29 758
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2005 wenselijk is in een aantal belastingwetten wijzigingen, versoepelingen, bijstellingen, alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 3.22, vierde lid, wordt vervangen door:

4. Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 wordt onder de winst uit zeescheepvaart verstaan:

a. de winst behaald met de exploitatie van een schip voor het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee dan wel voor het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee;

b. de winst behaald met de exploitatie van een schip bestemd voor het verrichten van sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, niet zijnde een schip waarvan het geheel van werkzaamheden en activiteiten grotendeels bestaat uit het in en rond havens en op binnenwateren van de Europese Gemeenschap assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee, en

c. de winst behaald met de werkzaamheden die direct samenhangen met de in onderdeel a en b bedoelde exploitatie van een schip.

B. Artikel 3.22 wordt voorts als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 is sprake van exploitatie van een schip, indien het schip de vlag voert van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap en de belastingplichtige:

a. in Nederland in belangrijke mate het beheer verricht van het schip dat hij:

1°. in eigendom heeft of mede in eigendom heeft en niet in rompbevrachting heeft gegeven, of

2°. in rompbevrachting houdt;

b. in Nederland hoofdzakelijk het commerciële beheer verricht van het schip voor een ander, mits de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt, of

c. het schip in tijd- of reischarter houdt, mits de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt.

2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot respectievelijk elfde en dertiende lid, worden na het vijfde lid vijf nieuwe leden ingevoegd, luidende:

6. In afwijking van het vijfde lid is de voorwaarde dat het schip de vlag voert van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap niet van toepassing indien:

a. direct voorafgaand aan het moment van in gebruik nemen van het schip door de belastingplichtige, ten minste één van de door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap en de netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap, als percentage van de totale netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen, niet is afgenomen ten opzichte van het overeenkomstig berekende percentage op 17 januari 2004 dan wel, zo dit later is, het overeenkomstig berekende percentage aan het einde van het boekjaar waarin de belastingplichtige voor het eerst de winst uit zeescheepvaart heeft bepaald overeenkomstig het eerste lid, of

b. direct voorafgaand aan het moment van in gebruik nemen van het schip door de belastingplichtige, de netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap en die in eigendom of mede-eigendom zijn van de belastingplichtige of door hem in rompbevrachting worden gehouden, ten minste 60 procent bedraagt van de totale netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen in zijn eigendom, mede-eigendom of in rompbevrachting, of

c. met betrekking tot het kalenderjaar van het in gebruik nemen van het schip door de belastingplichtige, voor de aanvang van dat jaar bij ministeriële regeling is bepaald dat op landelijk niveau de netto-tonnage van kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap als percentage van de netto-tonnage van kwalificerende schepen in een bepaalde periode vergeleken met de daaraan voorafgaande periode, niet is afgenomen.

7. Van de toepassing van het zesde lid zijn uitgesloten schepen waarmee winst uit zeescheepvaart wordt behaald als bedoeld in het vierde lid, onder b.

8. Voor de toepassing van het zesde lid en het negende lid wordt onder kwalificerende schepen verstaan: schepen waarvan de winst wordt bepaald overeenkomstig het eerste lid.

9. Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel a, worden mede in aanmerking genomen schepen die worden geëxploiteerd door lichamen waarmee de belastingplichtige is verbonden in een groep als bedoeld in artikel 24b, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, dan wel in een soortgelijke buitenlandse wettelijke regeling, voor zover het betreft kwalificerende schepen en schepen waarbij ingevolge een buitenlandse regeling die naar aard en strekking overeenkomt met dit artikel de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand van de tonnage.

10. Het in het zesde lid, onderdeel c, bedoelde percentage over een periode wordt berekend als gemiddelde over drie aaneengesloten kalenderjaren (tijdvak), waarbij het laatste tijdvak eindigt één jaar voor het kalenderjaar en het daarvoor gelegen tijdvak eindigt twee jaar vóór het kalenderjaar. De in het zesde lid, onderdeel c, bedoelde ministeriële regeling wordt vastgesteld in overeenstemming met onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

3. Na het tot elfde lid vernummerde zesde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

12. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zee verstaan alle wateren die zich buitengaats bevinden van elk van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, alsmede de wateren die voorkomen op de lijst van waterwegen van maritieme aard, opgenomen in bijlage I van de verordening (EG) nr. 13/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 december 2003 (Pb EU, nr. L 3).

4. In het tot elfde lid vernummerde zesde lid wordt «vijfde lid» vervangen door: vijfde en zesde lid.

C. Artikel 3.79 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die als ondernemer in het kalenderjaar winst behaalt:

a. met of bij het staken van een of meer gehele ondernemingen;

b. door een afneming van de oudedagsreserve na een geruisloze doorschuiving of omzetting als bedoeld in artikel 3.59, tweede lid, artikel 3.62, artikel 3.63, respectievelijk artikel 3.65, waarbij zonder die geruisloze doorschuiving of omzetting sprake zou zijn van het staken van een gehele onderneming.

2. In het derde lid wordt «langer dan drie jaren» vervangen door: ten minste drie jaren.

D. In artikel 6.1, tweede lid, onderdeel e, wordt «kinderen» vervangen door: kinderen, broers of zusters.

E. In artikel 6.13, tweede lid, wordt na «en bevalling» ingevoegd:

, alsmede voor weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder die doorgaans in een inrichting verblijven,.

F. De aanduiding van Afdeling 6.6 wordt vervangen door: Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen, broers of zusters.

G. Artikel 6.25 komt als volgt te luiden:

Artikel 6.25

Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen, broers of zusters zijn de extra uitgaven die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind, broer of zus van 27 jaar of ouder, welk doorgaans in een inrichting verblijft, te verzorgen. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een kind, broer of zus voor de toepassing van deze bepaling als ernstig gehandicapt wordt beschouwd.

H. In artikel 6.26 wordt «kinderen» vervangen door: kinderen, broers of zusters.

I. Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt na «natuurlijke rijkdommen» ingevoegd: waaronder ook wordt gerekend de opwekking van energie uit het water, de stromen en de winden.

2. In de tweede volzin van het zevende lid wordt «verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is» vervangen door: de Belastingregeling voor het Koninkrijk of verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is.

3. Na de tweede volzin van het zevende lid wordt een volzin ingevoegd, luidende:

De eerste volzin vindt evenmin toepassing indien de dienstbetrekking nagenoeg geheel buiten Nederland wordt vervuld en het loon is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door een andere mogendheid wordt geheven en het loon niet op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht in feite slechts in Nederland aan een belasting naar het inkomen is onderworpen.

4. In de laatste volzin van het zevende lid vervalt «de buiten Nederland vervulde dienstbetrekking waarbij werkzaamheden worden verricht aan boord van schepen en luchtvaartuigen in het internationale verkeer van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd,». Voorts wordt «een verdrag waarbij de Staat der Nederlanden partij is» vervangen door: de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag waarbij de Staat der Nederlanden partij is.

J. In artikel 7.6, derde lid, wordt «artikel 26, derde lid,» vervangen door: artikel 26.

ARTIKEL II

De Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

In Artikel I, onderdeel ATa, derde lid, wordt de zinsnede «en voor de kalenderjaren 2004 en 2005 € 5 833» vervangen door: , voor het kalenderjaar 2004 € 5 921 en voor het kalenderjaar 2005 € 6 199.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt «aan boord van schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd,». Voorts wordt «op grond van een verdrag» vervangen door «op grond van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag». Tenslotte wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor werkzaamheden die zijn of worden verricht aan boord van schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd, is de eerste volzin slechts van toepassing indien wordt voldaan aan de in het vierde lid gestelde voorwaarden.

2. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

4. Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op personen die niet in Nederland wonen, met betrekking tot een nagenoeg geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking, anders dan de dienstbetrekkingen die in het derde lid, eerste volzin, zijn genoemd, indien:

a. het loon is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door of vanwege de Nederlandse Antillen, Aruba of een andere mogendheid wordt geheven, en

b. het loon niet op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht in feite slechts in Nederland aan een belasting naar het inkomen is onderworpen.

3. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt «gedeeltelijk» vervangen door: gedeeltelijk, maar niet nagenoeg geheel. Voorts wordt «derde lid» vervangen door: derde lid, eerste volzin,.

B. In artikel 16c wordt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kinderopvang verstaan: kinderopvang waarvoor aanspraak op een tegemoetkoming kan ontstaan op de voet van artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang.

ARTIKEL IV

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. zeeschip: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en dat in het kader van een onderneming grotendeels op zee wordt geëxploiteerd, met uitzondering van:

1°. een schip dat wordt gebruikt voor de loodsdienst;

2°. een schip dat wordt gebruikt voor de zeilvaart;

3°. een schip in havensleepdienst als bedoeld in onderdeel ha;.

2. In het eerste lid worden na onderdeel h twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

ha. havensleepdienst: het geheel van werkzaamheden en activiteiten door een sleepboot als bedoeld in onderdeel hb grotendeels in en rond havens en op binnenwateren van de Europese Gemeenschap verricht, ten behoeve van het assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee;

hb. sleepboot: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en is bestemd voor het verrichten van sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee;.

B. Artikel 1 wordt voorts als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h, wordt na onder 3° ingevoegd:

4°. een schip dat wordt gebruikt voor baggerwerkzaamheden dat niet over eigen voortstuwing beschikt of dat niet is ingericht voor het vervoer van lading over zee, en

5°. een schip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee;.

2. Onderdeel i komt te luiden:

i: zeevarende: degene die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam is op een zeeschip dat in Nederland is geregistreerd en de Nederlandse vlag voert, tenzij hij werkzaam is op een schip dat een geregelde passagiersdienst onderhoudt tussen havens van de Europese Gemeenschap en hij niet de nationaliteit heeft van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte;.

3. In het eerste lid worden na onderdeel i twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

ia: zee: alle wateren die zich buitengaats bevinden van elk van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, alsmede de wateren die voorkomen op de lijst van de waterwegen van maritieme aard, opgenomen in bijlage I van de verordening (EG) nr. 13/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 december 2003, PbEU, nr. L3;

ib: binnenwateren: wateren anders dan bedoeld in onderdeel ia;.

C. Artikel 18, tweede lid, onderdeel c, vervalt. De puntkomma aan het slot van het tweede lid, onderdeel b, wordt vervangen door een punt.

D. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde en het vijfde lid tot respectievelijk vijfde en zesde lid, een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

4. De inhoudingsplichtige legt met betrekking tot zeeschepen die zijn bestemd voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee en die tevens, in en rond havens gelegen op het grondgebied van de Europese Gemeenschap en op binnenwateren van de Europese Gemeenschap, worden ingezet voor het assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die inkomen van of uitgaan naar zee en gebruik maken van eigen voortstuwing, de bedrijfstijd vast die is gemoeid met de onderscheidene werkzaamheden. De wachttijd mag evenredig worden toegedeeld aan de bedrijfstijd van de onderscheidene werkzaamheden.

2. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt «derde lid» vervangen door: derde en vierde lid.

3. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede, derde en vierde lid.

E. In artikel 26, tweede lid wordt «68, 69 en 72» vervangen door: 67r tot en met 69 en 72.

ARTIKEL V

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt na «natuurlijke rijkdommen» ingevoegd: waaronder ook wordt gerekend de opwekking van energie uit het water, de stromen en de winden.

ARTIKEL VI

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 3 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:

4. Inkoop van aandelen in een kalenderjaar door een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen wordt aangemerkt als een tijdelijke belegging, tenzij de beleggingsinstelling de inkoop terstond aanmerkt als een inkoop in de zin van het eerste lid, onderdeel a. Ingeval aan het einde van het kalenderjaar meer aandelen als tijdelijke belegging zijn ingekocht dan in dat jaar door de beleggingsinstelling in het economische verkeer zijn gebracht, worden de meer ingekochte aandelen geacht een inkoop van aandelen te zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, tegen de gemiddelde waarde in het economische verkeer van de in de loop van het kalenderjaar als tijdelijke belegging ingekochte aandelen. Voor de toepassing van dit lid blijven aandelen die zijn ingekocht met het oog op de nakoming van een optieverplichting als bedoeld in het derde lid, en aandelen die in het economische verkeer zijn gebracht in het kader van een zodanige optieverplichting of ter voldoening van de in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bedoelde uitdelingsverplichting, buiten beschouwing.

B. Na artikel 4c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4d

1. Bij een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen mag voorts inhouding van de belasting achterwege blijven ten aanzien van een inkoop van aandelen als bedoeld in artikel 3, vierde lid, voorzover de grondslag voor de inhouding van de belasting van de ingekochte aandelen door de instelling in mindering wordt gebracht van een agioreserve of een herbeleggingsreserve.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a. agioreserve: het in de beleggingsinstelling gestorte kapitaal voorzover dit uitgaat boven de nominale waarde van de in het economische verkeer zijnde aandelen in de beleggingsinstelling;

b. herbeleggingsreserve: de herbeleggingsreserve die door de beleggingsinstelling is gevormd ingevolge de nadere regelen die zijn gegeven krachtens artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting van beleggingsinstellingen.

ARTIKEL VII

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 37a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «door middel van het uitgereikte of toegezonden formulier een lijst in te dienen» vervangen door: op de daartoe opengestelde wijze een formulier langs elektronische weg in te dienen met een lijst.

2. Het derde lid komt te luiden als volgt:

3. Indien voor het doen van aangifte voor de omzetbelasting ontheffing is verleend van de verplichting aangifte langs elektronische weg te doen, geldt deze ontheffing mede ten aanzien van de verplichting de lijst langs elektronische weg in te dienen. In dit geval wordt de lijst ingediend bij de inspecteur door middel van het uitgereikte of toegezonden formulier.

3. In het vierde lid vervalt: met behulp van elektronische middelen.

ARTIKEL VIII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. baggerspecie: grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;.

2. In het eerste lid vervalt onderdeel e onder verlettering van de onderdelen f tot en met k in e tot en met j.

3. Het derde lid vervalt.

B. Artikel 17, eerste lid, onderdeel e, vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.

C. Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

1. Vrijgesteld is de verwijdering van baggerspecie.

2. Indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan inrichtingen waar op grond van de voor die inrichting geldende vergunning, bedoeld in de Wet milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.

3. De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

D. Artikel 18, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel d vervalt onder verlettering van onderdeel e in onderdeel d.

E. Aan artikel 20 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

e. duaal gebruik: aanwenden van kolen zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof.

F. Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid, wordt onder vernummering van het derde en het vierde lid tot vierde onderscheidenlijk vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van duaal gebruik van kolen.

2. In het tot vierde lid vernummerde derde lid wordt «de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid wordt verleend» vervangen door: de vrijstellingen, bedoeld in het eerste en derde lid, worden verleend.

G. In artikel 27, eerste lid, wordt de zinsnede «anders dan als brandstof» vervangen door: anders dan als brandstof of voor duaal gebruik.

H. In artikel 36c, zevende lid, wordt «waaronder het zesde lid toepassing vindt» vervangen door: waaronder het vijfde en zesde lid toepassing vinden.

