Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2019
Uw Kamer heeft op initiatief van het lid Sjoerdsma (D66) verzocht een brief te ontvangen
over het bericht in de NRC van 4 november met als onderwerp «OM: Afpakken nationaliteit
hindert vervolging Syriëgangers» en de interne adviezen van het Openbaar Ministerie
(OM) die hierin worden genoemd (Handelingen II 2019/20, nr. 19, Regeling van werkzaamheden).
Middels deze brief wordt aan dit verzoek voldaan.
Op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap
in het belang van de nationale veiligheid worden ingetrokken van personen die zich
buiten Nederland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie. Aan de intrekking
gaat een belangenafweging vooraf waarin onder meer belangen van opsporing, vervolging
en berechting worden meegewogen. Hierop is onder meer ingegaan in de brief van 3 februari
20171 aan de Eerste Kamer.
In de brief van 15 juli 20192 is ingegaan op de werkwijze ingeval het Nederlanderschap wordt ingetrokken en de
betrokkene ongewenst vreemdeling wordt verklaard, terwijl betrokkene tevens strafrechtelijk
wordt gezocht ter fine van opsporing, vervolging, berechting of executie van een door
een strafrechter reeds opgelegde straf. In die gevallen kan het OM de Minister van
Justitie en Veiligheid verzoeken deze ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen.
Hoe op dit verzoek wordt beslist is afhankelijk van de individuele casus.
Het nieuwsbericht waar u naar verwijst gaat in op stukken van het OM die in het kader
van individuele intrekkingsprocedures worden ingebracht. Hier kan niet op worden ingegaan.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol