29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 309 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 mei 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft naar aanleiding van berichtgeving eind januari 2015 over de omgekomen Syriëganger Achraf verzocht om de Kamer in algemene zin te informeren over het beleid ten aanzien van de preventie van radicalisering. Mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verstrek ik hierbij de gevraagde informatie. Het verzoek werd ingezonden op 29 januari 2015. Conform mijn bericht van 25 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 306) volgt deze beantwoording na het verschijnen van de Tweede Voortgangsrapportage Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (aangeboden aan uw Kamer op 7 april jl., Kamerstuk 29 754, nr. 308).

In deze brief komt achtereenvolgens aan bod het preventiebeleid ten aanzien van meerderjarigen, vervolgens minderjarigen en tenslotte de (on)mogelijkheden van het nemen van preventieve maatregelen ten aanzien van radicalisering op basis van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz).

Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme beschrijft de integrale aanpak van de jihadistische beweging. De maatregelen uit het Actieprogramma zijn onder te verdelen in vijf groepen maatregelen, waarvan het tegengaan van radicalisering er één is. De gemeenten hebben de lokale regie in de preventieve aanpak van radicalisering. Juist op lokaal niveau is er kennis van de sociale context, zijn veranderingen zichtbaar bij jongeren en volwassenen en kunnen samenwerkingspartners bijdragen aan interventies.

De maatregelen 21, 22, 23a en b, 25, 27 en 28 uit het Actieprogramma zijn gericht op de preventie van radicalisering van meerderjarigen. Op 7 april jl. heb ik uw Kamer de tweede rapportage aangeboden over de voortgang van de uitvoering van het Actieprogramma. In de aanbiedingsbrief (kenmerk 630329) heb ik u ten aanzien van radicalisering geïnformeerd over de per 1 februari opgerichte Expertise-unit sociale stabiliteit, de in gemeenten opgestarte «leerkringen» en het bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geopende meldpunt voor vragen van gemeenten over radicalisering. Daarnaast heb ik u in antwoord op vragen van uw Kamer van 28 januari 2015 (leden Heerma en Oskam) laten weten dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een handreiking ter beschikking hebben gesteld voor gemeenten en een toolbox (met daarin bijvoorbeeld trainingen).

De maatregelen 23c, 24 en 26 uit het Actieprogramma zijn gericht op de preventie van radicalisering van minderjarigen. Deze maatregelen betreffen met name het versterken van netwerken rond ouders en andere opvoeders en het stimuleren van laagdrempelig op de problematiek toegespitst opvoedondersteuningsaanbod, de ondersteuning van onderwijsinstellingen en de gerichte inzet op radicaliserende jongeren in lokale risicogebieden. In de reeds genoemde voortgangsrapportage is gemeld dat scholen met vragen en signalen rondom radicalisering worden ondersteund door de inzet van trainers en vertrouwensinspecteurs van de onderwijsinspectie en het ter beschikking stellen van informatie en instrumenten. Alle vertrouwensinspecteurs zijn opgeleid in het herkennen van en het omgaan met radicalisering. Ook is er een helpdesk «School en Veiligheid» ingericht, ter advisering en ondersteuning van scholen.

In het Actieprogramma zijn de maatregelen opgesomd om de daadwerkelijke uitreis naar jihadistisch strijdgebied te voorkomen of te bemoeilijken. Een mogelijke interventie wanneer het een minderjarige betreft, is dat er kinderbeschermingsmaatregelen getroffen kunnen worden in het geval van een vermoedelijke uitreis. De Raad voor de Kinderbescherming kan op basis van onderzoek de rechter verzoeken een minderjarige onder toezicht te stellen en/of tijdelijk uit huis te plaatsen. In een (zeer) urgente situatie kan zelfs zonder de uitkomst van het onderzoek af te wachten aan de kinderrechter om een spoedmaatregel worden verzocht. Kinderbeschermingsmaatregelen worden alleen ingezet als een kind zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen.

Ten aanzien van de (on)mogelijkheden van de Wet bopz het volgende. Radicalisering is geen geestesstoornis zoals deze staan beschreven in de Diagnostic and Statistical Manuel of Mental Disorders, het classificatiesysteem dat wordt gebruikt in de psychiatrie. Bij een gedwongen opname op basis van de Wet bopz moet worden voldaan aan bepaalde criteria die door de rechter worden getoetst. Zo moet er sprake zijn van een geestesstoornis en deze stoornis moet een gevaar veroorzaken voor de persoon zelf of voor zijn omgeving. Dat gevaar moet dan alleen kunnen worden afgewend door opname in een psychiatrische ziekenhuis. Een psychiater moet een geneeskundige verklaring opstellen waaruit blijkt dat er sprake is van een stoornis en gevaar (er moet een causaal verband zijn). Voor iemand die radicaliseert en op basis daarvan plannen voor een uitreis heeft, biedt de Wet bopz geen handvaten om deze persoon tegen te houden. Iemand die radicaliseert kan natuurlijk wel een bijkomende geestesstoornis hebben. De behandeling die iemand dan kan krijgen is alleen op deze geestesstoornis gericht, niet op de radicalisering.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven