29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 190 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE, MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 2010

1. Inleiding

Afgelopen december ontving uw Kamer de elfde voortgangsrapportage terrorismebestrijding1 Met deze brief bied ik u de twaalfde voortgangsrapportage aan. De rapportage behandelt de voortgang die het afgelopen half jaar is geboekt bij de ontwikkeling en uitvoering van de verschillende onderdelen van het antiterrorismebeleid. Daarbij gaat het achtereenvolgens om het tegengaan van radicalisering, de internationale samenwerking, het creëren van slagvaardige instrumenten en organisatie, mensenrechten en het treffen van veiligheidsmaatregelen. Net als in de elfde rapportage, is ook nu een selectie gemaakt van thema’s die op dit moment politiek, maatschappelijk of qua beleidsplanning relevant zijn of anderszins in het oog springen. Dit betekent niet dat op andere thema’s geen vooruitgang wordt geboekt, maar deze bevinden zich op een rijdende trein.

De voortgangsrapportage begint zoals gebruikelijk met een samenvatting van het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het DTN wordt vier keer per jaar opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) en valt onder zijn verantwoordelijkheid.

2. Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland juni 2010 (DTN-21)

Trends die de afgelopen periode op nationaal en internationaal niveau zijn onderkend komen op hoofdlijnen overeen met die in het vorige dreigingsbeeld. Het dreigingsniveau tegen Nederland blijft beperkt. Ook ten tijde van dit DTN zijn geen concrete aanwijzingen voor aanslagen tegen Nederland bekend geworden, maar de kans op een aanslag is zeker niet uitgesloten. Het profiel van Nederland blijft passen in het internationale jihadistische vijandbeeld. Daarbij geldt al langer dat het risico op terroristische aanslagen nadrukkelijker aanwezig is voor Nederlandse belangen, als onderdeel van Westerse belangen, nabij jihadistische strijdtonelen waaronder Pakistan, Afghanistan, Noord-Afrika en het Arabisch Schiereiland. Hier hebben aan kern al Qa’ida gelieerde franchises, en groepen die zich verbonden voelen met kern al Qa’ida, niet alleen de wens maar ook de capaciteit om Westerse belangen te treffen.

De dreiging tegen Nederland zelf komt voornamelijk vanuit transnationale netwerken en zou zich vooral kunnen manifesteren via uit trainingskampen of strijdgebieden terugkerende Nederlandse of Europese jihadisten. Daarbij bestaat het risico dat dreigingen uit deze hoek lang onzichtbaar zijn voor inlichtingen- & veiligheidsdiensten, bijvoorbeeld door het karakter van transnationale complotten, zoals die in Europa ten tijde van DTN19 en DTN20 werden onderkend.

Terrorisme

Internationale context van jihadistische dreiging

De slagkracht en bewegingsvrijheid van kern al Qa’ida staan onder druk. Dit komt onder meer door de reeds langer gevolgde strategie van met name de VS om leiders van kern al Qa’ida in Pakistan en Afghanistan uit te schakelen, vooral met behulp van onbemande vliegtuigen. Omdat de slagkracht van diverse aan kern al Qa’ida gelieerde franchises elders in de wereld blijft bestaan, en kern al Qa’ida zich in naam kan verbinden aan aanslagen die worden gepleegd door haar «filialen», blijft van het totaalpakket (inspirator, instigator, uitvoerder) toch nadrukkelijk een internationale dreiging bestaan voor het Westen. Daarnaast kan de situatie in Pakistan/Afghanistan ertoe leiden dat elders slagkracht wordt gegenereerd, bijvoorbeeld door jihadisten in het Westen op te roepen in eigen land de jihad te voeren in plaats van (eerst) naar Pakistan/Afghanistan af te reizen voor bijvoorbeeld training of deelname aan de strijd.

De productie van de mediaorganisatie van kern al Qa’ida, as-Sahab, is de afgelopen periode gewijzigd. Er zijn minder uitingen van de leiders van kern al Qa’ida en websites die door as-Sahab bediend worden staan wat dat betreft «droger». Propaganda komt nu voornamelijk van de aan kern al Qa’ida gelieerde franchises. Opvallendheid in de propaganda is verder de oproep van een woordvoerder van kern al Qa’ida, Adam Gadahn. Hij riep op om zogeheten lone-wolf-aanvallen uit te voeren, met eenvoudig verkrijgbare wapens zoals handvuurwapens. Hoewel deze werkwijze aansluit op eerdere uitingen van jihadistische ideologen zoals al-Suri en al-Maqdissi, is deze focus een wijziging ten opzichte van de eerdere propaganda van kern al Qa’ida, die immers gericht was op spectaculaire aanslagen zoals die van 2001. Dit kan indiceren dat er voor zulke complexe aanslagen thans onvoldoende potentie is, maar met de oproep wordt in ieder geval een voor veel terroristen veel toegankelijkere modus operandi nadrukkelijker in beeld gebracht. Duidelijke effecten daarvan zijn er nog niet.

Complotten die vanuit verschillende landen door diverse personen gezamenlijk worden gepland lijken weer een belangrijke rol te spelen. Het complot om de Zweedse cartoontekenaar Lars Vilks te vermoorden (zie DTN20), is hiervan een goed voorbeeld. Hoewel transnationale complotten niet nieuw zijn, is het verschil met tien jaar geleden dat deze toen vanuit Afghanistan werden geïnitieerd, terwijl dat nu vooral vanuit Pakistan gebeurt. Ook vormt het internet nu een constante factor met betrekking tot rekrutering, beraming en logistieke transnationale planning van aanslagen, terwijl dat eerder ging op basis van in trainingskampen gelegde persoonlijke contacten. In de tussenliggende periode zijn er minder van dergelijke complotten gesignaleerd, vermoedelijk omdat jihadistische netwerken waren opgerold of verstoord, omdat de focus van de jihadisten meer was gericht op Irak en omdat er geen lokale Europese netwerken bestonden die in staat waren aanslagen te plegen (zoals in Madrid in 2004 en in Londen in 2005). De internationale dimensie van complotten vergroot samen met het gebruik van internet, de complexiteit om tijdig zicht te krijgen op de terroristische dreiging en stelt daarom hoge eisen aan de nationale en internationale samenwerking tussen organisaties die terrorisme bestrijden.

Internationale dreiging

De terroristische dreiging in en vanuit Pakistan blijft aanwezig. De VS en Pakistan werken wel beter samen in de strijd tegen terroristische netwerken in de tribale gebieden van Pakistan. Dat resulteert in onder meer aanhoudende arrestaties van Taliban-kopstukken en meer liquidaties van terroristen die zich in het westen van Pakistan schuilhouden. Pakistan werkt soms samen met de VS bij de aanpak van Taliban, maar veel minder bij de aanpak van groepen die zich richten tegen India. Deze houding van Pakistan werkt remmend op de aanpak van de brede terroristische dreiging. De volgens Pakistaanse autoriteiten verijdelde aanslagplannen op hotels en westerse uitgaansgelegenheden in Pakistan laten dan ook zien dat westerse belangen nog steeds nadrukkelijk in het vizier staan van jihadisten aldaar. Ook staat het treffen van belangen van India hoog op hun agenda. Dit zal namelijk de ontdooiing van de relaties tussen Pakistan en India tegengaan. Toenadering van beide landen heeft negatieve gevolgen voor terroristische groepen in Pakistan en Kasjmier.

De terroristische dreiging vanuit Pakistan komt deels van westerse jihadisten die in trainingskampen in Pakistan zijn getraind en vervolgens terugkeren naar het Westen. Dat risico is nog eens zichtbaar geworden met de mislukte aanslag van 1 mei op Times Square in New York. Hier werd een zelfgeconstrueerde (brand)bomauto aangetroffen waarvan de detonatie mislukte. De vermoedelijke dader, een tot Amerikaan genaturaliseerde Pakistaan, werd gearresteerd vlak voor hij de VS wilde verlaten. De verdachte heeft aangegeven dat hij tijdens zijn verblijf in Pakistan met Talibanstrijders in contact gekomen is en een trainingskamp heeft bezocht. Amerikaanse veiligheidsdiensten zouden beschikken over aanwijzingen die dat bevestigen.

De Hoorn van Afrika en het Arabisch Schiereiland blijven twee andere bronnen van de internationale dreiging. Opvallend was de wens van de Somalische al Shabaab en Al Qa’ida op het Arabisch Schiereiland (AQAS), alsook op jihadistische sites, tot meer jihadistische maritieme slagkracht in de eigen regio. Het onder controle brengen van nauwe, drukbevaren zeestraten in het Midden-Oosten, zoals Bab al-Mandab en de Golf van Aden, zou volgens jihadisten een geschikt middel zijn om internationale handel te frustreren en daarmee een economische klap uit te delen aan het Westen. Veiligheidsdiensten schatten echter in dat, hoewel de intentie er nadrukkelijk is, dergelijke groepen in de praktijk niet in staat zullen zijn bedoelde zeestraten onder controle te krijgen. Ook zijn er amper aanwijzingen dat de intentie leidt tot daadwerkelijke activiteiten op dit gebied. Echter, individuele aanslagen tegen schepen in die regio worden, mede naar aanleiding van aanslagen uit het verleden, wel voor mogelijk gehouden. Wat betreft de aandacht van de Somalische al Shabaab voor een maritieme component is de piraterij in Somalië relevant. Piraten zouden in ruil voor wapens en training ofwel expertise kunnen leveren aan al Shabaab of activiteiten voor al Shabaab kunnen ontplooien. Een mogelijke samenwerking zal naar verwachting zijn ingegeven vanuit zakelijke in plaats van ideologische motieven. Een dergelijke constructie illustreert echter wel dat terroristische groepen aan slagkracht kunnen winnen door het sluiten van zakelijke allianties met niet-ideologisch gemotiveerde gewelddadige groepen of criminelen. Dit «huurlingenconcept» is ook bekend van onder andere Al Qa’ida in de Islamitische Maghreb(AQIM) inzake een deal met Toearegs in Mali en Niger: uit zakelijk gewin ontvoeren Toearegs westerlingen en dragen deze tegen betaling over aan AQIM (zie DTN20). Westerlingen en westerse belangen in die regio’s moeten daardoor met meer terroristische risico’s en risicogebieden rekening houden.

Op het jihadistische internet werden in de afgelopen periode diverse postings aangetroffen waaruit de belangstelling blijkt van jihadisten om een aanslag te plegen op het WK voetbal 2010 in Zuid-Afrika. Het is niet ongebruikelijk dat jihadisten speculeren over aanslagen op grote Westerse (sport)evenementen. Zo kunnen (sport-)delegaties en supporters van specifieke nationaliteiten worden getroffen en kan de media-aandacht en live-uitzending de impact van een aanslag vergroten. Dergelijke speculaties betekenen niet automatisch dat ook daadwerkelijk aanslagen te verwachten zijn. Naast genoemde postings is in Irak, na de dood van twee leiders van al Qa’ida in Irak, een document gevonden waaruit blijkt dat al Qa’ida in Irak belangstelling zou hebben voor het plegen van een aanslag tijdens het WK voetbal. Daarop is een persoon aangehouden die door de Iraakse autoriteiten werd gepresenteerd als de steller van dat document. Als wraak voor de vermeende islambeledigingen in Nederland en Denemarken zou al Qa’ida in Irak Deense en Nederlandse teams of anders hun fans daar willen treffen door gebruik te maken van autobommen of vuurwapens. Zuid-Afrika zou naar verwachting van jihadisten makkelijker binnen te komen zijn dan Nederland en Denemarken. Veiligheidsdiensten beschikken niet over informatie waaruit blijkt of daadwerkelijk tot operationalisering is overgegaan. De inschatting is dat de zelfstandige slagkracht van al Qa’ida in Irak voor een complexe aanslag in Zuid-Afrika gering is.

De genoemde aanhouding en het bekend worden van het idee voor een aanslag kan bij jihadisten mogelijk remmend werken om hun idee (verder) te operationaliseren, maar betekent niet dat aangenomen kan worden dat eventuele voorbereidingshandelingen volledig zijn verstoord. Een aanslag zou ook, afhankelijk van de potentie, in minder grootschalige vorm kunnen worden uitgevoerd. Soft targets blijven ook in dat geval aantrekkelijk voor jihadisten.

Dreiging tegen Nederland

Lokale netwerken in Nederland blijven vooralsnog zwak en leiderloos. Er is wel sprake van contacten tussen Nederlandse jihadisten en professionele transnationale jihadistische netwerken elders in de wereld. Op deze wijze kunnen die transnationale netwerken voet aan de grond krijgen in Nederland. Voor zover Nederlandse jihadisten activiteiten ontplooien, willen zij zich vooral richten op deelname aan de jihad in Afghanistan, Pakistan en Somalië. Onlangs nog is een jihadist met de Nederlandse nationaliteit, die in Duitsland opgroeide, omgekomen tijdens een vuurgevecht met Pakistaanse troepen in Pakistan.

Voor Nederland en zijn belangen blijft de dreiging vanuit en in het buitenland groter dan de dreiging van netwerken uit eigen land. Het gaat dan niet zozeer om kern al Qa’ida zelf, maar om aan kern al Qa’ida gerelateerde groeperingen. De dreiging vanuit die groeperingen naar Nederland is de afgelopen rapportageperiode hetzelfde gebleven. Bij een eventuele aanslag ligt het meest voor de hand dat die gepleegd wordt door een jihadistische terugkeerder na deelname aan de strijd of bezoek aan een trainingskamp. Tot nu lijken weinig Nederlandse jongeren op jihadreis gegaan te zijn, maar jihadistische terugkeerders in onze directe buurlanden kunnen in potentie uitwijken naar Nederland. Vooral Duitsland heeft namelijk te maken met diverse jihadistische jongeren in trainingskampen in het grensgebied van Afghanistan en Pakistan. In de afgelopen periode is overigens een zeer bekende Duitse jihadist omgekomen in Pakistan.

Een rechtstreeks verband tussen het internationale profiel van een land en de kans op aanslagen aldaar is er niet, maar het profiel geeft wel een indicatie of een land op het jihadistische netvlies staat. Het internationale profiel van Nederland is vergeleken met DTN20 op hoofdlijnen ongewijzigd. Belangrijke factoren blijven de jihadistische perceptie van het islamdebat in Nederland, alsmede van Nederland als medestander van de VS en Israël en van de Nederlandse militaire betrokkenheid in Afghanistan. De aangekondigde terugtrekking van Nederlandse troepen uit Afghanistan heeft tot nu toe geen waarneembare invloed op het profiel. Nederland zal naar verwachting het negatieve imago in jihadistische kringen blijven behouden. Hoogstens kunnen jihadisten Nederland niet langer beschuldigen van directe deelname aan de «kruistocht» tegen moslims. Echter, bij jihadistische netwerken is sprake van een lange doorlooptijd daar waar het gaat om hun strijd tegen vermeende beledigingen van de islam. De motivatie van de wens van al Qa’ida in Irak om tijdens het WK Nederlandse en Deense teams of supporters te treffen illustreert dit. Het «geheugen» van jihadisten inzake hun vijandbeeld en de inpasbaarheid van Nederland bleek onlangs ook uit een dreigboodschap aan de makers van een Amerikaanse cartoonfilm waarin de profeet Mohammed figureerde. In deze boodschap, waarin onder meer beelden van de in islamitische kring verketterde (1989) schrijver Salman Rushdie waren gemonteerd, verwezen zij ook naar het lot van Theo van Gogh. Verder waren er beelden in gebruikt van twee andere Nederlandse islamcritici (Hirsi Ali en PVV-leider Wilders).

Jihadistisch internet

De in DTN20 genoemde pleger van de zelfmoordaanslag op een Amerikaanse militaire basis in Afghanistan, waarbij zeven medewerkers van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en een Jordaanse militaire officier omkwamen, wordt op jihadistische fora gepresenteerd als inspirerend voorbeeld. De dader, al-Balawi was al bekend onder jihadisten door zijn geregelde postings op jihadistische websites. Zijn aanslag betekent een aanzienlijke morele versterking voor de virtuele jihadistische gemeenschap. Het jaar 2009 was namelijk een moeilijk jaar voor cyberjihadi. Diverse sites hebben onder take-down acties geleden of waren volledig van het web verdwenen. Ook werd er geklaagd over een achteruitgang van de kwaliteit van de postings nadat verschillende scribenten waren verdwenen. De virtuele nalatenschap van al-Balawi is, in het licht van zijn levensverhaal en zijn «martelaarschap», van zwaarwegend belang geworden en heeft geleid tot een ware opleving van de steun voor al Qa’ida binnen de fora. Zijn teksten worden op de sites dan ook sterk gepromoot. Zijn voorbeeld kan voor sommige jihadisten de drempel van cyberjihad naar daadwerkelijk geweld hebben verlaagd.

Polarisatie en Radicalisering

De campagnes rondom de parlementsverkiezingen waren dit jaar sterk gericht op sociaal-economische thema’s. Daardoor is het debat rondom integratie en islam de afgelopen periode wat naar de achtergrond verschoven, vergeleken met de periode voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen. Uitlatingen in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen waren overigens niet als sterk polariserend te kenschetsen, maar waren voor enkelingen wel aanleiding voor het uiten van dreigementen aan het adres van politici. Dergelijke bedreigingen kunnen worden gezien als uitwassen van het gepolariseerde debat over islam en integratie. Dat geldt ook voor verschillende vernielingen (zoals bekladdingen en bekrassingen in de vorm van hakenkruizen, nazi-leuzen en racistische leuzen), bedreigingen en openlijke geweldpleging die gericht zijn tegen moslims. Deze worden soms gepleegd door jongeren met rechts-extremistische sympathieën en dragen bij aan een gevoel van onveiligheid onder Nederlandse moslims. Zo zijn er het afgelopen jaar enkele moskeeën doelwit geweest van brandstichting en bekladding.

In België heeft de nieuwe organisatie Sharia4Belgium van zich doen spreken. Deze orthodoxe en activistische organisatie streeft naar de invoering van het kalifaat in België met islamitische wet- en regelgeving (sharia), maar geeft aan geweld in alle opzichten af te keuren. Tientallen jongeren hebben naar aanleiding van een oproep op de website van Sharia4Belgium, een lezing «Het islamdebat. Lang leve God, weg met Allah» van de Nederlandse dichter Benno Barnard verstoord. Gebleken is dat Nederlandstalige Belgische salafisten op het internet contact onderhouden met salafisten in Nederland. Dat contact kan in de toekomst mogelijk leiden tot een meer georganiseerd verband van activistisch-salafistische jongeren in Nederland, zoals Sharia4Belgium in België is. Overigens heeft de actie van Sharia4Belgium in België bij een groot aantal islamitische instellingen aldaar aanleiding gegeven tot een gezamenlijke stellingname tegen extremisme.

Weerstand

Wat betreft de weerstand die zich internationaal ontwikkelt kan worden opgemerkt dat recentelijk in diverse Maghreblanden (wederom) prominente geïnterneerde jihadisten openlijk afstand hebben genomen van hun gewelddadige gedachtegoed. De ideologische revisies van gewezen jihadisten vormen een delegitimering van de gewelddadige ideologie en activiteiten van al Qa’ida en zijn daarmee te beschouwen als een tegenslag voor de jihadistische beweging. Deze initiatieven, gesteund en toegejuicht door een aantal prominente geleerden uit de kringen van salafisten en Moslimbroeders, zijn een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van een counter narrative binnen en vanuit moslimkringen. Echter, de revisies zijn tot nu toe geformuleerd vanuit een conservatieve salafistische leer en zijn vaak vaag over de legitimiteit van de inzet van geweld tegen het Westen. Daarnaast is de bestendigheid van deradicalisering onzeker bij afronding van het traject, zoals eerder is gebleken in andere landen, met name Saoedi-Arabië en Jemen. De ervaringen in deze landen suggereren dat sommigen enkel in woord afstand nemen van hun jihadistische gedachtegoed vanwege het vooruitzicht op vrijlating en daarna hun jihadistische activiteiten weer oppakken.

Verder kan worden opgemerkt dat de afgelopen tijd internationaal diverse moslimgeleerden naar buiten zijn getreden met de boodschap dat de islam terrorisme veroordeelt. Opmerkelijk aan deze veroordelingen is dat deze, in vergelijking met eerder gepubliceerde veroordelingen sinds de aanslagen van 2001 in de VS, scherper en ondubbelzinniger van toon zijn. Deze ontwikkeling kan het draagvlak voor geweld dat namens de islam wordt gepleegd verder oen afnemen. Daar staat tegenover dat (sympathisanten van) geweldplegers deze geleerden waarschijnlijk zullen diskwalificeren, omdat deze veelal aan «ongelovige» statelijke actoren zijn gelieerd. Ook kunnen de geleerden tot een stroming behoren binnen de islam die door de radicalen niet wordt erkend als gezaghebbend, zoals het mystieke soefisme.

Overigens bleek eerder al uit onderzoek van de AIVD dat bij jihadisten ideologie en ideologische revisie amper een rol speelt bij het afstand nemen van de bereidheid tot het daadwerkelijk willen voeren van de jihad. Veeleer spelen gewijzigde persoonlijke omstandigheden een rol (bijvoorbeeld het krijgen van vrouw en kinderen) waardoor andere belangen, zoals de jihad, een lagere prioriteit krijgen. Echter, er wordt daarmee geen afstand wordt genomen van de jihadistische ideologie. De rol van ideologische revisie is waarschijnlijk groter voor individuen die de jihadistische ideologie nog niet daadwerkelijk hebben omarmd: het kan de kans op deze stap verkleinen en de weerstand vanuit de gemeenschap versterken.

In Nederland plaatste de website al-Yaqeen, verbonden aan de salafistische As Soennah-moskee in Den Haag, in februari 2010 een interview met de Saoedische islamgeleerde al-«Allaamah Sa’d ibn Naasir ash-Shathri. Hij is een staatsgelieerde islamautoriteit, en voormalig lid van een adviescommissie van de Saoedische koning (de «commissie van grote geleerden»). De sjeik benadrukt in zijn betoog de goede verhoudingen tussen de profeet Mohammed enerzijds en de christenen en joden anderzijds in de begintijd van de islam. Daarnaast zegt hij dat als een moslim besluit in een westerse maatschappij te gaan wonen, hij zich daar aan de wetgeving dient te houden en geen verderf mag zaaien of schade mag berokkenen.

Tegenmaatregelen

De Rechtbank Rotterdam heeft op 12 april 2010 Eric Jan Q. veroordeeld tot 12 jaar celstraf.2 Q. heeft inmiddels hoger beroep ingesteld. De berichtgeving in de media over een «veroordeling voor het voorbereiden van terroristische aanslagen» is niet juist. Het openbaar ministerie heeft de veroordeelde geen terroristisch motief ten laste gelegd en hij is hiervoor dan ook niet veroordeeld. De veroordeelde, die in de rechtszaal heeft aangegeven autonoom te hebben geopereerd, heeft diverse voorwerpen, levensgevaarlijke mengsels en informatiedragers op zijn zolderkamer gehad, die volgens de rechtbank de kennelijke bestemming hadden brand te stichten of een ontploffing teweeg te brengen in publieke gebieden zoals de Botlek en in het centrum van Den Haag tijdens Prinsjesdag, of die bestemd waren om diefstal met geweld te plegen of iemand wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en te gijzelen. Hij heeft zich daarmee volgens de rechtbank schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen van zeer ernstige en gewelddadige feiten. Over de motieven van de veroordeelde is tijdens de rechtszitting weinig bekend geworden. Hoewel niet voor terrorisme veroordeeld, is Q. wel van belang als voorbeeld van de gewelddadige dreiging door eenlingen tegen het politiek maatschappelijke systeem of zijn vertegenwoordigers (waarop in DTN19 en DTN20 is gewezen).

Tegen in West-Europa actieve vertegenwoordigingen en leden van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) en het Revolutionaire Volksbevrijdingsleger/Front (DHKP/C) zijn de afgelopen periode verstoringsacties uitgevoerd. Genoemde groepen zijn gewelddadig actief in Turkije en staan op de zogenoemde Europese «bevriezingslijst». Ook zijn in Nederland verschillende leden aangehouden van de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). De LTTE, die ook voorkomt op de genoemde EU-lijst, heeft sinds 1983 een bloedige strijd gevoerd voor een eigen Tamilstaat in het noorden van Sri Lanka. Deze (verstorings)acties vonden plaats op basis van ambtsberichten van de AIVD. Ze hebben tot doel de infrastructuur van deze organisaties, die gebruikt wordt voor propaganda, fonds- en ledenwerving en ondersteuning van de strijd in hun moederland, te ontregelen en waar mogelijk af te breken.

3. Tegengaan gewelddadige radicalisering

3.1. Internet

De aanpak van internet en terrorisme wordt vormgegeven in een stuurgroep waarin AIVD, MIVD, KLPD, OM, BZK, Justitie, EZ, Govcert, DI&I en NCTb deelnemen. In 2009 heeft Nederland samen met Duitsland, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk geparticipeerd in het project Exploring the islamist extremist web of Europe. In het kader van dit project heeft de NCTb in juni 2009 in Den Haag een succesvolle internationale expertbijeenkomst georganiseerd over zelfregulering op het internet. Het bovengenoemde Europese project krijgt een vervolg in het door Nederland te trekken project Illegal use of the Internet. In nauwe samenwerking met de Europese Commissie en partnerlanden als Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk zal de publiekprivate samenwerking bij het bestrijden van terrorisme op het internet op Europees niveau worden vormgegeven. Ook in VN-kader is de NCTb actief betrokken bij het uitdragen van best practices op het gebied van publiekprivate samenwerking bij het bestrijden van het gebruik van internet voor terroristische doeleinden.

Nederland is in internationaal verband voorloper bij de aanpak van terrorisme op het internet waar het gaat om zelfregulering. De gedragscode Notice-and-Take-Down, die in 2008 tot stand is gekomen, wordt internationaal erkend als een best practice op het gebied van zelfregulering bij de aanpak van illegale content op het internet. Een groeiend aantal bedrijven in Nederland voldoet aan de gedragscode Notice-and-Take-Down. De gedragscode biedt duidelijkheid voor bedrijven of en hoe ze moeten optreden tegen vermeende illegale content die zij hosten. Het wordt voor bedrijven die oogluikend illegale content toestaan, steeds moeilijker zich te verschuilen achter onduidelijke procedures en verantwoordelijkheden.

Nederland is eveneens nauw betrokken bij internationale initiatieven die gericht zijn op het vergroten van de kennis over terroristische websites op internet. Zo participeert de NCTb in een werkgroep van EEnet; een Europees deskundigennetwerk, dat specifiek is gericht op de jihadistische en terroristische dreiging op het internet.

In het voorjaar van 2010 is een geactualiseerde versie uitgebracht van de in januari 2007 uitgebrachte fenomeenstudie Jihadisten en het internet. Op hoofdlijnen zijn de conclusies hetzelfde als in 2007. Het internet is en blijft voor jihadisten een cruciaal middel. De belangrijkste beleidsmatig relevante veranderingen sinds 2007 zijn:

  • De interactiviteit van het internet is toegenomen, waardoor activiteiten als propagandavoering, netwerkvorming, rekrutering en onderlinge communicatie en planning eenvoudiger verlopen;

  • Ook is door nieuwe internettoepassingen de informatie-inwinning via het internet door terroristen vergemakkelijkt;

  • De internationale jihadistische propaganda via jihadistische mediaorganisaties en zogeheten moedersites heeft zich verder geprofessionaliseerd;

  • De omvang van de jihadistische uitingen op het Nederlandse internet is afgenomen, maar er is nog steeds jihadistisch materiaal aanwezig;

  • De kwetsbaarheden voor cyberaanvallen tegen en via het internet zijn toegenomen en raken steeds breder bekend.

De conclusies in de geactualiseerde fenomeenstudie leiden ertoe, net als in 2007, dat een integrale aanpak van terrorisme op het internet noodzakelijk blijft. De aanpak wordt onverminderd voortgezet en op een aantal punten geïntensiveerd. Zo worden in het project Veiligheidsrisico’s internettoepassingen op gestructureerde wijze de veiligheidsimplicaties van nieuwe internettoepassingen geïnventariseerd. Ook zal in het kader van het programma Security Awareness & Performance de weerstand (cybersecurity) tegen (terroristische) cyberaanvallen aandacht krijgen in te ontwikkelen test- en oefenprogramma’s.

Bij deze integrale aanpak is een veelheid van organisaties betrokken, zowel publiek als privaat, zowel nationaal als internationaal. In de komende tijd zal de focus van de aanpak meer en meer komen te liggen bij publiekprivate samenwerking in internationaal verband.

3.2. Onderzoek «Theater van de angst»

Ter vergroting van het inzicht in de samenhang tussen de beeldvorming rond terrorismebestrijding en de daadwerkelijke maatregelen die de overheid in dit kader treft, heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) aan dr. Beatrice de Graaf van het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme (CTC) van de Universiteit van Leiden, Campus Den Haag verzocht een studie te verrichten naar deze samenhang. De auteur heeft deze samenhang onderzocht door middel van een historische vergelijking naar de contraterroristische maatregelen en de maatschappelijke beeldvorming hierover in respectievelijk Nederland, Duitsland, Italië en de VS. Op 28 januari 2010 is deze studie verschenen, onder de titel Theater van de angst.

Dr. De Graaf heeft in haar boek per land het besluitvormingsproces rond terrorismebestrijding onderzocht, alsmede het politieke en publieke draagvlak voor dit beleid en het discours rondom terrorisme en de bestrijding ervan. De auteur deed dit aan de hand van het zogenaamde performatieve vermogen (ofwel performative power) van terrorismebestrijding. De aanname hierbij is dat publieke aandacht voor terrorismebestrijding van invloed is op de ontwikkelingsgang van de terroristische dreiging.

In deze studie komt naar voren dat een terughoudende, zakelijke en zo mogelijk apolitieke presentatie van terrorismebestrijding uiteindelijk een positiever effect op de strijd tegen terrorisme had dan een beleid gericht op mobilisatie van de bevolking en demonstratie van overheidsmacht. Een geringe performatieve kracht had over het algemeen sneller een neutraliserend effect op radicalisering en politiek geweld dan wanneer terrorismebestrijding groots werd geëtaleerd. De geringe performativiteit van het contraterrorismebeleid en de lage mate van mobilisering in Nederland smoorde in de jaren zeventig enkele radicaliseringtendensen in de kiem.

Het onderzoek heeft nog eens de noodzaak onderstreept om in elke vorm van contraterrorismebeleid rekening te houden met het gevaar dat de activiteiten die hieruit voortvloeien zogenaamde signifiers of onrechtvaardigheidslegendes kunnen produceren. Signifiers zijn betekenisdragende gebeurtenissen of handelingen die de uitwerking van beleid in de praktijk bepalen, doordat ze een doorslaggevende invloed hebben op de beeldvorming onder de bevolking. Overheidsoptreden hoeft dus niet in absolute zin onrechtmatig of onbillijk te zijn om toch door «haatzaaiers» of «makelaars in geweld» als onrecht te worden gepresenteerd en uitvergroot. Op centraal niveau zal daarom, naast de inzet en evaluatie van concrete activiteiten, ook de beeldvorming rond het overheidsoptreden worden bijgehouden. De analyse daarvan zal worden gebruikt voor het effectief vormgeven van eventuele neutralizers, zoals inhoudelijke tegengeluiden tegen het extremistische discours.

4. Internationale ontwikkelingen

4.1. Reisbewegingen en grenstoezicht

De mislukte aanslag tijdens de vlucht richting Detroit, december 2009 toonde aan dat reisbewegingen nog altijd risico’s met zich mee kunnen brengen. Ook de zorg over reisbewegingen naar en van trainingskampen en strijdgebieden is aanhoudend aanwezig. Daarom wordt onverminderd inzet getoond bij de detectie, frustratie en aanpak van zorgelijke reisbewegingen op basis van de drie aandachtsgebieden zoals genoemd in de vorige voortgangsrapportage.

Ten eerste wordt met de G4 en lokale politie- en inlichtingendiensten gewerkt aan optimalisering van de lokale detectiecapaciteit. Daarnaast zetten de verantwoordelijke grensbewakingsautoriteiten zich op nationaal niveau in om het grensmanagement waar nodig nog slimmer, sneller en beter te maken. Een volwaardig grensmanagement dient bovendien niet alleen ter bestrijding/voorkoming van terroristische aanslagen, maar beoogt het tegengaan van ongewenste reisbewegingen in den brede. Hierbij kan worden gedacht aan het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en illegale immigratie.

Gelet op onder meer de toenemende internationale dreiging is het van belang voor de AIVD om inzicht te krijgen in data met betrekking tot reisbewegingen. Naar aanleiding van de toezegging van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 3 februari jl. kan dan ook worden gemeld dat de AIVD werkt aan het verkrijgen van data inzake passagiersgegevens om zijn wettelijke taken nog beter uit te kunnen voeren.

De tijdigheid van uitwisseling van informatie tussen partijen is een kritische succesfactor bij het tegengaan van ongewenste reisbewegingen. Daarom worden de mogelijkheden verkend van een optimaal gebruik van passagiersgegevens als Advanced Passenger Information (API) en Passenger Name Records (PNR), rekening houdend met aspecten van doelbinding, proportionaliteit en privacy van de reiziger. Nederland ziet daarom met belangstelling het voorstel van de Commissie over een EU-PNR richtlijn tegemoet. Naar verwachting zal de Commissie dit najaar met een voorstel komen. Daarnaast biedt de per 5 april in werking getreden nieuwe EU Visumcode mogelijkheden om in Europees verband nauwer en op meer terreinen samen te werken in de uitwisseling van informatie over Visa aangelegenheden. Zo kunnen de Lidstaten elkaar informeren over verstrekte visa, hetgeen een beter inzicht geeft in de reisbewegingen van de aanvragers. Tenslotte wordt de alertheid van de buitenlandse posten in risico- en transitlanden onverminderd op peil gehouden.

De VS hebben in hun Visa Waiver Program (dat Nederlanders en onderdanen van een reeks andere staten in de gelegenheid stelt om zonder visum tot de VS toegelaten te worden) extra voorzieningen opgenomen die aan de deelnemende landen worden opgelegd. De VS hanteren hierbij het uitgangspunt dat er meer informatie nodig is over bijvoorbeeld grensoverschrijdende terroristische en criminele activiteiten, waarmee ook de toegang tot de VS beter kan worden gecontroleerd en risico-inschattingen kunnen worden gemaakt. Nederland is daarom verzocht te onderhandelen over een overeenkomst genaamd Prevention and Combatting of Serious Crime (PCSC). Deze overeenkomst dient om de samenwerking tussen Nederland en de VS rond het voorkomen en bestrijden van ernstige criminaliteit te vereenvoudigen. De inhoud van de beoogde PCSC-overeenkomst heeft betrekking op het mogelijk maken van rechtstreekse toegang tot referentiedata van DNA-profielen en vingerafdrukken.

4.2 Terrorismelijsten in de Europese Unie en de Verenigde Naties

In een aantal eerdere voortgangsrapportages bent u geïnformeerd over de verbeteringen van de procedurele rechtswaarborgen van personen en organisaties die op de EU- en VN-terrorismelijsten zijn geplaatst, alsmede over de Nederlandse inspanningen op dat vlak.

Op 17 december 2009 heeft de VN-Veiligheidsraad resolutie 1904 aangenomen. Deze resolutie brengt belangrijke verbeteringen in de VN-procedures rond de zogeheten listing en delisting van personen en organisaties die op de VN-lijst worden geplaatst. In de resolutie is onder meer vastgelegd dat een onafhankelijke ombudspersoon wordt benoemd die bij verzoeken tot delisting een onderzoeksrapportage aan de leden van de Veiligheidsraad aanbiedt. Deze ombudspersoon zal tevens een dialoog met de betrokkenen onderhouden.

Verder is op 26 december 2009 een EU-verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Osama bin Laden, het Al Qa’ida-netwerk en de Taliban in werking getreden.3 Met deze verordening wordt gevolg gegeven aan de Kadi-uitspraak waarin het Europees Hof van Justitie een aantal tekortkomingen in de EU-uitvoering van Resolutie 1267 van de VN-Veiligheidsraad constateerde. Zo voorziet de nieuwe verordening in een procedure van hoor en wederhoor voor de betrokkenen.

5. Instrumenten en organisatie

5.1. Vervolg op Commissie Suyver

Op 29 januari 2010 is een werkplan voor de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie Suyver naar de Tweede Kamer gezonden. Dit werkplan is besproken in het Algemeen Overleg terrorismebestrijding van 9 maart 2010. Het werkplan is erop gericht om binnen een relatief korte doorlooptijd (eind 2010) een handzame evaluatie van antiterrorismemaatregelen te bieden. Hiertoe wordt een systematiek ontwikkeld die tevens bruikbaar is voor toekomstige, periodieke evaluaties van antiterrorismemaatregelen. Het kader van de Commissie Suyver – opgebouwd uit toetsingsvragen omtrent de samenhang, legitimiteit en effectiviteit van maatregelen – dient daarbij als basis. Gebruik makend van de toetsingsvragen worden naast het opleveren van een algemene beschouwing van antiterrorismemaatregelen in onderlinge samenhang de vijf belangrijkste door de Commissie Suyver genoemde concrete maatregelen (Contra-terrorisme Infobox, stelsel speciale eenheden, sanctielijsten, persoonsgerichte aanpak en het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid) aan een nadere beschouwing onderworpen.

5.2. Security Awareness & Performance

Alerte medewerkers zijn essentieel om terroristische activiteiten en voorbereidingen daarvan bijtijds te herkennen en adequaat te handelen. Daarom staan in het programma Security Awareness & Performance het veiligheidsbewustzijn (security awareness) van professionals en het prestatievermogen (performance) van de mens centraal. Het gaat daarbij niet alleen om de verantwoordelijke veiligheidsprofessional, maar ook om het management en de «gewone» professional op de werkvloer. Juist deze mensen kunnen in hun eigen werkomgeving vaak als eerste afwijkend gedrag of een afwijkende situatie signaleren. Dit kan niet alleen helpen bij het voorkomen van terrorisme, maar ook bij het voorkomen van andere vormen van criminaliteit die de veiligheid kunnen aantasten of de bedrijfscontinuïteit kunnen schaden.

Onderzoek heeft uitgewezen dat veiligheidsbewustzijn binnen een organisatie pas effectief is, wanneer het een continu proces betreft. Om dit continue proces te stimuleren, ziet het programma onder meer op het realistisch testen van de beveiliging, ook wel Red Teaminggenoemd, bij bedrijven die aangesloten zijn bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding en bij CBRN-instellingen. Onder coördinatie van de NCTb werken verschillende partijen daarbij nauw samen.

De workshop Zeker van je Zaak, die in 2009 als eerste praktische product van het programma Security Awareness & Performance met film, werkboek en handleiding is ontwikkeld, wordt in 2010 verder geïmplementeerd. Onderzoek naar het effect van het programma Security Awareness & Performance zal in 2010 plaats vinden door middel van een te ontwikkelen bedrijvenmonitor.

5.3. Beveiliging burgerluchtvaart

Met ingang van 29 april 2010 is EU-Verordening 300/2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart van toepassing, inclusief de onderliggende uitvoeringsregels. Deze nieuwe EU-Verordening vervangt Verordening (EG) nr. 2320/2002. De herziening van de regelgeving heeft tot doel vereenvoudiging, harmonisering en verduidelijking van de bestaande regels en verbetering van het beveiligingsniveau. De regelgeving is in nauw overleg met de luchtvaartsector tot stand gekomen. In de nieuwe regelgeving is onder meer een overgangsregeling opgenomen om te komen tot een geleidelijke opheffing van de beperkingen op vloeistoffen. Dit zal afhankelijk zijn van de ontwikkeling van nieuwe detectiemethoden.

EU-Verordening 300/2008 voorziet nog niet in een bepaling die het structureel (dus los van een pilot zoals die op Schiphol geldt) inzetten van de security scan («bodyscan») mogelijk maakt. De Europese Commissie onderzoekt op dit moment de mogelijkheden hiertoe, met inachtneming van privacy- en gezondheidsaspecten.4

5.4. Oefeningen

Eén van de thema’s die de afgelopen periode meer aandacht kreeg en de komende tijd zal krijgen is het (be)oefenen van terrorismebestrijding. De NCTb was bijvoorbeeld nauw betrokken bij de wijzigingen in de nationale besluitvormingsstructuren voor crisisbeheersing en rampenbestrijding (waaronder de instelling van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing) voor de terrorismebestrijding gerelateerde aspecten. U bent hier reeds over geïnformeerd via de derde Voortgangsbrief Nationale Veiligheid.5 De betrokken medewerkers van de NCTb zijn geïnformeerd over de wijzigingen en worden continu beoefend op de rol, taken en verantwoordelijkheden in geval van (een dreiging) van een terroristische aanslag. Behalve de NCTb zelf dienen ook betrokken publieke en private partijen voldoende te oefenen. In het kader van het programma Security Awareness & Performance worden daartoe oefeningen ontwikkeld en georganiseerd die zijn gericht op het testen van de beveiliging voor locaties van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding en CBRN-instellingen. Eind 2010 vinden bovendien enkele wereldwijde oefeningen plaats. In het najaar zal een door de Verenigde Staten te organiseren wereldwijde oefening plaatsvinden gericht op cybersecurity, waaraan ook Nederland deelneemt. In november 2010 organiseren de NCTb en INTERPOL een wereldwijde oefening gericht op (het voorkomen van) biologisch terrorisme. Deze kan gezien worden als opvolging van de in november 2009 georganiseerde oefening op het terrein van radiologisch/nucleair terrorisme (de oefening Cobalt 2009). Deze vond plaats in het kader van het zogenoemde Global Initiative to Combat Nuclear Terrorism(GICNT). Beide oefeningen zijn georganiseerd op initiatief van de NCTb.

5.5. CBRN-terrorisme

De gecoördineerde inspanning op nationaal niveau om de kans op CBRN-terrorisme te minimaliseren blijft gezien de disproportionele effecten noodzakelijk. Voor de projecten binnen het CBRN/E programma zijn de dreigingsappreciaties CBRN/E van de AIVD en MIVD richtinggevend. Het reeds ingezette traject dat gericht is op weerstandsverhoging bij risicovolle CBRN-onderzoeksinstellingen – zoals ziekenhuizen, laboratoria en universiteiten – ligt nog steeds op koers (2008–2013). Uitvoering geschiedt door de ministeries van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Deze departementen werken nauw samen met de NCTb bij het inrichten van een voorziening waarin gegevens worden samengebracht en waar één loket voor zowel security- als safety-aspecten gerealiseerd wordt voor bedrijven, onderzoeksinstellingen, ziekenhuizen en universiteiten. Dit is in lijn met internationale ontwikkelingen op dit gebied. In de vorige paragraaf is reeds gewezen op de internationale (wereldwijde) bioterrorisme oefening die INTERPOL en NCTb eind dit jaar organiseren.

5.6. (Zelfgemaakte) explosieven

Zelfgemaakte explosieven zijn de meest gebruikte wapens van terroristen. Om de productie en het gebruik van explosieven door terroristen te bemoeilijken is in april 2008 het EU Actieplan voor verbetering van de beveiliging van explosieven aangenomen. Eén van de acties uit dit actieplan betreft het voorkomen van ongeoorloofde toegang tot de meest risicovolle chemicaliën voor de productie van zelfgemaakte explosieven (ook aangeduid als «precursoren»). Op Europees niveau zijn op eenzelfde wijze als in verschillende lidstaten (inclusief Nederland) de belangrijkste precursoren geïdentificeerd. Hierbij zijn op EU- en nationaal niveau relevante instellingen betrokken zoals deskundigen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, politie, forensisch experts en stoffendeskundigen alsook private partijen die deze chemicaliën produceren, leveren of verkopen. Betrokken (vertegenwoordigers van) private partijen zijn bijvoorbeeld de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), het Verbond van Handelaren in Chemische Producten (VHCP), VNO-NCW, MKB Nederland, de Raad Nederlandse Detailhandel, Agri Retail, Centraal Bureau Drogisterijbedrijven en grote producenten van chemicaliën. De ketens per precursor (van import / productie tot verkoop) zijn geïnventariseerd waarbij de effectiviteit en proportionaliteit van de maatregelen in verhouding tot de dreiging en risico’s is bezien. Deze activiteiten leiden naar verwachting in het najaar van 2010 tot de presentatie van een EU-verordening. Deze moet enerzijds de veiligheid in alle lidstaten op eenzelfde niveau krijgen en anderzijds voor betrokken industrie en retail een Europees level playing field behouden. In Nederland zijn vooruitlopend op deze maatregelen voor enkele van deze stoffen reeds afspraken gemaakt over (vrijwillige) maatregelen die getroffen kunnen worden.

Een tweede actie betrof het voor eind 2009 realiseren van een meldpunt voor (mogelijk) verdachte handel in chemicaliën. Voor Nederland is daarvoor op 1 juli 2009 het Meldpunt Zelfgemaakte Explosieven (040-2916000) ingericht. Het Ministerie van VROM en de NCTb hebben hiertoe afspraken gemaakt met de FIOD-ECD, KLPD-IPOL en de Nationale Recherche. Mede op verzoek van hiervoor genoemde (vertegenwoordigers) van bedrijfsleven is één loket gerealiseerd voor meldingen over (mogelijk) verdachte transacties van chemicaliën voor zowel explosieven als drugs. Via de private vertegenwoordigers zijn en worden bedrijven gericht geïnformeerd. De pilotperiode van het meldpunt is begin 2010 geëvalueerd. Geconstateerd is dat het aantal meldingen weliswaar relatief gering was, maar wel relevant. De meldingen betroffen verdachte aankopen of transacties die beoordeling behoefden. Voorts waardeert het bedrijfsleven de realisatie van één loket. Continuering is mede in het licht van de voorziene verplichting in genoemde EU-verordening noodzakelijk.

In de tiende voortgangsrapportage is aangegeven dat de politie werkt aan geconstateerde problemen rond een explosieven-gerelateerd politiesysteem. In 2004 constateerde de Raad van Hoofdcommissarissen (RvHC) naar aanleiding van de aanslagen in Madrid problemen rond de beschikbaarheid en bruikbaarheid van dit systeem. Eind 2008 is door de ketenpartners geconstateerd dat deze problemen nog niet opgelost waren. De Raad van Hoofdcommissarissen is hierop verzocht deze situatie met spoed op te lossen. Wegens niettemin voortdurende stagnatie is de NCTb in overleg getreden met de RvHC om tot een oplossing te komen. Bovendien dient voor eind 2010 aansluiting op gerelateerde Europese systemen gerealiseerd te worden. De NCTb is derhalve recent opnieuw in overleg gegaan met RKC om zo spoedig mogelijk tot een oplossing te komen.

6. Veiligheidsmaatregelen

6.1. Bewaken en Beveiligen

Koninginnedag

De viering van Koninginnedag is dit jaar weer veilig en bovenal feestelijk verlopen, vooral door de inspanningen van de Zeeuwse organisatie van het evenement en de lokaal betrokken diensten. Binnen de bestaande gezagsverhoudingen en bevoegdheden heeft de NCTb tijdens de voorbereidingen voor Koninginnedag 2010 in nauw overleg met het lokaal bevoegd gezag vorm gegeven aan zijn nieuwe rol bij de beveiliging van nationale evenementen. Zoals vermeld in de brief van 4 september 2009 over de gebeurtenissen van Koninginnedag 2009, heeft de Coördinator Bewaken en Beveiligen aan het lokaal bevoegd gezag advies gegeven over de samenhang en de afstemming tussen de betrokken partijen over de bewaking en de beveiliging van het evenement, is er gewerkt met beveiligingsringen en zijn dreigingsscenario’s afgestemd. Zodoende hebben de open houding, samenwerking en afstemming van alle betrokken organisaties, zowel decentraal als landelijk, bijgedragen aan het uitstekende verloop van het Koninklijke bezoek aan Zeeland.

Dodenherdenking

De jaarlijkse Nationale Dodenherdenking op de Dam in Amsterdam is eveneens een nationaal evenement. De NCTb is op dezelfde wijze betrokken geweest bij de voorbereidingen van de Herdenking op 4 mei 2010 als tijdens Koninginnedag 2010. Vooralsnog wijst alles erop dat het incident tijdens de plechtigheden afgelopen Herdenking, waarbij vele gewonden zijn gevallen, een openbare orde incident was. De veiligheid van de aanwezige hoogwaardigheidsbekleders is niet in het geding geweest.

Het project «Werkwijze Nationale Evenementen» geeft verdere invulling aan de conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het rapport van de NCTb over het functioneren van stelsel bewaken en beveiligen op Koninginnedag 2009. Doelstelling van dit project is te komen tot een eenduidige landelijke werkwijze, die er op gericht is om nationale evenementen veilig en ongestoord te laten verlopen. Het project wordt gezamenlijk uitgevoerd door de politie en de NCTb. Het streven is het project in 2011 af te ronden. De tussentijdse ervaringen met een aantal nationale evenementen die in 2010 plaatsvinden, zoals Koninginnedag, Dodenherdenking en Prinsjesdag worden meegenomen in de uiteindelijke projectresultaten.

Verkiezingen

Tijdens de campagnes van de verkiezingen voor de gemeenteraad en de Tweede Kamer heeft de NCTb extra aandacht gehad voor de veiligheidssituatie van de deelnemende kandidaten. Doordat de beveiliging van de kandidaten tijdens de gemeenteraadsverkiezingen een decentrale verantwoordelijkheid is, heeft de NCTb hierbij een ondersteunde rol gespeeld. Voor de campagneperiode van de Tweede Kamerverkiezingen heeft de NCTb een specifiek verkiezingenregime ingesteld. Het bijzondere aan het verkiezingenregime is dat op grond van verschillende dreigingsinschattingen, dreigingsanalyses en beschikbare informatie bij de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, openbare bronnen en de ervaringen met de verkiezingen van 2002, 2003 en 2006 op voorhand een risico-inschatting is gemaakt. Deze risico-inschatting, waarbij de ontwikkelingen gedurende de campagneperiode nauwgezet zijn gevolgd, is de basis geweest voor de ingezette beveiligingsmaatregelen.

Wereldkampioenschap voetbal

De situatie rondom de dreiging tegen het Wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika deze zomer, wordt nauwlettend in de gaten gehouden door verschillende betrokken instanties waaronder het ministerie van Buitenlandse Zaken, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het NCC/DGV van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de NCTb. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten verspreiden hun beschikbare en relevante informatie zodanig dat zowel de Zuid-Afrikaanse overheid als het ministerie van Buitenlandse Zaken hun respectievelijke verantwoordelijkheden waar kunnen maken.

Zuid-Afrika heeft als organiserend land de verantwoordelijkheid om adequate beveiligingsmaatregelen te treffen voor de deelnemende elftallen en de aanwezige supporters. De Nederlandse ambassade in Pretoria verleent consulaire hulp aan de aanwezige supporters. Het verstrekken van reisadviezen is een onderdeel van die consulaire hulpverlening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat tevens een website met noodzakelijke informatie voor afreizende supporters heeft. Op deze site wordt naar de Nederlandse supporters gecommuniceerd over eventuele risico’s en het minimaliseren hiervan. De reisadviezen van het Ministerie zijn niet bindend. Het is de verantwoordelijkheid van de supporter zelf om al dan niet af te reizen.

Voor de afreizende Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders wier beveiliging onder mijn verantwoordelijkheid als Minister van Justitie valt, heeft de Coördinator Bewaking en Beveiliging van de NCTb extra aandacht. In eerste instantie is de Zuid-Afrikaanse overheid verantwoordelijk voor het treffen van adequate beveiligingsmaatregelen voor deze personen. Indien daar aanleiding toe is worden aanvullende (persoons)beveiligingsmaatregelen getroffen.

De minister van Justitie,

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 754 nr. 172.

XNoot
2

LJN BMO727.

XNoot
3

Verordening (EU) 1286/2009 (Pb. L 346/42).

XNoot
4

Zie ook mijn brief van 9 februari 2010, TK 2009–2010, 29 754, nr. 18.

XNoot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 30 821 nr. 10 d.d. 22-02-2010.

Naar boven