ARTIKEL IX

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, vier nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

c. van Mogendheid, wordt daaronder mede begrepen een daarmee gelijk te stellen bestuurlijke eenheid;

d. van staat, wordt daaronder mede begrepen Mogendheid;

e. van verdrag, wordt daaronder mede begrepen regelen ter voorkoming van dubbele belasting die zijn overeengekomen met een in onderdeel c bedoelde bestuurlijke eenheid;

f. van regeling ter voorkoming van dubbele belasting, wordt daaronder mede begrepen regelen ter voorkoming van dubbele belasting die zijn overeengekomen met een in onderdeel c bedoelde bestuurlijke eenheid.

2. Het derde lid, onderdeel d, onder 2°, wordt vervangen door:

2°. Nederland: Nederland, met dien verstande dat voor de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voorzover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland.

B. In artikel 37 wordt «, van een andere Mogendheid of van een bestuurlijke eenheid» vervangen door: «of van een andere Mogendheid».

C. Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, een bestuurlijke eenheid».

2. In het tweede lid, eerste volzin, vervalt «of een bestuurlijke eenheid». Voorts vervalt in die volzin «of binnen het gebied van een bestuurlijke eenheid met betrekking waartoe geen regelen zijn gesteld op grond van artikel 37».

D. De aanduiding van hoofdstuk VIIIA komt als volgt te luiden:

HOOFDSTUK VIIIA BESTUURLIJKE SANCTIES

E. Na de aanduiding «Hoofdstuk VIIIA Bestuurlijke Sancties» wordt in hoofdstuk VIIIA de aanduiding voor een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

TITEL 1 Bestuurlijke boeten

F. Na artikel 67q wordt in hoofdstuk VIIIA een nieuwe titel met de artikelen 67r tot en met 67t ingevoegd, luidende:

TITEL 2 Last onder dwangsom

Artikel 67r

1. Indien een verplichting als bedoeld in de artikelen 52 en 53, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede en derde lid, niet, onjuist of onvolledig wordt nagekomen, vormt dit een overtreding ter zake waarvan de inspecteur degene die de verplichting niet, onjuist of onvolledig nakomt, bij voor bezwaar vatbare beschikking een last onder dwangsom kan opleggen (dwangsombeschikking). De inspecteur stelt een afschrift van de dwangsombeschikking aan de ontvanger ter hand voor het geval dat de dwangsom wordt verbeurd.

2. Ten aanzien van de last onder dwangsom zijn de artikelen 5:32, tweede, vierde en vijfde lid, en 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 67s

Indien degene ten name van wie een dwangsombeschikking is opgelegd, niet, onjuist of onvolledig uitvoering heeft gegeven aan de daarin opgenomen last, beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking omtrent de invordering van de verbeurde dwangsom (invorderingsbeschikking). De inspecteur stelt een afschrift van de invorderingsbeschikking aan de ontvanger ter hand.

Artikel 67t

1. Bezwaar, beroep of hoger beroep ter zake van een dwangsombeschikking heeft mede betrekking op een op die beschikking betrekking hebbende invorderingsbeschikking, indien de invorderingsbeschikking is genomen voorafgaand aan of tijdens het bezwaar, beroep of hoger beroep.

2. De rechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep tegen de invorderingsbeschikking echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.

3. Bezwaar, beroep of hoger beroep ter zake van een invorderingsbeschikking heeft mede betrekking op de daaraan ten grondslag liggende dwangsombeschikking, tenzij het eerste lid van toepassing is, of de dwangsombeschikking reeds onherroepelijk vaststaat ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk het beroepschrift ter zake van de invorderingsbeschikking.

4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij een verzoek om voorlopige voorziening.

ARTIKEL X

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 2, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. verbeurde dwangsom: de dwangsom bedoeld in artikel 67r van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 63b van deze wet, die van rechtswege is verbeurd.

B. Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

De ontvanger is mede belast met de invordering van verbeurde dwangsommen.

C. In artikel 25, vijfde, zesde en achtste lid, vervalt de zinsnede «, mits voldoende zekerheid is gesteld,». Voorts wordt in het vijfde, zesde en achtste lid, na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid.

D. Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, vijfde of achtste lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend indien dit uitstel eindigt door verloop van tien jaren. Kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan het nog openstaande bedrag na tien jaren.

2. Onder vernummering van derde tot en met vijfde lid tot respectievelijk vierde, zesde en zevende lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien de ontvanger het op de voet van artikel 25, vijfde lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich met betrekking tot een aanspraak uit een overeenkomst van levensverzekering of een aanspraak ingevolge een pensioenregeling een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingschuldige kwijtschelding van belasting worden verleend voorzover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak is gedaald in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld.

3. Het tot vierde lid vernummerde derde lid komt als volgt te luiden:

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting wegens reguliere voordelen in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de aandelen of winstbewijzen waarop het uitstel betrekking heeft.

4. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. Voorzover de ontvanger het op de voet van artikel 25, achtste lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat aandelen of winstbewijzen worden vervreemd in de zin van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding worden verleend, indien de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen is gedaald, anders dan door uitkering van winstreserves of teruggaaf van wat is gestort of ingelegd, in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld, tot een bedrag gelijk aan een vierde van de in deze volzin bedoelde waardedaling. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan kwijtschelding bedraagt niet meer dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de aandelen nog uitstel van betaling is verleend.

5. In het tot zesde lid vernummerde vierde lid wordt «het derde lid» vervangen door: dit artikel.

E. Artikel 26, vijfde lid wordt vervangen door:

5. Voorzover de ontvanger het op de voet van artikel 25, achtste lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat aandelen of winstbewijzen worden vervreemd in de zin van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding worden verleend:

a. – indien de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen is gedaald, anders dan door uitkering van winstreserves of teruggaaf van wat is gestort of ingelegd, in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld – tot een bedrag gelijk aan een vierde van de in deze volzin bedoelde waardedaling;

b. – indien het heffingsrecht wegens vervreemding van die aandelen of winstbewijzen ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan een ander land van het Koninkrijk respectievelijk aan een andere mogendheid is toegewezen – tot een bedrag gelijk aan de in het buitenland terzake van die vervreemding feitelijk geheven belasting.

Het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan kwijtschelding bedraagt niet meer dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de aandelen nog uitstel van betaling is verleend.

F. Aan artikel 44a wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, niet aansprakelijk is indien de lijfrenteverplichting in de in artikel 3.133, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde situatie overgaat, of beoordeeld aan het einde van het kalenderjaar in enig voorafgaand kalenderjaar is overgegaan, op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent en dit pensioenfonds of lichaam aansprakelijkheid aanvaardt voor de belasting die terzake door de verzekeringnemer of de gerechtigde is verschuldigd, alsmede voor de in verband daarmee verschuldigde revisierente. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde terzake voldoende zekerheid heeft gesteld.

G. Aan artikel 44b wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, niet aansprakelijk is indien de verplichting ingevolge een pensioenregeling in de in artikel 19b, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bedoelde situatie overgaat op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent en dit pensioenfonds of lichaam aansprakelijkheid aanvaardt voor de belasting die terzake door de gerechtigde is verschuldigd, alsmede voor de in verband daarmee verschuldigde revisierente. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde terzake voldoende zekerheid heeft gesteld.

H. Na artikel 63a worden een nieuw hoofdstuk VIIA, met de artikelen 63b tot en met 63d, alsmede een nieuw hoofdstuk VIIB, met artikel 63e ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIIA LAST ONDER DWANGSOM

Artikel 63b

1. Indien een verplichting als bedoeld in artikel 62, eerste lid, niet, onjuist of onvolledig wordt nagekomen, vormt dit een overtreding ter zake waarvan de ontvanger degene die de verplichting niet, onjuist of onvolledig nakomt, bij voor bezwaar vatbare beschikking een last onder dwangsom kan opleggen (dwangsombeschikking).

2. Ten aanzien van de last onder dwangsom zijn de artikelen 5:32, tweede, vierde en vijfde lid, en 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

3. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63c

1. Indien degene ten name van wie een dwangsombeschikking is opgelegd, niet, onjuist of onvolledig uitvoering heeft gegeven aan de daarin opgenomen last, beslist de ontvanger bij voor bezwaar vatbare beschikking omtrent de invordering van een verbeurde dwangsom (invorderingsbeschikking).

2. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63d

1. Bezwaar, beroep of hoger beroep ter zake van een dwangsombeschikking heeft mede betrekking op de op die beschikking betrekking hebbende invorderingsbeschikking, indien de invorderingsbeschikking is genomen voorafgaand aan of tijdens het bezwaar, beroep of hoger beroep.

2. De rechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep tegen de invorderingsbeschikking echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.

3. Bezwaar, beroep of hoger beroep ter zake van een invorderingsbeschikking heeft mede betrekking op de daaraan ten grondslag liggende dwangsombeschikking, tenzij het eerste lid van toepassing is, of de dwangsombeschikking reeds onherroepelijk vaststaat ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk het beroepschrift.

4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij een verzoek om voorlopige voorziening.

HOOFDSTUK VIIB INVORDERING VAN VERBEURDE DWANGSOMMEN

Artikel 63e

1. Een verbeurde dwangsom is invorderbaar zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.

2. Bij de invordering van een verbeurde dwangsom zijn de artikelen 4, 7, eerste en derde lid, 9, tiende en elfde lid, 10, eerste lid, 11 tot en met 15, eerste lid, 17 en 19 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. in de artikelen 7, eerste lid, 10, eerste lid, 11, 12 en 19 voor belastingaanslag respectievelijk belastingaanslagen moet worden gelezen: dwangsombeschikking respectievelijk dwangsombeschikkingen;

b. in artikel 9, elfde lid, voor belastingaanslag moet worden gelezen: dwangsombeschikking of invorderingsbeschikking;

c. in artikel 17, derde lid, voor aanslagbiljet moet worden gelezen: afschrift van de dwangsombeschikking of afschrift van de invorderingsbeschikking;

d. artikel 11 geen toepassing vindt dan nadat een invorderingsbeschikking als bedoeld in artikel 67s, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 63c, eerste lid, van deze wet is gegeven.

3. De bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.

ARTIKEL XI

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 236 wordt «62, 71» vervangen door: 62, 67r tot en met 67t, 71.

B. In artikel 246a, eerste lid, onderdeel a, wordt «54 of 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de artikelen 59 of 62 van de Invorderingswet 1990» vervangen door: 54, 55, 67r, 67s of 67t van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59, 62, 63b, 63c of 63d van de Invorderingswet 1990.

C. In artikel 249 wordt «62 en 69» vervangen door: 62, 63b tot en met 63d en 69.

ARTIKEL XII

De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 228 wordt «62, 71» vervangen door: 62, 67r tot en met 67t, 71.

B. In artikel 230, eerste lid, onderdeel a, wordt «54 of 55 van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59 of 62 van de Invorderingswet 1990» vervangen door: 54, 55, 67r, 67s of 67t van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59, 62, 63b, 63c of 63d van de Invorderingswet 1990.

C. In artikel 232 wordt «62 en 69» vervangen door: 62, 63b tot en met 63d en 69.

ARTIKEL XIII

De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 126 wordt «62, 71» vervangen door: 62, 67r tot en met 67t, 71.

B. In artikel 126a, eerste lid, onderdeel a, wordt «54 of 55 van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59 of 62 van de Invorderingswet 1990» vervangen door: 54, 55, 67r, 67s of 67t van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59, 62, 63b, 63c of 63d van de Invorderingswet 1990.

C. In artikel 138 wordt «62 en 69» vervangen door: 62, 63b tot en met 63d en 69.

ARTIKEL XIV

De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet waardering onroerende zaken wordt «53, eerste en vierde lid, en 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: 53, eerste en vierde lid, 55, 67r, 67s of 67t van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL XV

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 4a wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van deze afdeling of bepalingen daarvan kunnen bij ministeriële regeling staten, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel i, van de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EU L 157), en afhankelijke en geassocieerde gebieden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel ii, van die richtlijn, worden gelijkgesteld met een lidstaat.

B. In artikel 11 wordt «Hoofdstuk IX van de Algemene wet» vervangen door: Hoofdstuk VIIIA, titel 2, en hoofdstuk IX van de Algemene wet.

C. Aan artikel 13, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien met een bestuurlijke eenheid regelen ter voorkoming van dubbele belasting zijn vastgesteld.

ARTIKEL XVI

De Wet van 18 december 2003 tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2004) (Stb. 527) wordt als volgt gewijzigd:

A. ARTIKEL I, onderdeel D, vervalt.

B. ARTIKEL XXII, tweede lid, vervalt.

ARTIKEL XVII

De wet van 9 juli 2004, houdende Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang) (Stb. 455) wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 111, onderdeel A, vervalt.

ARTIKEL XVIII

A. Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

De in artikel 3.22, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 gestelde voorwaarde van het voeren van de vlag van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap geldt niet met betrekking tot schepen waarvoor de belastingplichtige reeds vóór de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet de winst uit zeescheepvaart bepaalt aan de hand van de tonnage als bedoeld in genoemd artikel 3.22.

B. Overgangsrecht Wet belastingen op milieugrondslag

1. Op verontreinigde grond waarvoor voor 1 januari 2005 een verklaring als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e, van de Wet belastingen op milieugrondslag zoals dat artikel luidde op 31 december 2004 is afgegeven, blijven de bepalingen van de Wet belastingen op milieugrondslag van toepassing zoals die luidden op 31 december 2004.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verontreinigde grond waarvoor op of na 1 januari 2005 een verklaring is afgegeven die voor 1 januari 2005 is aangevraagd.

3. De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt afgegeven door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

4. Een aanvraag om een verklaring als bedoeld in het derde lid die voor 1 januari 2005 is ingediend bij de N.V. Service Centrum Grond, geldt als een aanvraag die is ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

5. Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli 2005.

ARTIKEL XIX

Artikel 3.52, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is niet van toepassing op een op grond van artikel 3.52, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van die wet vastgestelde ministeriële regeling die voorziet in wijziging van de willekeurige afschrijving op zeeschepen in verband met communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer. In afwijking van artikel 3.52, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt deze wijziging plaats na overleg met onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

ARTIKEL XX

1. Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2005, met dien verstande dat:

a. artikel I, onderdeel A, en artikel IV, onderdelen A en C, terugwerken tot en met 1 januari 2003;

b. artikel I, onderdeel J, en artikel X, onderdelen C, D, F, en G, terugwerken tot en met 11 maart 2004;

c. artikel II terugwerkt tot en met 1 januari 2004.

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VIII, onderdelen A, eerste lid, C en D, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat:

a. indien het Staatsblad waarin dat besluit wordt geplaatst voor 1 januari 2005 wordt uitgegeven en in dat besluit wordt bepaald dat de inwerkingtreding van de genoemde onderdelen plaatsvindt met ingang van 1 januari 2005, artikel VIII, onderdeel B vervalt;

b. indien het Staatsblad waarin dat besluit wordt geplaatst na 1 januari 2005 wordt uitgegeven, in dat besluit bepaald wordt dat de genoemde onderdelen terugwerken tot en met 1 januari 2005.

3. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel B, artikel IV, onderdelen B en D, artikel XVI, en artikel XVIII onderdeel A, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven