29 758
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 6 oktober 2004

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

InhoudsopgaveBlz.
   
ALGEMEEN3
1.Inleiding3
2.Wijziging werknemersbegrip3
3.Codificatie agioresolutie3
4.Richtsnoer zeevervoer in tonnageheffing, afdrachtvermindering zeevaart en codificatie besluit zeeslepers3
5.Weekenduitgaven gehandicapte kinderen5
6.Afvalstoffenbelasting en grond5
7.Afvalstoffenbelasting en baggerspecie6
8.Dwangsommen6
9.EU-aspecten10
10.Uitvoeringsaspecten Belastingsdienst11
11.Administratieve lasten11
12.Commentaar NOB11
ARTIKELSGEWIJS11
1.Artikel I (De Wet inkomstenbelasting 2001)11
2.Artikel III (Wet op de loonbelasting 1964)13
3.Artikel IV (De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA))13
4.Artikel IX (Algemene wet inzake rijksbelastingen)14
5.Artikel X (Invorderingswet 1990)15
6.Artikel XVI (Overige Fiscale Maatregelen 2004)15
7.Artikel XVIII (Overgangsrecht)15
8.Artikel XIX (buitenwerkingstelling)16

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie,

Vente

ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van bovenvermeld wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich op een groot aantal onderdelen verenigen met het standpunt van de regering, maar bij enkele onderwerpen plaatsen zij vraagtekens. Over deze onderwerpen zijn in het onderstaande vragen opgenomen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben alleen nog een vraag betreffende de invoering van dwangsommen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel overige fiscale maatregelen 2005 en heeft hier de volgende vragen en opmerkingen over.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2005. Zij willen enkele verduidelijkende vragen stellen over de weekendregeling voor gehandicapte kinderen, broers of zussen.

Wijziging werknemersbegrip

De leden van de CDA-fractie constateren dat het werknemersbegrip zo wordt gewijzigd dat personeel dat in het buitenland woont en werkzaamheden nagenoeg geheel buiten Nederland verricht, niet meer als werknemers worden aangemerkt, tenzij dit zou leiden tot een dubbele belastingheffing. Achtergrond van het voorstel is dat de opbrengsten van de huidige regeling niet in verhouding staan tot de administratieve lasten. Genoemde leden vragen om hoeveel belastingplichtigen het gaat en wat de jaarlijkse opbrengst van de regeling dan was?

Codificatie agio-resolutie

De leden van de CDA-fractie constateren dat met de codificatie van de zogenaamde agio-resolutie een ongelijke behandeling tussen beleggingsinstellingen die aan de beurs zijn genoteerd en beleggingsinstellingen die dat niet zijn, wordt weggenomen. Waarom komt die noodzaak om die ongelijke behandeling op te heffen, nu pas op? Genoemde leden ontlenen aan het nader rapport van de regering naar aanleiding van het advies van de Raad van State dat nog wijzigingsvoorstellen inzake de aanpassing van het regime van beleggingsinstellingen zullen volgen. Inhoudelijk is hier echter niets over bekend gemaakt. Kan de regering daar alsnog op ingaan?

Richtsnoer zeevervoer in tonnageheffing en afdrachtvermindering zeevaart en Codificatie besluit zeeslepers

Door invoering van de sleepvaartbepaling wordt de huidige wet aangepast met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003. Deze wetswijziging was al aangekondigd bij Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 2002. De leden van de VVD-fractie hebben grote moeite met de terugwerkende kracht van twee jaar. Een dergelijke lange periode brengt onzekerheid met zich mee wat niet bevorderlijk is voor de rechtszekerheid van ondernemers.

Deze leden constateren de afgelopen jaren een ontwikkeling waarbij de hoeveelheid uitgevaardigde besluiten toeneemt. Maar al te vaak worden die achteraf verwerkt in wetgeving, zo ook in dit geval. Deze leden zouden graag een visie van de regering ontvangen hoe zij in de toekomst de kwaliteit van besluit- en wetgeving en de daaraan gekoppelde rechtszekerheid denkt te verbeteren.

Overigens valt uit de stukken op dat de Raad van State kanttekeningen plaatst over de terugwerkende kracht van de wetgeving tot 17-1-2004 voor «nieuwe schepen» (bij de groothandelsvaart). Graag vernemen genoemde leden het standpunt van de regering over de terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 bij de sleepvaart, en waarom zij deze aanvaardbaar vindt.

In het wetsvoorstel wordt een definitie uit een EC beschikking over een niet fiscaal staatssteun onderwerp overgenomen (art.3.22 lid 12 Wet IB). Het is voor deze leden niet duidelijk waarom in het huidige wetsvoorstel een terugwerkende kracht noodzakelijk is. Naar de mening van deze leden zou deze definitie van zee, waaronder vallen waterwegen van maritieme aard, gevolgd zijn in de huidige wettekst, dan zouden alle subsidies/staatssteun in overeenstemming met Europese regelgeving (EC beschikkingen) verleend zijn. Genoemde leden vragen zich af waarom de wet dan toch met terugwerkende kracht tot 2003 aangepast wordt. Immers de ons omringende EU landen hebben een soortgelijke steunmaatregel voor sleepboten en daar hoeft de wetgeving pas met ingang van juli 2005 aangepast te worden (inwerkingtreding van de nieuwe richtsnoeren voor staatssteun). Tot die tijd worden sleepboten in andere EU landen gesubsidieerd (België en Verenigd Koninkrijk, en naar verluid heeft ook Denemarken eenzelfde wetgeving).

In hoeverre is bij het ontwerpen van dit onderdeel van onderhavig wetsvoorstel rekening gehouden met het investeringsklimaat van Nederland? Waarom zijn in het wetsvoorstel de mogelijkheden die de richtsnoeren bieden niet ten volle benut? Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat hiermee het Nederlandse vestigingsklimaat verder wordt uitgehold? Deze leden doelen dan met name bepaalde scheepstypen en activiteiten van scheepsmanagers die technisch en nautisch beheer verrichten, die onder de regeling kunnen worden gebracht. Is het de regering bekend dat dergelijke regelingen voor scheepsmanagers in andere EU-staten, wel bestaan of worden ingevoerd? En is de regering bereid een dergelijke regeling, zoals bijvoorbeeld in Cyprus bestaat, in Nederland in te voeren?

Op welke wijze heeft met de sector gestructureerd overleg plaatsgevonden en is de regering bereidt op korte termijn dit overleg te intensiveren, mede op verzoek van de sector zelf?

In hoeverre heeft overleg plaatsgevonden met andere lidstaten over de interpretatie van de richtsnoeren om te voorkomen dat het Level Playing Field tussen de lidstaten onderling wordt aangetast?

Is de regering van mening dat gezien de vele onduidelijkheden en praktische implementatieproblemen de ingangsdatum van 1 januari 2005 haalbaar is?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Commissie in juni 2002 een beschikking heeft afgegeven die de afdrachtvermindering zeevaart en het regime «tonnagebelasting» verbiedt voor Nederlandse sleepbootactiviteiten, zover deze hoofdzakelijk in en rond havens en binnenhavens van de gemeenschap plaatsvinden. De codificatie van dit besluit is opgenomen in het wetsvoorstel. Deze leden vragen zich af hoe het komt dat de codificatie zoveel vertraging opgelopen heeft opgelopen. Wat heeft dat veroorzaakt?

Het kabinet besluit verder de codificatie van het besluit met terugwerkende kracht in te voeren tot en met januari 2003. Genoemde leden vragen zich af of in dit geval terugwerkende kracht mag worden toegepast gezien de mogelijke financiële gevolgen voor de sector. Graag ontvangen zij een reactie van de regering.

Weekenduitgaven gehandicapte kinderen

Voor ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder die elders verblijven, bestaat een speciale aftrekregeling van € 0,18 per km indien het kind in het weekend en tijdens de vakantie naar huis wordt gehaald, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Echter voor het bezoeken van een ernstig gehandicapt kind dat door de ernst van de handicap niet naar huis kan worden vervoerd is geen aftrek mogelijk.

Zou de regering willen bewerkstelligen dat ook in die situaties een km aftrek van € 0,18 mogelijk is, zo vragen deze leden?

Is de regering bereid ook te bewerkstelligen om de kosten van bewindvoering over een gehandicapt kind als buitengewone uitgaven aftrekbaar te maken, bijvoorbeeld in de vorm van een forfaitair bedrag?

De leden van de D66-fractie juichen de voorgestelde versoepeling van de persoonsgebonden aftrek voor de weekenduitgaven van gehandicapte kinderen toe. Door de leeftijdgrens van gehandicapte kinderen te verlagen van 30 naar 27 jaar wordt een passende oplossing gevonden voor de problemen die als gevolg van de Veegwet 2001 ontstaan zijn. Door de regeling uit te breiden naar broers en zussen van de gehandicapten komt het kabinet verder tegemoet aan de dagelijkse praktijk van de zorg voor gehandicapte kinderen en inzet van de familie als geheel.

De leden van de SGP-fractie hebben met grote waardering het voorstel van de regering ontvangen dat beoogt de regels rond de persoonsgebonden aftrek voor weekenduitgaven van gehandicapte kinderen te versoepelen. Graag ontvangen zij nog een toelichting over de wijze waarop de regels voor gehandicapte kinderen onder de 27 jaar en de voorgestelde regeling zich tot elkaar verhouden. Sluiten zij als gevolg van deze maatregel niet alleen aan voor de leeftijd, maar ook voor de in aanmerking te nemen aftrekbare kosten? Op welke manier kunnen ouders van kinderen onder de 27 jaar hun kosten aftrekken? Hebben zij in een dergelijke situatie niet eveneens te maken met de in de artikelsgewijze toelichting genoemde drempel die onder de weekendregeling niet geldt?

Graag zouden deze leden zowel een inhoudelijke toelichting ontvangen als een cijfermatige toelichting aan de hand van een concrete situatie van iemand van zowel onder als boven de 27 jaar.

De regering versoepelt de regeling voor weekenduitgaven ook door de reikwijdte te verbreden naar broers en zussen van de gehandicapte. Het zou in de praktijk voor kunnen komen dat iemand anders dan een broer of zus in weekenden en vakanties de zorg voor de gehandicapte op zich neemt, bijvoorbeeld een voogd of mentor. Geldt deze regeling ook in dergelijke gevallen, zo vragen genoemde leden?

Afvalbelasting en grond

De leden van de CDA-fractie constateren dat de vrijstelling van afvalstoffenbelasting bij het storten van niet-reinigbare verontreinigde grond, vervalt.

Lezen genoemde leden de memorie van toelichting goed dat de achterliggende gedachte van dit voorstel is dat men de onreinigbare verontreinigde grond wél reinigbaar acht en dat een financiële prikkel hier dus op z'n plaats is? Genoemde leden vrezen dat het laten vervallen van de vrijstelling slechts een prijsopdrijvend effect met zich mee brengt, en het juist onmogelijk maakt om eventueel toch tot reiniging over te gaan. Brengt dit voorstel niet het risico met zich mee dat de overheid in die gevallen gedwongen wordt om reiniging van de grond over te nemen?

Waarom is de overgangstermijn gesteld op zes maanden? Wat is de ratio van het feit dat, nu er gekozen is voor een overgangstermijn, deze maar zo kort te stellen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat aanvankelijk was aangekondigd dat deze vrijstelling zou worden vervangen door een andere vrijstelling. Wegens nadelen met het oog op de administratieve lasten, de eenvoud en de uitvoerbaarheid is daar echter van af gezien. Wat zijn de budgettaire voordelen van het afzien van deze compenserende vrijstelling en wat zijn de economische en milieutechnische gevolgen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor niet-reinigbare verontreinigde grond wordt afgeschaft. Op welke manier denkt het kabinet dat het gelijkstellen van het fiscale regime voor reinigbare en niet-reinigbare grond de prikkel tot reiniging of bewerking versterkt?

Afvalstoffenheffing en baggerspecie

De leden van de CDA-fractie constateren dat tegenover het schrappen van de vrijstelling van afvalstoffenbelasting bij het storten van niet-reinigbare verontreinigde grond komt een extra uitbreiding van de vrijstelling van afvalstoffenbelasting baggerspecie.

Hoe verhouden deze voorstellen zich tot elkaar. Is de conclusie terecht dat de doelstelling van deze twee voorstellen tegenstrijdig lijken?

Wat houdt de «verwerkingsstandaard» in en waarom is dat de reden dat de bestaande vrijstelling wordt uitgebreid?

Is de maatregel aangemeld als staatssteunprocedure en wanneer verwacht met bericht hierover uit Brussel?

Dwangsommen

Alhoewel de leden van de CDA-fractie wel begrip kunnen opbrengen voor het voorstel om de inspecteur en de ontvanger de bevoegdheid te geven tot het opleggen van een dwangsombeschikking om nakoming af te dwingen van bepaalde fiscale verplichtingen – weigerachtige belastingplichtigen moeten snel en efficiënt tot de orde geroepen kunnen worden. Het betalen van belastingen is een maatschappelijke plicht, waaraan belastingplichtigen – binnen de gestelde regels – aan gehouden moeten kunnen worden, hebben zij wel nog enkele vragen.

Ook zonder wetswijziging is het opleggen van een dwangsom mogelijk, maar dan is de tussenkomst van de civiele rechter noodzakelijk. Om verschillende redenen acht de regering deze mogelijkheid onvoldoende. Zo wordt de civiele rechter niet geschikt geacht om te beslissen over dwangsommen in fiscale zaken. Kan nader worden ingegaan op de reden waarom dat niet wenselijk wordt geacht?

Genoemde leden hebben begrip voor het argument dat de wijziging wordt voorgesteld is dat opgrond van de huidige regeling de belastingdienst (advocaten- en procedure)kosten moet maken om een dwangsom toe te mogen passen. Per slot van rekening is het moeilijk te verdedigen dat indien een maatschappelijk (belasting)plicht niet wordt nageleefd en de overheid daarvoor moet betalen om het recht te laten gelden. Genoemde leden vragen wat de kosten zijn waarmee de Belastingdienst wordt geconfronteerd?

Genoemde leden vragen zich af of het wel juist is om de Belastingdienst onverkort de bevoegdheid te geven een dwangsom op te leggen als het gaat om de naleving van open normen. Aangezien de reikwijdte van de verplichting tot het voeren van een administratie niet exact is beschreven kunnen ook administratieplichtigen die hun administratie op orde hebben met de Belastingdienst verschillen van mening over details van de inrichting van de administratie, waardoor het gevaar rijst dat de dwangsom ook wordt toegepast om interpretatieverschillen te beslechten. Dat kan niet de bedoeling zijn.

De leden van de fracteis van de VVD en het CDA vragen een spoedige openbaarmaking van het beleid dat de Belastingdienstbij het opleggen en invorderen gaat voeren.

Is het mogelijk dat hiervoor een algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld die vóór de inwerkingtreding ter goedkeuring aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Genoemde leden vragen waarom de mogelijkheid van de inspecteur om een last onder dwangsom op te leggen niet is beperkt tot de groep administratieplichtigen die in het verleden aanleiding hebben gegeven om dit dwangmiddel in het leven te roepen. Is er bijvoorbeeld een directe aanleiding waarom dit dwangmiddel ook van toepassing zou moeten zijn op de renseignerings- en sofiëringsverplichtigen voor financiële instellingen zoals vermeld in artikel 53 tweede en derde lid AWR?

Genoemde leden constateren dat de dwangsom in een aantal limitatief opgesomde gevallen toegestaan wordt. Kan worden aangegeven waarop deze opsomming is gebaseerd?

Genoemde leden vragen hoe de hoogte van de dwangsom wordt bepaald?

Bezwaren hebben deze leden wel tegen het feit dat bezwaar of (hoger) beroep tegen een dwangsombeschikking de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet schorst. Want zo rijst bij deze leden de vraag: hoe gaat men om met de plicht tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en de belastingplichtige deze plicht tegenspreekt. Als de gegevens zijn gegeven, dan is het te laat. Geen goede weg om belastingplichtige te laten weigeren een dwangsom op te laten lopen die hij dan in later stadium van Belastingdienst terug kan vorderen. Dan is belastingdienst ook verder van huis.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering in het rapport nader advies van de Raad van State aangeeft dat het opleggen van een dwangsom beschikking ongepast is als duidelijk is dat de betrokkenen niet bij machte is aan de verplichtingen te voldoen. Wanneer is daarvan sprake?

Genoemde leden constateren dat de nieuwe dwangsombepalingen bij AMvB ook van toepassing kunnen worden verklaard op de Gemeentewet en de Wet WOZ. Is de regering voornemens van deze mogelijkheid gebruik te maken?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de fiscus met dwangsommen een extra handvat wordt aangereikt ter bevordering van de belastingheffing bij onwillige belastingplichtigen. Zij zijn echter benieuwd naar de verhouding tussen het nieuwe middel van dwangsommen en het reeds bestaande instrumentarium zoals omkering van de bewijslast en gijzeling. Gaat het hier om een stapeling van dwangmiddelen of zal de invoering van dwangsommen de andere instrumenten minder nodig maken?

Uit het wetsvoorstel blijkt ook echter dat de bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom betrekking heeft op een aantal verplichtingen van een ondernemer jegens de Belastingdienst. Het gaat daarbij onder meer om:

a. De verplichting tot het voeren en bewaren van een administratie (artikel 52 AWR);

b. De verplichting om informatie te verstrekken ten behoeve van de belastingheffing en -inning van derden (artikel 53, eerste lid, onder a en b, AWR en artikel 62 Invorderingswet);

c. De op bepaalde ondernemers rustende renseigneringsverplichting (artikel 53, tweede en derde lid, AWR).

De leden van de PvdA-fractie vinden dat het uitbreiden van de bevoegdheden van de Belastingdienst met grote zorgvuldigheid dient plaats te vinden. Er moet vaststaan dat de bestaande instrumenten tekortschieten, dat het beoogde doel kan worden bereikt (effectiviteit) en dat de nieuwe bevoegdheid niet verder reikt dan het beoogde doel (geen overkill).

In het commentaar van het VNO/NCW (30 september FIN 0400452) wordt hier uitgebreid op ingegaan.

Graag ontvangen de leden van de fracties van de PvdA en D66 een reactie van de regering hierop.

De leden van de VVD-fractie hebben ernstige bedenkingen tegen invoering van de bevoegdheid voor de inspecteur om een last onder een dwangsom op te leggen.

Zij ziet niet in wat de noodzaak is deze bijzondere regeling in de belastingwetgeving op te nemen. Uit de beknopte toelichting blijkt niet dat de bestaande verstrekkende bevoegdheden van de Belastingdienst m.b.t. het nakomen van de administratieverplichting niet tot een adequate belastingheffing leiden en ontoereikend zijn om te voldoen aan de genoemde internationale verplichtingen tot het verlenen van bijstand aan andere staten. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de dwangsom bestaande problemen het hoofd kan bieden «doordat het een prikkel kan zijn gebreken in de administratie niet meer te laten ontstaan». Deze leden concluderen dat de regering de dwangsom als preventief middel wil inzetten. De Raad van State is in haar advies heel duidelijk over het preventief opleggen van een dwangsom. Het opleggen van een dergelijke dwangsom is door de rechtspraak aan strikte grenzen gebonden en kan dan ook alleen onder bijzondere omstandigheden worden ingezet. Bij genoemde leden rijst dan de vraag of het door de regering beoogde doel kan worden bereikt en zij vernemen graag een reactie én motivering over het voornoemde.

Kan de regering aangeven op welke andere rechtsgebieden bestuursorganen de bevoegdheid hebben om naleving van informatieverplichtingen door burgers door middel van een last onder een dwangsom af te dwingen? Zijn er bijzondere redenen om in de belastingwetgeving op dit punt af te wijken van het overige bestuursrecht?

De memorie van toelichting verwijst in dit verband naar de EG-richtlijn 77/799. Verplicht deze richtlijn Nederland om een bestuurlijke dwangsom in het belastingrecht in te voeren? Kan de regering aangeven hoe in andere lidstaten van de EG wordt gehandeld indien de fiscus geen toegang krijgt tot gevraagde informatie? In welke andere lidstaten mag de fiscus een dwangsom opleggen? Wat zijn de ervaringen daar? Blijkt een dwangsomregeling effectief te zijn?

Deze leden zijn er ook niet van overtuigd dat de voorgestelde bestuursrechtelijke dwangsom voldoende toegevoegde waarde heeft boven de reeds bestaande mogelijkheid van een dwangsom opgelegd door de civiele rechter. Dat geldt te meer omdat de regering zelf in het Nader Rapport aangeeft dat de last onder een dwangsom niet vaak zal worden toegepast. De extra kosten die de overheid onder de huidige wetgeving moet maken voor het voeren van een civiele procedure zijn dus beperkt. Kan de regering een inschatting geven van die extra kosten?

Zou het niet kunnen zijn dat de dreiging van een civiel kort geding, dat openbaar wordt behandeld, voor de betrokkene groter is dan de dreiging van een bestuurlijke dwangsom die niet in de openbaarheid komt? Kan de regering, aan de hand van de bestaande civielrechtelijke jurisprudentie, een voorbeeld schetsen van een casus waarin de kortgedingrechter een vordering van de fiscus waarschijnlijk zou afwijzen wegens een gebrek aan spoedeisendheid? Zal de fiscus ook dwangsommen gaan opleggen als zij de geweigerde informatie niet dringend nodig heeft?

Door dit wetsvoorstel ontstaat de mogelijkheid dat de Belastingdienst een dwangsom oplegt als niet wordt meegewerkt met een derdeonderzoek. Thans is nog sprake van een strafbaar feit en kan vervolging plaatsvinden. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat dit sanctiemiddel niet is gericht op herstel en dat daarom wordt voorgesteld de Belastingdienst ook bij derdeonderzoeken uit te rusten met de bevoegdheid een dwangsom op te leggen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een dwangsom een mogelijkheid kan zijn in gevallen waarin de aangesproken ondernemer weigert om in zijn administratie beschikbare informatie over een derde aan de Belastingdienst te verstrekken. Wel willen deze leden benadrukken dat voorafgaand aan het opleggen van een dwangsom vastgesteld kan worden dat de ondernemer de gevraagde informatie daadwerkelijk beschikbaar heeft. Genoemde leden betreuren het dat niet wordt aangegeven dat vóór het opleggen van een dwangsom moet vaststaan dat de ondernemer de gevraagde informatie over een derde voorhanden heeft. Daardoor reikt de voorgestelde bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom veel verder dan het beoogde doel en kunnen de leden van de VVD-fractie niet anders dan negatief te oordelen over dit onderdeel.

Is het waar dat de in 1997 reeds door de regering toegezegde regeling over rechtsbescherming tegen controlehandelingen thans nog steeds niet tot stand is gekomen doordat de regering haar wilde combineren met een dwangsombevoegdheid voor de inspecteur? Zo neen, wat is dan de reden dat het toegezegde wetsvoorstel over dit onderwerp er nog steeds niet is? Wanneer kan indiening tegemoet worden gezien van een dergelijk wetsvoorstel, dat een serieuze leemte in rechtsbescherming opvult? Deze leden hebben er grote moeite mee dat de regering een ingewikkelde dwangsomregeling voorstelt die de informatievergaring door de fiscus in een beperkt aantal gevallen enigszins vereenvoudigt ten opzichte van de huidige regeling, en tegelijkertijd in gebreke blijft om een reeds meer dan 7 jaar geleden gedane toezegging na te komen die aan de kant van de belastingplichtigen een veel nijpender probleem zou oplossen met de betrekking tot de informatieverplichtingen. Genoemde leden vinden dit beslist niet evenwichtig.

Zij wensen de rechtsbescherming van de belastingplichtige bovendien in een ruimer kader te bezien dan alleen de controlebevoegdheden van de fiscus. Zij dringen er daarom op aan dat de regering op afzienbare termijn het toegezegde onderzoek over een open stelsel van rechtsbescherming in belastingzaken afrondt en een standpunt daarover inneemt. Op welke termijn kan een en ander tegemoet worden gezien?

Naast deze principiële bedenkingen hebben de leden van de VVD-fractie een aantal meer technische vragen over de uitwerking van de dwangsom in het wetsvoorstel. Deze vragen worden in het artikelsgewijze onderdeel gesteld.

De leden van de SP-fractie kunnen zich de redenering van de regering om, in het licht van de door hem gedane toezeggingen, het voorstel met betrekking tot de dwangsommen in dit wetsvoorstel te laten, voorstellen. Dat neemt echter niet weg dat de zorg om zorgvuldigheid van de Raad van State terecht is. Wij zouden de regering willen vragen hoe zij tegen deze zorg aan kijkt en of het een mogelijkheid is om deze zorg te ondervangen door deze maatregel na enige tijd te evalueren.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de introductie van de fiscale dwangsom in een aantal situaties. Aanleiding voor de uitbreiding van de bevoegdheden van de Belastingdienst zijn de praktijkervaringen bij het verkrijgen van informatie in het kader van de bouwfraude en de problemen rondom de aanpak van fiscale vrijplaatsen.

Kan de regering uitgebreider uiteenzetten wie in deze gevallen een last onder dwangsom kan opleggen, onder welke voorwaarden dit gebeurt en hoe de hoogte van de fiscale dwangsom wordt vastgesteld?

EU-aspecten

Hughes de Lasteyrie du Saillant

Uit het feit dat de regering de voorliggende wijzigingen voorstelt mogen de leden van de CDA-fractie opmaken dat wat betreft de Nederlandse conserverende aanslag na het arrest in de zaak Hughes de Lasteyrie du Saillant hij er van uit gaat dat de enkele oplegging van een conserverende aanslag niet reeds een belemmering is. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

Kan de regering aangeven hoe de Franse regering haar regeling heeft gewijzigd na dit arrest? Kan eveneens een vergelijk met de Duitse regeling gemaakt worden en kan aangegeven worden hoe deze lidstaat met deze problematiek omgaat?

In de voorgestelde wijzigingen worden geen wijzigingen voorgesteld voor belastingplichtige die naar een staat die deel uitmaakt van de zogenoemde Europese Economsiche Ruimte. Kan de regering aangeven of deze belastingplichtige nu nog immer een beroep op de vrijheid van kapitaalverkeer doen?

Voorgesteld wordt voortaan rekening te houden met autonome waardedalingen, waarvan echter worden uitgesloten waardedalingen als gevolg van dividend of inkoop.

Kan de regering aangeven of dit niet leidt dit tot dubbele heffing indien vervolgens binnen tien jaar wordt vervreemd als het dividend of de inkoop door het buitenland wordt belast? Is de regering bereid dit ongewenste gevolg te voorkomen dan wel, indien het optreedt, weg te nemen? Geldt het vorenstaande in vergelijkbare zin voor pensioenaanspraken?

Ingevolge het op dit moment luidende wetsvoorstel wordt door Nederland slechts voorkoming van dubbele belasting verleend in gevallen waarin sprake is van een grensoverschrijding naar een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft afgesloten dat voorziet in een aanmerkelijkbelangvoorbehoud conform het oude verdragsbeleid (artikel 26, lid 5, sub b, Invorderingswet 1990).

Deze beperking van de eenzijdige voorkoming van dubbele belasting heeft tot gevolg dat in gevallen waarin sprake is van een grensoverschrijding naar een staat waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft afgesloten ter zake van de vervreemding dubbele belastingheffing optreedt in het geval de andere staat op grond van de woonplaats tevens belasting heft.

Kan de regering aangeven of in voorkomende gevallen met een beroep op de zogenoemde hardheidsclausule (artikel 63 AWR) voorkoming van dubbele belasting verkregen kan worden?

Kan de regering aangeven of zij van plan is te pleiten voor een Europese fiscale richtlijn voor emigratie? Gaarne ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie.

De regering beperkt de voorgestelde regeling tot emigratie naar EER-staten, omdat de richtlijn 76/308/EEG in de verhouding daarmee niet geldt. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit relevant is. Kan de regering aangeven in hoeverre de mogelijkheid tot bijstand bij de invordering een rol heeft gespeeld in het arrest van het Hof van Justitie van de EG in de zaak De Lasteyrie?

Hoe frequent moet een emigrant die automatisch uitstel van betaling krijgt voor een conserverende aanslag informatie verstrekken aan de fiscus? Wat gebeurt er als hij daarmee in verzuim is? Leidt de regeling over informatieverstrekking niet tot een belemmering van het vrije verkeer?

Is de Verordening 44/2001 van toepassing indien de overheid tot zekerheid van de naleving van een publiekrechtelijke (fiscale) betalingsverplichting zekerheid van een derde heeft bedongen? Is er dan wel sprake van een burgerlijke zaak?

Steunmaatregelen

De wijzigingen in de fiscale behandeling van baggerspecie en aanpassingen in de fiscale faciliteiten voor de zeescheepvaart worden nog ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. Wanneer denkt de regering uitsluitsel te krijgen van de Commissie over deze voorstellen, zo vragen de leden van de D66-fractie?

Spaartegoedenrichtlijn

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Nederlandse uitbetalende instantie die een rentebetaling verricht aan een uiteindelijk gerechtigde die woonachtig is in één van de (met de Lidstaten gelijkgestelde) derde landen of afhankelijke of geassocieerde gebieden ook worden verplicht gegevens te renseigneren aan de bevoegde autoriteit. Hoe verhoudt dit voorstel zich tot de Europese ontwikkelingen inzake de implementatie van de Spaartegoedenrichtlijn? Daarbij, er kan een dwangsom worden toegepast om gegevens af te dwingen die vervolgens worden verstrekt aan andere landen. Is hier wel sprake van reciprociteit?

Uitvoeringsaspecten belastingdienst

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de aanpassing van de WIB vraagt om een aanpassing van de automatiseringssystemen vanwege de uitbreiding van de internationale gegevensuitwisseling. Is het bedrag van 0,5 miljoen euro vanaf 2006 een structureel bedrag en zo ja waarom? Gaat het hier niet om een eenmalige aanpassing?

Administratieve lasten

Het totale pakket leidt tot een administratieve lastenreductie van 1 miljoen euro, zo zien de leden van de D66-fractie. Waarom is de administratieve lastenverlichting als gevolg van het gelijkstellen van de fiscale regeling voor reinigbare en niet-reinigbare grond hier niet bij opgeteld?

Commentaar NOB

De leden van de CDA-fractie vragen voorts om een reactie van de regering op het commentaar van de Nederlandse Orde voor Belastingadviseurs, voor zover nog niet aan de orde gesteld in het bovenstaande.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (De Wet inkomstenbelasting 2001)

Onderdeel B, Artikel 3.22 lid 5 aanhef

Op basis van de gestelde vlageisen is het mogelijk dat een schip varende onder een niet-EU-vlag niet kwalificeert op het moment van ingebruikname, omdat niet wordt voldaan aan één van de uitzonderingen van lid 6. Hierdoor is het mogelijk dat een rederij schepen heeft die zowel onder het tonnageregime vallen als schepen die onder het reguliere regime vallen.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven op welke basis deze rederijen een splitsing dienen te maken tussen de baten en lasten die aan de verschillende regimes moeten worden toegekend? Is het mogelijk om deze schepen op een later moment na hun ingebruikname alsnog onder het tonnage-regime te brengen wanneer wel aan één van de voorwaarden wordt voldaan of de vlag wordt gewijzigd?

Lid 5 onderdelen b en c

In de memorie van toelichting is de volgende passage opgenomen als opmerking bij het gewijzigde artikel 3.22 lid 5 onderdelen b en c:

«Uitgangspunt blijft echter wel dat het beheer door de belastingplichtige van schepen in (mede)eigendom en/of in rompbevrachting de basis moet vormen en dat andere vormen van beheer daar aanvullend op zijn.»

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de betreffende onderdelen b en c wordt aangegeven dat de belastingplichtige minimaal één schip in eigendom moet hebben voor het toepassen van deze onderdelen. Is het waar dat met deze voorwaarde invulling is gegeven aan bovengenoemd uitgangspunt dat het beheer van schepen in (mede-)eigendom en/of rompbevrachting de basis moeten vormen? Zo nee, is de regering zich er van bewust dat degene die schepen van derden commercieel beheert, geen invloed kan uitoefenen op de vlagvoering?

Lid 6 onderdeel a

In lid 6 onderdeel a wordt verwezen naar 17 januari 2004, op dat moment was een aantal van de huidige EU lidstaten nog geen onderdeel van de EU. De leden van de fractie van de VVD vragen of het waar is dat voor het vaststellen van de verhouding op 17 januari 2004 moet worden uitgegaan van de toenmalige lidstaten van de EU?

Lid 6 onderdeel b

Is het waar dat voor het toepassen van de 60%-test in lid 6 onderdeel a en b het netto tonnage van schepen in mede-eigendom geheel meetelt, zoals nu ook gebruikelijk is bij het toepassen van de 3:1 verhouding tussen schepen in (mede-)eigendom en schepen in charter en/of commercieel beheer, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Lid 6 onderdeel c

Wanneer het huidige wetsvoorstel per 1 januari 2005 van kracht zal worden dient eind 2004 bekend te zijn wat de uitkomst is van de «nationale test», zoals omschreven in lid 6 onderdeel c. De leden van de VVD-fractie vragen of er al een aanvang is gemaakt met het verzamelen van benodigde statistische data hiervoor en het opzetten van een methodiek voor de verwerking hiervan? Zo niet, hoe denkt de regering dan de regeling op 1 januari 2005 van kracht te laten zijn?

Lid 9

De in artikel 3.22 lid 9 opgenomen groepsbepaling geeft aan dat ook schepen moeten worden opgegeven die deel uitmaken van een groep en in een ander land gebruik maken van een vorm van tonnagebelasting.

Waarom worden schepen, zo vragen de leden van de fractie van de VVD, die buiten Nederland tonnagebelasting genieten, betrokken in de Nederlandse fiscale wetgeving?

Deelt de regering de mening dat voor rederijen met vestigingen in meerdere landen dit een zeer complexe opgave is en een grote administratieve lastenverzwaring betekent, met name door het moeten bijhouden van de vele wijzigingen in charterschepen?

Deelt de regering de mening dat het in veel gevallen voor de Nederlandse Belastingdienst niet mogelijk zal zijn bij belastingdiensten in andere landen te controleren of de door de belastingplichtige opgegeven (gecharterde) schepen in dat betreffende land ook werkelijk tonnagebelasting genieten, zo vragen genoemde leden?

Wat zijn de bepalende criteria aan de hand waarvan getoetst wordt of een buitenlandse regeling naar aard en strekking overeenkomt met het Nederlandse regime?

Gaat het alleen om fiscale regimes die de belastbare winst bepalen aan de hand van tonnage van de schepen, of komen ook andersoortige regimes in aanmerking waarin weliswaar niet op basis van tonnage de belastbare winst wordt bepaald, maar die door bijvoorbeeld versnelde afschrijvingen of investeringsaftrek effectief tot een vergelijkbaar resultaat komen, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Wat is bedoeld met het begrip «lichamen»? Vallen rederijen daar ook onder, ondanks het feit dat deze civielrechtelijk geen rechtspersonen zijn?

Deelt de regering de mening dat deze bepaling mogelijk een inbreuk maakt op de door veel bedrijven voorgestane juridische en commerciële scheiding van bedrijfsonderdelen?

De bepaling heeft tot gevolg, zo merken deze leden op, dat binnen een groep de strategische keuzes van bijvoorbeeld de container-divisie om schepen wel of niet onder EU-vlag en/of een tonnage regime te brengen, grote gevolgen kunnen hebben voor vergelijkbare overwegingen van andere divisies zoals bijvoorbeeld een tanker-, ferry- of carcarrier-divisie.

Is de regering bereid dit onderdeel dusdanig te wijzigen dat alleen de schepen die in Nederland tonnagebelasting genieten betrokken worden in de gestelde voorwaarden van lid 6?

Artikel III (Wet op de loonbelasting 1964)

Onderdeel A

In Artikel III onderdeel A wordt in artikel 2 LB 1964 «op grond van een verdrag « vervangen door «op grond van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag». De tussen voeging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bevreemdt de leden van de PvdA-fractie, aangezien het woord «verdrag» naar de mening van de leden niet gaat om een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Zien deze leden dit goed?

Artikel IV (De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA))

Onderdeel B

Lid 1h

In de gewijzigde aanhef van artikel 1 lid h van de WVA zijn sleep- of hulpwerkzaamheden op zee niet meer expliciet opgenomen, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Is het waar dat schepen die deze activiteiten op zee verrichten nog wel kwalificeren als zeeschip voor de WVA?

Lid 1i

In het gewijzigde artikel 1 lid i van de WVA wordt voor zeevarenden aan boord van schepen die een geregelde passagiersdienst onderhouden tussen twee EU havens aangesloten bij de nationaliteit van de zeevarenden.

Kan de regering aangeven waarom aangesloten wordt bij de nationaliteit en niet bij het woonlandbeginsel zoals ook in artikel 17 van de WVA wordt gedaan, zo vragen genoemde leden?

Artikel IX (Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Onderdeel A, artikel 2 lid 2 AWR

De leden van de fractie van de VVD vragen of Hong Kong thans nog een bestuurlijke eenheid is?

Onderdeel D, E en F

De leden van de VVD-fractie begrijpen de voorgestelde regeling aldus dat de mogelijkheid tot een last onder een dwangsom ook wordt geboden om een administratieplichtige ertoe te bewegen gegevens met betrekking tot zijn eigen belastingplicht te administreren. Daarvan uitgaande vragen deze leden zich af waarom de verplichting tot het verstrekken van informatie ten behoeve van de heffing van de betrokkene zelf op grond van art. 47 AWR niet met een dwangsom kan worden versterkt, en de verplichting tot het doen van aangifte evenmin.

Wordt een dwangsom ook verbeurd indien de administratieplichtige de desbetreffende documenten voor of na het opleggen van de last heeft vernietigd, en uitvoering van de last dus, onmogelijk is zij het door zijn eigen schuld?

Neemt de inspecteur een beslissing over opheffing of opschorting van de last dan wel vermindering van de dwangsom in de vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking?

Past het in de taakverdeling tussen inspecteur en ontvanger dat de inspecteur op grond van het voorgestelde art. 67s AWR beslist over de invordering van een verbeurde dwangsom? Wat houdt zo'n invorderingsbeslissing precies in? Hoe werkt zij uit indien de overtreder op dat moment nog steeds nalatig is? Moet dan terzake van het voortduren van de nalatigheid een nieuwe invorderingsbeschikking worden genomen?

De leden van de VVD-fractie vragen zich verder af hoe het voorgestelde art. 67t, lid 1 AWR processueel uitwerkt indien de invorderingsbeschikking wordt genomen hangende het (hoger) beroep tegen een dwangsombeschikking. Op welke wijze en in welk stadium kan de belanghebbende de beroepsgronden met het oog daarop aanvullen? Hoe zit dit wanneer de invorderingsbeschikking wordt genomen na de zitting in (hoger) beroep?

