorstel van Wet belastingrechtspraak
in twee feitelijke instanties ervoor gekozen om voor deze categorie beroepen
aan te knopen bij het tijdstip waarop het beroep wordt ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn