29 754
Terrorismebestrijding

nr. 172
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2009

Afgelopen juni ontving uw Kamer de tiende voortgangsrapportage terrorismebestrijding.1 Met deze brief bieden wij u de elfde voortgangsrapportage aan.

Het is inmiddels vijf jaar geleden dat Theo van Gogh op gruwelijke wijze in Amsterdam werd vermoord. Deze terroristische daad bracht een schok teweeg in de Nederlandse samenleving. Het besef drong door dat ook Nederland zich niet veilig kon wanen van terroristische dreiging en dat bijzondere inspanningen vereist waren om nieuwe aanslagen te voorkomen. Daartoe werd onder meer de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) opgericht. Dankzij de inspanningen van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, de NCTb en vele andere diensten en organisaties, maar ook door de oplettendheid van gewone burgers kon nieuw terroristisch onheil tot op heden afgewend worden. Belangrijk daarbij was ook de groeiende weerbaarheid van de samenleving, vooral ook van de moslimgemeenschappen, tegen radicalisering. Door dit alles is in ons land de groep radicalen die bereid is met geweld hun politieke of religieuze doelen na te streven, gaandeweg kleiner geworden en is er ook meer bekend over het functioneren en de werkwijzen van deze groep.

Terrorismebestrijding in Nederland heeft dus daadwerkelijk effect gehad. Dat Nederland wat betreft de terroristische dreiging de afgelopen jaren veiliger is geworden mag echter geen reden zijn tot afnemende waakzaamheid. Alertheid blijft geboden, omdat terroristische netwerken in het verleden bewezen hebben te beschikken over grote veerkracht en veel geduld. Door allerlei internationale en nationale ontwikkelingen kan een nieuwe generatie in de ban raken van radicale ideologieën, met alle risico’s van dien. Die gevaren hoeven niet uit dezelfde hoek te komen als in het verleden. Zelfs individuen kunnen komen tot blind geweld tegen ons politieke en maatschappelijke bestel, zoals op Koninginnedag maar al te pijnlijk duidelijk is geworden. Er is dus alle reden om waakzaam te blijven.

De structuren, bevoegdheden, strategieën en werkwijzen die de afgelopen jaren op het vlak van contraterrorisme hun nut hebben bewezen, moeten daarbij zeker benut worden. Wel blijft het noodzakelijk om op dit vlak steeds weer de vraag te stellen of zij ook in gewijzigde omstandigheden effectief zijn. Waar nodig moeten aanpassingen worden verricht. Tegen deze achtergrond zijn wij dan ook verheugd met de evaluatie van het Nederlandse contraterrorismebeleid, waarvoor de Commissie Suyver het pad heeft geëffend en waarvan de bevindingen actief worden opgepakt.

1. Elfde voortgangsrapportage terrorismebestrijding

De NCTb heeft sinds zijn oprichting tien halfjaarlijkse voortgangsrapportages terrorismebestrijding uitgebracht. Naast een samenvatting van het meest actuele DTN, behandelden deze rapportages de voortgang van de ontwikkeling en uitvoering van de verschillende onderdelen van het antiterrorismebeleid. Voor u ligt de elfde voortgangsrapportage terrorismebestrijding.

Terrorismebestrijding is een traject van lange adem. Na vijf jaar kunnen we concluderen dat op enkele terreinen, zoals wetgeving en het tegengaan van radicalisering, belangrijke eerste slagen zijn gemaakt en beleidsontwikkelingen zich inmiddels op een rijdende trein bevinden. Een voorbeeld hiervan is het uitgebreide Actieplan Polarisatie en Radicalisering, waarover uw Kamer separaat zal worden geïnformeerd. Op andere terreinen, zoals beveiliging van de burgerluchtvaart of het tegengaan van CBRN-aanvallen, staan er nog veel beleids- of technische ontwikkelingen voor de deur of is sprake van taaie processen. Ook op niveau van de EU is de afgelopen jaren op basis van de EU-antiterrorismestrategie en bijbehorend actieplan veel beleid, wet- en regelgeving totstandgekomen. Het Stockholm-programma zal hieraan de komende jaren een extra impuls geven.

Na vijf jaar rapporteren over de ontwikkelingen in CT-beleid, hebben wij er daarom voor gekozen in deze rapportage een selectie te maken van thema’s die op dit moment politiek, maatschappelijk of qua beleidsplanning relevant zijn of anderszins in het oog springen. Dit betekent niet dat op andere thema’s geen vooruitgang wordt geboekt, maar deze bevinden zich zoals gezegd op een rijdende trein of in een langdurig onderhandelingsproces. Wellicht komen deze thema’s in een volgende rapportage vanwege nieuwe ontwikkelingen juist wel weer aan de orde. Door het selecteren van een aantal thema’s hebben wij tevens de ruimte gecreëerd om enkele onderwerpen wat verder uit te diepen en een nader inzicht in problematiek en (beleid)oplossing te geven.

De voortgangsrapportage begint zoals gebruikelijk met een samenvatting van het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het DTN wordt vier keer per jaar opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) en valt onder zijn verantwoordelijkheid. Vervolgens gaan wij in op het actuele dreigingsniveau en de nieuwe definitie van terrorisme, die door de betrokken diensten en organisaties is opgesteld, gevolgd door een uiteenzetting van de voortgang die het afgelopen half jaar is geboekt bij de ontwikkeling en uitvoering van diverse onderdelen van het antiterrorismebeleid. Daarbij gaat het achtereenvolgens om het tegengaan van gewelddadige radicalisering, internationale ontwikkelingen, mensenrechten, instrumenten en organisatie, en veiligheidsmaatregelen. Ten slotte treft u als bijlage het tweede monitorrapport van het WODC aan inzake de Wet verruiming mogelijkheden opsporing en vervolging terroristische misdrijven.1

2. Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland november 2009 (DTN-19)

Het dreigingsniveau voor Nederland wordt verlaagd van substantieel naar beperkt. Beperkt betekent dat de kans op een terroristische aanslag tegen (belangen van) Nederland betrekkelijk gering is, maar zeker niet geheel is uit te sluiten. Een evaluatie van de nationale en internationale dimensie van de terroristische dreiging afgezet tegen de weerstand leidt tot deze conclusie.

Aan het verlagen van het dreigingsniveau liggen twee wijzigingen in het dreigingsbeeld ten grondslag. Ten eerste zijn het afgelopen half jaar geen nieuwe feiten geconstateerd over de status van Nederland als specifiek «voorkeursdoelwit». Er is dan ook geen reden om Nederland nog langer als «voorkeursdoelwit» van kern al Qa’ida of daaraan gerelateerde groeperingen te beschouwen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat Nederland in vergelijking met begin 2008, het moment dat het dreigingsniveau verhoogd werd naar substantieel, minder in beeld is bij internationale jihadistische organisaties. Een andere belangrijke ontwikkeling is dat de slagkracht van kern al Qa’ida om Europa, en daarmee ook Nederland, te treffen als beperkter wordt beoordeeld dan een jaar geleden. Door de aanhoudende aanvallen met onbemande vliegtuigen (zogenaamde «drones») in de tribale gebieden van Pakistan is de operationele effectiviteit van kern al Qa’ida namelijk onder druk gezet. Door deze aanvallen zijn leden van kern al Qa’ida gedood en is de terroristische infrastructuur aangetast. Deze ontwikkeling is al in vorige DTN’s genoemd en zet dus door.

De inschatting is dat de dreiging tegen Nederland en zijn belangen meer uitgaat van aan al Qa’ida gerelateerde groeperingen dan van kern al Qa’ida. Hierbij is de kans op een aanslag tegen Nederlandse belangen (zoals in het buitenland werkzame Nederlanders, Nederlandse bedrijven en Nederlandse posten) groter in een aantal landen en regio’s waar deze groeperingen opereren dan in Nederland zelf. Het ligt daarom in de rede om de dreiging in deze landen en regio’s hoger te taxeren dan in Nederland. Het betreft de landen en regio’s die doorgaans in het DTN worden besproken, zoals Pakistan, Afghanistan, Jemen, Somalië en de Westelijke Sahel.

Naast de afgenomen internationale dreiging tegen Nederland geldt dat de binnenlandse jihadistische netwerken al enkele jaren in relatieve rust verkeren. Deze netwerken hebben op dit moment niet de intentie om een aanslag in Nederland te plegen. Bovendien gaat de aandacht van veel leden van deze netwerken vooral uit naar de strijd in de klassieke jihadistische strijdgebieden. Voor de lokale autonome netwerken geldt dat zij te kampen hebben met een voortdurend gebrek aan leiderschap en cohesie. Ook is bij deze netwerken sprake van een afgenomen taakgerichtheid (er worden minder activiteiten ondernomen die samenhangen met de gewelddadige jihad). Verder lijkt de aanwas van de lokale jihadistische netwerken de afgelopen jaren te zijn afgenomen door de toegenomen weerstand binnen de Nederlandse moslimgemeenschappen tegen het jihadisme.

Hoewel er geen reden is om Nederland nog langer als «voorkeursdoelwit» te beschouwen van kern al Qa’ida of daaraan gerelateerde groeperingen, blijft Nederland in de ogen van internationale jihadistische groeperingen een «legitiem doelwit». De toon van het islamdebat in Nederland en de Nederlandse militaire presentie in Afghanistan blijven hiervoor de voornaamste redenen. Verder brengt de toegenomen focus van binnenlandse jihadisten op de klassieke jihadistische strijdgebieden het risico met zich mee dat deze individuele Nederlandse jihadisten als geharde jihadisten terugkeren en zich op Nederland gaan richten. Ook de meer nadrukkelijke aanwezigheid van Europese jihadisten uit omringende landen in de jihadistische strijdgebieden werkt door op de dreiging tegen Nederland. Door het vrije personenverkeer in het Schengengebied hebben jihadisten namelijk de mogelijkheid Nederland binnen te komen om jihadistische activiteiten te ontplooien.

Hierboven is aangegeven dat de jihadistische dreiging tegen Nederland is afgenomen. In andere West-Europese landen doet deze ontwikkeling zich niet of in mindere mate voor. Zo zijn er de afgelopen rapportageperiode aanslagplannen onderkend tegen Frankrijk en Denemarken en zijn er wederom specifieke dreigementen geuit tegen Duitsland. Een eenduidige verklaring voor deze discrepantie is niet te geven. Ieder land kent immers zijn eigen specifieke omstandigheden en dynamiek. Wel kan gesteld worden dat in verschillende andere West-Europese landen sprake is van een sterkere aanwezigheid van transnationale netwerkstructuren dan in Nederland. De ontmanteling van de jihadistische ondersteuningsnetwerken in Nederland na 11 september 2001 heeft hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. Voor de lokale jihadistische netwerken in Nederland betekent de afgenomen transnationale netwerkstructuren dat zij, in vergelijking met jihadisten in andere West-Europese landen, minder gelegenheid hebben om zich aan te sluiten bij kern al Qa’ida of aan dit netwerk gerelateerde groeperingen.

Terrorisme

Internationale context van jihadistische dreiging

Veiligheidsautoriteiten plaatsen in toenemende mate vraagtekens bij de slagkracht van kern al Qa’ida. Als netwerk heeft kern al Qa’ida harde klappen opgelopen als gevolg van de aanhoudende bombardementen in de Tribale Gebieden in Pakistan op leiders en infrastructuur. Ook heeft het internationale beleid van sancties in combinatie met diverse maatregelen tegen terrorismefinanciering een hostile environment voor kern al Qa’ida gecreëerd. Verder zijn er signalen dat de aantrekkingskracht van de ideologie afneemt en dat de propaganda van kern al Qa’ida op onderdelen minder succesvol verloopt dan in het verleden. Toch is het voorbarig om te stellen dat kern al Qa’ida irrelevant is geworden. Dit netwerk heeft in het verleden getoond te beschikken over een grote veerkracht.

Naast kern al Qa’ida zijn de afgelopen rapportageperiode ook andere jihadistische groeperingen in Pakistan verder onder druk gezet. Vooral de dood van de leider van Tehrik-i Taliban Pakistan (TTP), Baitullah Mehsud, is een belangrijke slag in het voordeel van Pakistan en zijn bondgenoten in de strijd tegen het terrorisme. Ondanks de toegenomen militaire druk slagen de Pakistaanse Taliban er echter nog steeds in om in hoog tempo aanslagen in het land uit te voeren.

In Afghanistan, een ander jihadistisch strijdgebied, winnen de Afghaanse Taliban aan kracht. Hoewel inlichtingendiensten in het algemeen niet twijfelen aan de tot Afghanistan beperkte agenda van de Taliban, betekent elke vorm van triomf van de Taliban een overwinning voor het jihadistische terrorisme. Afghanistan heeft namelijk een belangrijke plaats ingenomen in de jihadistische propaganda.

Dreiging tegen (belangen van) Europa

Vanwege de afgenomen slagkracht is kern al Qa’ida slechts beperkt in staat zelf aanslagen uit te voeren in Europa. Het netwerk is waarschijnlijk wel in staat om aanslagen te plegen tegen belangen van Europese landen in Pakistan en Afghanistan. De reeks van geluids- en videoboodschappen gericht aan Europa bevestigt dat kern al Qa’ida zich nog steeds op Europa richt.

De dreiging tegen Europa gaat meer uit van aan al Qa’ida gerelateerde groeperingen dan van kern al Qa’ida zelf. Deze dreiging manifesteert zich vooral wanneer Europese jihadisten in de verschillende jihadistische strijdgebieden in contact komen met deze groeperingen. Aan al Qa’ida gerelateerde groeperingen kunnen de Europese jihadisten vanuit het buitenland de opdracht geven een aanslag uit te voeren in Europa. Door jihadisten terug te sturen naar eigen land ontstaat, zeker in het geval van Pakistan en Afghanistan, de mogelijkheid van een koppeling van de regionale of lokale agenda met de internationale gewelddadige jihad. Verder kunnen Europese jihadisten gaan fungeren als «magneet» voor landgenoten. Zij kunnen immers hun ervaringen aanwenden om landgenoten aan te moedigen zich aan te sluiten bij de gewelddadige jihad. Door hun contacten zijn zij ook in staat om nieuwe aspiranten makkelijker in contact te brengen met kern al Qa’ida of aan dit netwerk gerelateerde groepen. Europese jihadisten die verbleven hebben in het grensgebied van Pakistan en Afghanistan vormen het grootste veiligheidsrisico.

Verder hebben zich recent enkele zaken voorgedaan die nog eens onderstrepen dat Europa doelwit blijft van (internationale) jihadisten. Zo zijn er aanwijzingen dat «Al Qa’ida in de Islamitische Maghreb» (AQIM) een inmiddels aangehouden Frans-Algerijnse kernfysicus heeft aangespoord om een aanslag te plegen op Franse bodem. De Deense inlichtingen- en veiligheidsdienst (Politiets Efterretningstjeneste, de PET) en de Amerikaanse Federal Bureau of Investigation (FBI) hebben naar eigen zeggen met de aanhoudingen van twee individuen in de Verenigde Staten (VS) het risico van een aanslag in Denemarken gereduceerd. Aanleiding van deze aanslagplannen waren de Deense Mohammed-cartoons uit 2005. Deze zaak laat zien dat trigger events, zoals de cartoons, een lange incubatietijd kunnen hebben. Tot slot heeft in Milaan op 12 oktober 2009 een in Italië verblijvende jihadist met een zelfgemaakt explosief geprobeerd zichzelf op te blazen bij de toegangspoort van een militaire kazerne. Deze jihadist en twee medestanders waren niet bekend bij de Italiaanse veiligheidsautoriteiten.

Dreiging tegen (belangen van) Nederland

Hierboven is vermeld dat er op dit moment geen reden is om Nederland als specifiek «voorkeursdoelwit» van kern al Qa’ida of daaraan gerelateerde groeperingen te beschouwen. Wel blijft Nederland net als andere landen van de Europese Unie in de ogen van internationale jihadisten behoren tot het kamp van de «vijanden van de islam» waardoor Nederland, dan wel Nederlandse belangen, een potentieel doelwit voor een aanslag blijven. Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen voor dreiging van kern Al Qa’ida of daaraan gerelateerde groeperingen tegen Nederland of Nederlandse belangen.

De jihadistische netwerken in Nederland verkeren al enkele jaren in relatieve rust en richten zich meer op de internationale strijdtonelen. De toegenomen internationale focus van Nederlandse jihadisten brengt wel het risico met zich mee dat Nederlandse jihadisten naar de jihadistische strijdgebieden afreizen voor training en deelname aan de strijd aldaar en vervolgens naar Nederland terugkeren als geharde strijders. In die zin zou ook voor Nederland de dreiging vooral kunnen komen van deze teruggekeerde jihadisten. Zoals in de tiende Voortgangsrapportage terrorismebestrijding is gemeld, zijn er aanwijzingen dat in het verleden een zeer beperkt aantal personen vanuit Nederland naar de Pakistaans-Afghaanse regio is gereisd om deel te nemen aan de internationale gewelddadige jihad.

Op 8 november 2009 is een Somaliër aangehouden in Dronten. De Somaliër wordt ervan verdacht in de VS ondersteuningsactiviteiten te hebben ondernomen voor de strijd van jihadistische groeperingen in Somalië, waaronder Al Shabaab. Betrokkene zou onder andere een faciliterende rol hebben gespeeld bij de uitreis van jihadistische jongeren vanuit de VS naar Somalië. Op grond van deze verdenkingen dienden de Amerikaanse autoriteiten een rechtshulpverzoek in en hebben ze gevraagd om zijn uitlevering aan de VS. Vijf van de uitgereisde jihadistische jongeren zouden een trainingskamp in Somalië hebben gevolgd en de opdracht hebben gekregen om de jihad in de VS voort te zetten. Inmiddels is bekend dat in ieder geval drie van de vijf jongeren in Somalië om het leven zijn gekomen.

Jihadistisch internet

In september 2009 is, net als in september 2008, een aantal internationale jihadistische websites verdwenen. Enkele keerden kort daarna weer terug, terwijl andere websites nog steeds niet toegankelijk zijn. Vermoedelijk zijn de sites uit de lucht gehaald. De verdwijning van deze websites betekent geenszins een definitieve stopzetting van de jihadistische propaganda op het internet. Integendeel, veel andere websites blijven actief, nemen de rol van de verdwenen websites over en voeren een intensief propagandaoffensief op het internet. Al met al valt te constateren dat met het (tijdelijk) uit de lucht halen van internationale jihadistische websites en -fora de jihadistische propaganda niet verdwijnt.

Polarisatie en radicalisering

Vanuit de bekende salafistische centra in Nederland zijn nauwelijks radicale geluiden te horen, in de zin van aanzetten tot discriminatie of haat of oproepen tot afzijdigheid van democratische verworvenheden als het kiesrecht. Radicale geluiden zijn, zoals gemeld in DTN18, wel te vinden op het internet. Een positieve ontwikkeling is dat op sommige websites de radicale geluiden sneller dan voorheen door de webbeheerders worden verwijderd. Een nieuwe ontwikkeling is dat in het afgelopen jaar enkele Nederlandstalige muziekvideo’s zijn geplaatst op internet waarin de gewelddadige jihad en het martelaarschap worden verheerlijkt en het «goddeloze Westen» verafschuwd.

Tegenstanders van het Nederlandse asiel- en vreemdelingenbeleid voeren in toenemende mate zowel legale als illegale acties uit, waarbij recentelijk sprake van gewelddadigheden is geweest. De AIVD waarschuwt dan ook voor een groeiend radicaal verzet tegen het opsluiten en uitzetten van vreemdelingen. De modus operandi zijn vergelijkbaar met die van dierenrechtenextremisten, waarbij niet alleen beleidsmakers in de eerste lijn doelwit zijn geweest, maar ook uitvoerders in de tweede en derde lijn (zoals (onder-)aannemers, leveranciers en financierders).

Weerstand

In vorige DTN’s is een beeld geschetst van de gegroeide weerbaarheid tegen radicale en extremistische geluiden binnen de Nederlandse moslimgemeenschappen. Dit beeld is in de afgelopen periode niet veranderd. Deze gegroeide weerstand tegen extremisme neemt niet weg dat er onder bepaalde jongeren sympathie bestaat voor jihadistisch geïnspireerd geweld. De jihadistische boodschap op internet blijft niet onbeantwoord. In discussies op jongerenfora krijgen jihadistisch georiënteerde jongeren geregeld weerwoord van andere moslims.

3. Dreigingsniveau van substantieel naar beperkt

Het algemene dreigingsniveau dat is gekoppeld aan de algemene terroristische dreiging voor Nederland, zoals dat is beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN), is naar aanleiding van recente dreigingsanalyses verlaagd van substantieel naar beperkt. Het dreigingsniveau beperkt is niet het laagste dreigingsniveau en betekent zeker niet dat een aanslag geheel is uit te sluiten. Het niveau beperkt geeft aan dat de kans op een terroristische aanslag op dit moment relatief gering is. De bijstelling van het dreigingsniveau is de uitkomst van een zorgvuldige weging van de op dit moment beschikbare dreigingsinformatie.

Het DTN is een globale analyse van de nationale en internationale terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen in het buitenland. Dit systeem geeft dus de (potentiële) terroristische dreiging op Nederland als geheel weer, waarbij alle informatie die iets zegt over de kans op een aanslag wordt meegewogen, en daarmee ook de internationale context en de voorfasen van terrorisme: radicalisering en rekrutering. Het is niet zozeer de eindkwalificatie van de dreiging (het dreigingsniveau), maar de onderliggende periodieke schets van de dreigingsrelevante ontwikkelingen die de inhoudelijke basis vormt van het Nederlandse contraterrorismebeleid.

Een verlaging van het dreigingsniveau naar beperkt betekent niet dat beleidsontwikkeling komt stil te staan of wetgevingstrajecten worden stopgezet. Ieder DTN is in beginsel een momentopname. Dit betekent dat trends in meerdere opeenvolgende DTN’s zichtbaar kunnen worden. Het Nederlandse contraterrorismebeleid is gericht op zowel vroegtijdige signalering en preventie áls repressie. Het beleid is daarmee een onderliggende factor van de verlaging naar beperkt.

Bovendien is niet bekend hoe lang dit niveau gehandhaafd kan worden. Ontwikkelingen kunnen razendsnel gaan en waakzaamheid blijft geboden. Zo werd in maart 2007 het niveau verlaagd van substantieel naar beperkt, maar werd het in maart 2008 weer verhoogd naar substantieel vanwege een toename van de internationale component van de dreiging.

Ook het dreigingsniveau beperkt vraagt dus om alertheid. De NCTb en zijn partners zijn en blijven dat.

Het terugbrengen van het dreigingsniveau heeft overigens ook geen directe gevolgen voor concrete beveiligingsmaatregelen. Voor de bepaling van dergelijke maatregelen bestaan het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding en het Stelsel Bewaken en Beveiligen. Het DTN neemt alle informatie mee die wijst op een mogelijke terroristische dreiging. Dit betekent dat ook informatie wordt meegewogen die weliswaar wijst op een dreiging, maar waarbij onbekend is waartegen die mogelijke dreiging zich specifiek richt. Voor het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding en het Stelsel Bewaken en Beveiligen geldt deze informatie enkel als context: deze systematieken zijn immers vooral gericht op informatie waaruit een doelwitfocus blijkt, teneinde zinvolle beveiligingsmaatregelen te kunnen nemen ten behoeve van bedreigde personen, objecten en diensten.

4. Een nieuwe definitie van terrorisme

Met een zekere regelmaat duikt in debatten en wetenschappelijke discussies de vraag hoe terrorisme gedefinieerd moet worden. Ook het parlement heeft ons gevraagd om nadere informatie over de in Nederland gehanteerde definitie.

4.1. Internationale context

In VN-kader verlopen de onderhandelingen over een alomvattend verdrag inzake internationaal terrorisme al geruime tijd zeer moeizaam, vooral omdat de standpunten van de VN-lidstaten over de reikwijdte van het verdrag en de daarmee samenhangende definitie van terrorisme uiteen lopen.1

In Nederland werd door de bij terrorismebestrijding betrokken diensten vanaf 2001 een werkdefinitie gehanteerd die in belangrijke mate richtinggevend was voor hun inzet. Sinds de formulering van deze definitie zijn in nieuwe wetgeving en internationale besluiten omschrijvingen vastgesteld van een terroristisch oogmerk en als terroristisch aan te merken misdaden, echter zonder dat het definitieprobleem zelf kon worden opgelost.

Tegen deze achtergrond hebben wij de vigerende terrorismedefinitie nog eens tegen het licht gehouden en met betrokken samenwerkingspartners in het nationale contraterrorismeveld besproken. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen van de oude tekst en daarmee tot de formulering van een nieuwe werkdefinitie, die inmiddels door alle bij het dossier betrokken overheidsdiensten gehanteerd wordt. Daarbij moet worden aangetekend dat deze definitie niet kan worden gebruikt ter vervanging van de wettelijke criteria waaraan de inzet van concrete maatregelen worden getoetst (Wiv 2002, WSv).

4.2. Het belang van een terrorismedefinitie

Voor een moderne rechtsstaat als Nederland is het van groot belang een heldere definitie te hebben van het verschijnsel terrorisme, die algemeen wordt aanvaard en gebruikt door de verschillende bij contraterrorisme betrokken diensten en partijen. Een dergelijke definitie is temeer van belang, omdat daarmee helder afgebakend kan worden met welk doel beleidsmaatregelen worden getroffen en welke daden en welke daders uiteindelijk het stempel «terroristisch» krijgen en welke niet. Dit is bovendien noodzakelijk vanwege de uit een dergelijke etikettering voortvloeiende implicaties in de sfeer van bijvoorbeeld discussies over het beleid inzake bevriezingslijsten, uitsluitingsgronden voor verzekeringen, signaleringen, opname in de CT-Infobox en proportionele inzet van inlichtingenmiddelen.

Terrorisme is een zeer ernstig fenomeen, omdat het de fundamenten van een staat en samenleving aantast. Daarom mag de staat waar nodig terrorisme met de zwaarste middelen bestrijden. Om redenen van proportionaliteit moet echter voorkomen worden dat onder terrorisme ook andere op zichzelf ernstig te nemen verschijnselen als straatgeweld of ernstige ordeverstoringen worden begrepen. Terrorisme kenmerkt zich primair door de achterliggende motieven en de ernst en aard van het gepleegde geweld. Terroristen zijn niet primair uit op eigen gewin, persoonlijke wraak of sensatie, noch handelen zij uit een opwelling. Het zijn de politieke of politiek-religieuze motieven die een activiteit tot terrorisme bestempelen, in combinatie met de gewelddadigheid ervan en de daardoor veroorzaakte politieke en maatschappelijke effecten op de democratische rechtsorde en staatsveiligheid.

De talrijke wetenschappelijke definities van terrorisme, die het getal van honderd inmiddels ver overschrijden, zijn voor het contraterrorisme beperkt van nut. Zij zijn doorgaans te historisch, filosofisch of wetenschappelijk van aard om in de praktijk gebruikt te kunnen worden. Bovendien sluiten zij onvoldoende aan bij de in Nederland inmiddels gangbare terminologie en omschrijvingen in de wetgeving. Bij de thans voorgelegde definitie is uitgegaan van:

• De tot voor kort door AIVD en NCTb gehanteerde definitie, die luidde: «het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, dan wel het toebrengen van ernstige maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvoering te beïnvloeden.»

• Het EU-kaderbesluit inzake terrorismebestrijding van 13 juni 2002, dat verplicht tot strafbaarstelling van een aantal nader omschreven ernstige, strafbare gedragingen:

– die opzettelijk worden begaan;

– en een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden; en die

– worden gepleegd met het oogmerk de bevolking te intimideren en de politieke, economische en sociale structuren van het land op ernstige wijze te veranderen of te vernietigen.

• De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft in Resolutie 1566 de volgende definitie gegeven: criminal acts, including against civilians, committed with the intent to cause death or serious bodily injury, or taking of hostages, with the purpose to provoke a state of terror in the general public or in a group of persons or particular persons, intimidate a population or compel a government or an international organization to do or to abstain from doing any act.

• De Wet terroristische misdrijven die het EU-kaderbesluit inzake terrorismebestrijding heeft geïmplementeerd in het Wetboek van Strafrecht, geeft in artikel 83a Sr overeenkomstig de Europese regels geen definitie van terrorisme, maar alleen een definitie van een terroristisch oogmerk. Daaronder wordt verstaan «het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.»

Samenbrenging van de elementen uit genoemde definities heeft geleid tot de volgende definitie van terrorisme:

«Terrorisme is het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.»

4.3. Toelichting op de nieuwe definitie

Als impliciet uitgangspunt is genomen dat de definitie betrekking heeft op een democratisch rechtsordelijke situatie. Door ideologische motieven voorop te stellen wordt een van de twee onderscheidende criteria die terrorisme onderscheiden van «gewone» criminaliteit benadrukt. Bovendien kunnen daardoor andere (bijvoorbeeld louter criminele) motieven om de politiek of samenleving tot iets te dwingen worden buitengesloten. Met de formulering «op mensen gericht ernstig geweld» worden ook gewelddaden geïncorporeerd die uiteindelijk geen mensenlevens blijken te kosten, maar wel (doelbewust of willens en wetens ingecalculeerd) leiden tot zwaar lichamelijk letsel of het in gevaar brengen van mensenlevens. Het «vrees aanjagen» wordt in het EU-kaderbesluit als een afzonderlijk doel van terroristen genoemd. Hoewel dit feitelijk veelal een middel is om een achterliggend doel te bereiken, is er daarom toch voor gekozen het onder de doeleinden van terroristen te plaatsen.

De definitie is weliswaar in lijn met hetgeen in de wet en internationale verdragen en afspraken gesteld wordt over terroristische misdrijven, maar kan niet in juridische zin worden aangewend. Zij is bondig en in niet-juridische taal geformuleerd voor gebruik in de praktijk door de bij terrorismebestrijding betrokken diensten en andere overheidsonderdelen en voor communicatie over het verschijnsel terrorisme met politiek en samenleving.

5. Tegengaan gewelddadige radicalisering

5.1. Onderzoek

In juni 2009 verscheen het rapport Achtergronden en determinanten van radicalisering en terrorisme dat werd uitgevoerd door prof. dr. J. van der Pligt en dr. W. Koomen van de Universiteit van Amsterdam. De aanleiding voor dit onderzoek was dat de kennis over de psychologische achtergronden van radicalisering en terrorisme te versnipperd was over de verschillende wetenschappelijke disciplines. Het onderzoek richtte zich daarom op de synthese van bestaande gedragswetenschappelijke en vooral psychologische kennis.

Een belangrijke conclusie van het rapport is dat wanneer de sociale omstandigheden voor een individu of groep ongunstig zijn, deze door de betrokkene(n) als dreigingen worden ervaren. Het gaat daarbij niet alleen om objectieve achterstelling en discriminatie, maar vooral ook om de beleving en ervaring daarvan. Deze «relatieve deprivatie» kan in combinatie met ideologie en religieuze overtuigingen een bindende en richtinggevende factor vormen en leiden tot «wij-zij» denken en radicalisering.

De inhoud van het rapport vormt ook een hernieuwde onderbouwing van het belang van de brede benadering, in die zin dat het de nadruk legt op de proceskant van radicalisering.1 Om terrorisme tegen te gaan zal ook aan de voorkant van het proces ingegrepen moeten worden. Daarbij zullen de factoren die mensen ontvankelijk maken voor radicalisering en de invloed van rolmodellen binnen de radicale stromingen weggenomen moeten worden.

In september 2009 verscheen in opdracht van de NCTb de studie Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme: onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen van K. van den Bos, A. Loseman (beiden Universiteit Utrecht) en B. Doosje (Universiteit van Amsterdam). De doelstelling onderzoek was het inzichtelijk maken van de attitudes van jongeren ten aanzien van onderwerpen die relevant zijn voor radicalisering en terrorisme in Nederland en de betekenis ervan voor (de bestrijding van) radicalisme en radicalisering in Nederland.

Uit de bevindingen met betrekking tot de attitudes ten aanzien van geweld en terrorisme blijkt ondermeer dat zowel moslimjongeren als autochtone rechtse jongeren terrorisme vrijwel allemaal expliciet afkeuren. Noch politiek islamitisch gedachtegoed noch rechtsextreem ideologisch gedachtegoed blijken samen te hangen met de bereidheid van jongeren om geweld te gebruiken. Wel blijken zowel moslim- als niet-moslimjongeren meer bereid tot gewelddadig gedrag wanneer zij de Nederlandse autoriteiten als minder rechtvaardig (minder legitiem) beschouwen en wanneer zij meer afstand ervaren en zich superieur wanen ten opzichte van andere groepen. Ervaren onrechtvaardigheid (vooral het als groep achtergesteld worden) en een als vijandig ervaren relatie ten opzichte van andere groepen lijken dus een belangrijke rol te spelen in radicaliseringsprocessen en mogelijk radicaal of zelfs terroristisch gedrag.

Naast deze twee genoemde onderzoeken financiert de NCTb verschillende andere onderzoeken die meer inzicht moeten geven in het fenomeen radicalisering. De kennis die hieruit voortvloeit, zal worden ingezet bij de analyse van radicaliseringsprocessen en bij de uitvoering van het beleid ten aanzien van radicalisering.

5.2. Internet

Voor een effectieve bestrijding van radicale en jihadistische boodschappen op Nederlandse websites, is het van belang dat beheerders van websites hun verantwoordelijkheid nemen om strafbare uitingen op hun site te voorkomen dan wel zo snel en adequaat mogelijk te verwijderen. Een verdergaande vorm van zelfregulering is neergelegd in de gedragscode Notice-and-Take-Down die door een groeiend aantal bedrijven wordt onderschreven. Het wordt voor bedrijven die oogluikend illegale content toestaan, dan ook steeds moeilijker zich te verschuilen achter onduidelijke procedures en verantwoordelijkheden. Daarnaast wordt gewerkt aan een herziening van art. 54a Wetboek van Strafrecht, welke voorziet in een wettelijke procedure voor Notice-and-Take-Down. Deze wettelijke procedure kan worden ingezet waar zelfregulering niet effectief is gebleken. Ook is een brochure voor politici ontwikkeld, gericht op het veilig bekend zijn op internet en het omgaan met bedreigende internet content.

Voor het bestrijden van internationale jihadistische websites is internationale samenwerking onontbeerlijk. Nederland neemt in EU-verband deel aan het Europese «Check the Web»-project. Via een reeks expertmeetings is kennis uitgewisseld over de aanpak van internet en terrorisme in Groot-Brittannië, Duitsland,Tsjechië en Nederland. Nederland heeft in dit kader een expertmeeting over het thema zelfregulering georganiseerd. De Nederlandse aanpak, waaronder de gedragscode Notice-and-Take-Down, is in Europees verband goed ontvangen en als «best practice» aangemerkt.

5.3. Arrestaties rekrutering

Op verzoek van uw Kamer1 is bij het OM navraag gedaan hoeveel arrestaties er in de afgelopen jaren zijn verricht voor rekrutering. De strafbaarstelling van rekrutering voor en samenspanning tot het plegen van ernstige terroristische misdrijven is voorzien in de Wet terroristische misdrijven, die in 2004 in werking is getreden. Vanaf 2005 heeft in 11 strafzaken een vervolging plaatsgevonden terzake van rekrutering. Drie van deze zaken hebben geleid tot een veroordeling, waarvan één zaak onherroepelijk is.

6. Internationale ontwikkelingen

6.1. Toename reisbewegingen naar trainingskampen en strijdgebieden

In eerdere DTN’s werd reeds melding gemaakt van reisbewegingen richting trainingskampen en strijdgebieden vanuit enkele Europese landen en de risico’s die dit met zich kan meebrengen voor deze landen. Er is nu een gestage toename waargenomen van het aantal (potentiële) jihadisten (al dan niet van Somalische afkomst) uit Europese landen en Noord-Amerika dat afreist naar Somalië voor training of de jihadistische strijd. Al Shabaab, (letterlijk «de jongeren»), is op dit moment de belangrijkste jihadistische groepering in Somalië.

Zo werden onlangs vier personen uit Nederland in Kenia aangehouden, die mogelijk onderweg waren naar een jihadistisch trainingskamp in Somalië. Ook de eerder beschreven op een studentenvisum in Nederland verblijvende Pakistaanse vreemdeling en de recente aanhouding van een Somalische asielzoeker in Dronten onderstrepen het belang van een adequate aanpak van ongewenste reisbewegingen.

Individuen zouden, bij terugkeer, de opgedane ervaring in bijvoorbeeld Somalië kunnen inzetten voor het plegen van aanslagen of voor het vergroten van hun aanzien en prestige binnen de eigen kring. Dit laatste kan radicaliserende effecten hebben op derden. Voorstelbaar is dat deze ontwikkelingen zouden kunnen gaan dienen als inspiratiebron en katalysator van nieuwe radicale netwerken in Europa en dus ook in Nederland.

Met het oog op effectieve terrorismebestrijding, is het van belang dat de mogelijkheid van dergelijke reisbewegingen naar jihadistische strijdgebieden en trainingskampen tijdig wordt onderkend en dat dergelijke reisbewegingen, indien mogelijk, wordengefrustreerd en aangepakt. Hiertoe zal met de betrokken overheidspartners waar nodig het proces worden geoptimaliseerd langs vreemdelingrechtelijke, strafrechtelijke en/of inlichtingenmatige lijnen. Dat kan gebeuren op grond van de volgende drie aandachtsgebieden:

• versterking van de detectiecapaciteit van de lokale autoriteiten in Nederland (informatiepositie);

• tijdigheid van de uitwisseling van informatie tussen partijen met het oog op het ontnemen van de vreemdelingrechtelijke status;

• alertheid van diplomatieke posten in risicolanden en transitlanden.

Overigens blijft bij het «aanpakken» van jihadgang steeds een zorgvuldige en per geval andere afweging noodzakelijk. Het is niet mogelijk in algemene zin uitgangspunten te formuleren. De afweging van de juridische en inlichtingenmatige belangen vindt primair plaats in het Afstemmingsoverleg Terrorismebestrijding (AOT) en in de CT-Infobox. Door dit laatste worden ook de vreemdelingenrechtelijke opties meegewogen. Opgemerkt dient te worden dat het hier personen betreft die op de lijst van de CT Infobox zijn geplaatst, dus personen die al in onderzoek zijn bij een van de aangesloten organisaties. Dat impliceert dat er geen zicht is op ongewenste reisbewegingen van personen die nog niet zijn gedetecteerd en dus in de CT-Infobox ontbreken.

Om reisbewegingen naar trainingskampen en strijdgebieden tegen te gaan, is een ketengerichte aanpak van belang,analoog aan de aanpak zoals die is gevolgd voor studie- en kennismigratie.

6.2. Studie- en kennismigratie

Zoals eerder gemeld brengt ook misbruik van studieen kennismigratie veiligheidsrisico’s met zich mee. De NCTb werkt daarom sinds eind 2007 intensief samen met partners binnen en buiten de rijksoverheid om deze veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te beperken. Uitgangspunt hierbij is de zogenaamde ketengerichte aanpak: alle organisaties die bij het proces van studie- en kennismigratie zijn betrokken (van visumverstrekking in het buitenland tot het monitoren van studievoortgang in Nederland), bewaken vanuit hun specifieke verantwoordelijkheid de mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid.

Op meerdere terreinen vindt hiertoe reeds inzet plaats.

6.3. Grenstoezicht

In het bestaande «programma vernieuwing grensmanagement», waarin de NCTb participeert, wordt gewerkt aan een sneller en slimmer grenstoezicht. In onderlinge samenwerking wordt onder andere op Schiphol (als EU buitengrens) gewerkt aan een vroege detectie van ongewenste reisbewegingen vanuit derde landen naar de Europese Unie, zonder daarbij nut en noodzaak van een snelle doorstroming uit het oog te verliezen.

7. Mensenrechten

7.1. Mensenrechten

Het bestrijden van terrorisme is ter bescherming van mensenrechten noodzakelijk. De wijze waarop terrorismebestrijding plaatsvindt, dient hieraan te beantwoorden. Bevordering van mensenrechten is een belangrijke voorwaarde bij het voorkomen van extremisme, dat een bron kan zijn waar terrorisme uit voortkomt. Wil terrorismebestrijding draagvlak behouden dan dient deze altijd in overeenstemming met de mensenrechten te worden uitgevoerd. Om deze redenen dient de verwezenlijking van mensenrechten hand in hand te gaan met antiterrorismestrategieën. Dit geldt zowel internationaal als nationaal.

Internationaal draagt Nederland deze visie uit in de VN en de EU, maar ook in de bilaterale contacten, bijvoorbeeld met Marokko, Algerije, Afghanistan en Pakistan. Zo zijn in het afgelopen half jaar de contacten op basis van in 2008 gemaakte afspraken met Algerije verder ontwikkeld en hebben beide landen een bilateraal seminar over radicalisering georganiseerd in Algiers. Daarbij bleek dat de analyse van het verschijnsel radicalisering over en weer grotendeels werd gedeeld. Juist dergelijke bijeenkomsten scheppen ruimte om de integratie van mensenrechten in antiterrorismestrategieën te verstevigen.

Daarnaast was Nederland gastheer voor een expertbijeenkomst over de toepassing van de VN Mensenrechtenstrategie in de Maghreb. Hieraan namen deel academici, vertegenwoordigers van NGO’s en overheidsorganisaties mede afkomstig uit de betreffende landen. Ook bij deze bijeenkomst werd duidelijk dat mensenrechten, goed bestuur, politieke pluriformiteit en rechtsstatelijkheid in de Maghreb een centrale rol hebben bij het voorkomen en het bestrijden van terrorisme.

Ook nationaal dient het CT-beleid in overeenstemming te zijn met de mensenrechten. In het rapport van de Commissie Suyver wordt dit punt benadrukt.