Ontneemt art. 67t, lid 1 AWR de belanghebbende de mogelijkheid om een afzonderlijk bezwaarschrift tegen de invorderingsbeschikking in te dienen, zodra er bezwaar of (hoger) beroep tegen de dwangsombeschikking ingesteld is? Zo ja, bestaat dan niet het gevaar dat hem een instantie wordt onthouden en dat hij te weinig tijd heeft om afzonderlijke grieven tegen de invorderingsbeschikking aan te voeren (bv. het argument dat de last is nagekomen c.q. eerder is nagekomen dan waar de inspecteur van uit is gegaan)? En wat gebeurt er als de inspecteur verzuimt om de rechter op de hoogte te brengen van een invorderingsbeschikking die hangende het (hoger) beroep genomen is? In de memorie van toelichting staat dat de inspecteur het bezwaar tegen invorderingsbeschikking naar de rechter doorstuurt als die beschikking tijdens de rechterlijke procedure genomen is. Betekent dit dat de belanghebbende eerst bezwaar moet maken voordat de regeling van het voorgestelde art. 67A, lid 1 AWR effectief wordt.

Is het waar, zo vragen deze leden, dat in het overige bestuursrecht het verzet tegen de invordering van een dwangsom schorsende werking heeft, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt (art. 5:33, lid 2 jo. art. 5:26, lid 4 Awb)? Zo ja, is het dan niet gewenst om voor het belastingrecht een vergelijkbare voorziening te treffen? Of zal ook daar het beleid gelden dat hangende bezwaar en beroep (in dit geval: tegen de invorderingsbeschikking) uitstel van betaling wordt verleend?

Artikel X (Invorderingswet 1990)

In hoeverre kan de belastingrechter toetsen of een opgelegde dwangsom proportioneel is? Wordt dit een volledige of een marginale toetsing?

Wat zal de belastingrechter doen als hij een opgelegde of verbeurde dwangsom te hoog vindt? Zal hij dan zelf de hoogte van de dwangsom vaststellen, zoals een civiele rechter dat ook doet, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Of gaat de rechter daarmee teveel op de stoel van het bestuursorgaan zitten, en moet hij de zaak dan terugverwijzen naar de inspecteur? Is er bij tergverwijzing nog wel sprake van een vlotte en effectieve rechtsbescherming van de belanghebbende? Is deze niet beter af bij een procedure voor de civiele rechter in kort geding, waar binnen enkele weken een rechterlijk oordeel kan worden gegeven over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom?

Kan een ondernemer door hem verbeurde dwangsommen fiscaal aftrekken? Wordt rente in rekening gebracht indien een verbeurde dwangsom niet tijdig wordt betaald? Zo ja, wat is daarvoor dan de wettelijke grondslag en met ingang van welk tijdstip gaat de rente dan lopen?

Deze leden vragen wie de dwangsom moet betalen indien de overtreding wordt begaan door een fiscale eenheid voor de omzetbelasting?

Hoe kan de dwangsom effectief worden ingevorderd wanneer sprake is van een lege Besloten Vennootschap (BV), een BV die haar vermogen aan het zicht van de fiscus heeft onttrokken, of een vennootschap die in het buitenland is gevestigd? Loopt de fiscus niet het risico dat de dwangsom bij werkelijk kwaadwillenden toch niet effectief is?

Artikel XVI (Overige Fiscale Maatregelen 2004)

Onderdelen A en B

In het pakket Overige Fiscale Maatregelen 2004 is een voorstel gedaan om de 3:1 verhouding ook te mogen meten over een periode van twee jaar indien dit gunstiger uitkomt. De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel XVI van het pakket Overige Fiscale Maatregelen 2005 dit voorstel wordt ingetrokken in verband met het vrijgeven van de verhouding. Is de regering bereid de hardheidsclausule toe te passen ten aanzien van bedrijven die mogelijk in de problemen komen, omdat ze geen gebruik kunnen maken van deze aanpassing in 2004 en eventueel 2005?

In het pakket Overige Fiscale Maatregelen 2004 is een voorstel gedaan om de 3:1 verhouding ook te mogen meten over een periode van twee jaar indien dit gunstiger uitkomt. De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel XVI van het pakket Overige Fiscale Maatregelen 2005 dit voorstel wordt ingetrokken in verband met het vrijgeven van de verhouding. Is de regering bereid de hardheidsclausule toe te passen ten aanzien van bedrijven die mogelijk in de problemen komen, omdat ze geen gebruik kunnen maken van deze aanpassing in 2004 en eventueel 2005?

Artikel XVIII (Overgangsrecht)

Onderdeel A

In het overgangsrecht wordt alleen gesproken over schepen die voor het van kracht worden van deze wet reeds tonnagebelasting toepassen. De leden van de VVD-fractie merken op dat het in de zeescheepvaart gebruikelijk is dat tussen het aangaan van de verplichting voor de bouw van een nieuwe en in gebruik nemen enkele jaren kan zitten. Momenteel zijn reeds orders geplaatst voor schepen die pas in 2008 worden opgeleverd. Vaak zijn voor deze schepen bij bestelling al (lange termijn) charters afgesloten, waarbij ook al vast staat onder welke vlag het schip gaat varen. Op het moment van de investeringsbeslissing konden deze reders er op rekenen dat het tonnageregime van toepassing zou zijn ongeacht de vlag.

Is de regering bereid ook voor deze schepen het overgangsrecht van toepassing te laten zijn?

Artikel XIX (buitenwerkingstellingsbepaling)

Het is de leden van de fractie van D66 niet helemaal helder waarom er in deze buitenwerkingstellingsbepaling wordt voorgesteld om af te zien van wettelijke goedkeuring achteraf. Kan dit nader toegelicht worden?


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), Voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Egerschot (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD) en Van Beek (VVD).

Naar boven