7.2. Vervolg op Commissie Suyver

In de tiende voortgangsrapportage hebben wij uw Kamer bericht dat wij u het rapport van de commissie Suyver, vergezeld van een kabinetsreactie, voor het zomerreces van 2009 zouden doen toekomen. In juli van dit jaar hebben wij uw Kamer het rapport van de Commissie met onze reactie toegestuurd. Tijdens het Algemeen Overleg over terrorisme op 29 oktober jl. met uw Kamer hebben wij aangegeven de aanbevelingen van het rapport van de Commissie Suyver direct ter hand te nemen en de NCTb opdracht te geven om onder onze verantwoordelijkheid en in samenwerking met betrokken partijen uitvoering te geven aan de aanbevelingen. Wij hebben uw Kamer toegezegd hiertoe een werkplan op te stellen en zijn voornemens u hierover in januari a.s. te informeren.

8. Instrumenten en organisatie

8.1. Security awareness (beveiligingsbewustzijn)

Sinds de komst van internationaal terrorisme zijn samenlevingen kwetsbaarder geworden en is de vraag naar veiligheid sterk toegenomen. Honderd procent beveiliging zou een antwoord kunnen zijn op deze vraag, maar met behoud van een open samenleving is dat niet mogelijk en ook niet wenselijk. Dit betekent dat het bij beveiliging steeds minder gaat om het volledig uitsluiten van risico’s, en meer om het omgaan met zekere risico’s. Vooral in relatie tot terrorismebestrijding is het vergroten van het beveiligingsbewustzijn bij organisaties (ook wel security awareness genoemd) van groot belang. Er wordt vaak veel geïnvesteerd in fysieke beveiligingsmaatregelen (safety) maar deze functioneren pas optimaal bij adequaat menselijke handelen. Waar safety-aspecten vaak al een plaats hebben op de strategische agenda van organisaties, zou security awareness dat ook moeten krijgen. De nadruk ligt hierbij – vanuit het perspectief van terrorismebestrijding – op de menselijke inzet als aanvulling op de fysieke maatregelen. De NCTb spant zich via een drietal strategische lijnen in om security awareness naar een hoger plan te tillen: 1) door het doen uitvoeren van onderzoek naar beveiligingsbewustzijn, 2) door het borgen van aandacht voor dit thema in het wetenschappelijk onderwijs en 3) door specifieke doelgroepen actief te stimuleren security awareness in hun organisaties te verankeren.

Op het gebied van onderzoek zijn inmiddels verschillende initiatieven gestart. Zo is een onderzoek verricht naar de risico’s van gevoelige informatie op internet over de beveiliging van de burgerluchtvaart; er zijn een literatuuronderzoek en dossierstudie uitgevoerd naar bedreigers van politici; en er wordt momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijke behandeling van specifieke bedreigers. Wat betreft de borging van beveiligingsbewustzijn in het gemeenschappelijk onderwijs, zijn er samenwerkingstrajecten aangegaan met de TU Delft en Campus Den Haag.

Voor het actief stimuleren van security awareness heeft de NCTb in eerste aanleg twee groepen organisaties voor ogen vanuit haar specifieke relatie met deze doelgroepen. Het betreft de bedrijven die aangesloten zijn bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (ATb) en instellingen die werken met chemisch, biologisch, radiologisch en nucleaire (CBRN-)middelen. De NCTb zal deze bedrijven en instellingen de helpende hand bieden om alertheid onder de eigen medewerkers (in totaal ca. 40 000) te blijven stimuleren. Dit kan niet alleen helpen bij het voorkomen van terrorisme, maar bijvoorbeeld ook tegen vormen van criminaliteit die de bedrijfscontinuïteit kunnen schaden. De eerste concrete stap om bij deze organisaties security awareness te stimuleren, is het aanbieden van de workshop «Zeker van je Zaak». Eerder genoemd onderzoek heeft laten zien dat security awareness binnen een organisatie pas effectief is, wanneer het een continu proces betreft. Ook is er winst te behalen wanneer niet enkel de beveiligingsprofessionals maar ook de «gewone» medewerkers zich bewust zijn van de omgeving en eventuele risico’s. Om bedrijven en instellingen te helpen dit binnen hun eigen organisatie op te zetten, wordt de basis-workshop Security Awareness en het benodigde materiaal kosteloos aan de genoemde groepen aangeboden. Bedrijven kunnen een medewerker laten trainen, die vervolgens de interne uitrol binnen de eigen organisatie kan faciliteren. Medewerkers leren in de workshop scherper te kijken naar mogelijke risico’s en bedreigingen richting hun organisatie, wat zij daar zelf van kunnen merken en welk handelingsperspectief er kan zijn. Dit traject wordt via verschillende communicatiekanalen bij de genoemde doelgroepen onder de aandacht gebracht. Hierbij is niet alleen oog voor de beveiligingsprofessionals binnen een organisatie, maar nadrukkelijk ook voor het management. Commitment op dit niveau blijkt een noodzakelijke voorwaarde.

De workshop «Zeker van je zaak» is een eerste praktisch product om ATb-bedrijven en CBRN-instellingen te helpen het onderwerp security awareness te agenderen bij hun medewerkers. De uitrol is gestart in het najaar van 2009. Monitoronderzoek naar gebruik en effect van het trainingsmateriaal is voorzien in de eerste helft van 2010. Mede afhankelijk daarvan, zal op termijn uitbreiding van doelgroepen en doorontwikkeling van de workshop worden onderzocht.

8.2. Beveiliging burgerluchtvaart

«Bodyscanner»

In de vorige voortgangsrapportage is reeds ingaan op de – door de Europese Commissie goedgekeurde – pilot voor bodyscanners op Schiphol. Daarbij is aangegeven dat veel aandacht wordt besteed aan privacy-aspecten. In dit verband kan worden genoemd dat er voor de millimetre wave scanner, zoals deze in gebruik is op Schiphol, een automatisch detectie-algoritme is ontwikkeld. Bij gebruik hiervan is niet langer nodig dat een operator het scanbeeld beoordeelt op de aanwezigheid van verboden voorwerpen, maar wordt dit automatisch door een computer gedaan. Het scanbeeld wordt met deze technologie door geen enkel persoon meer gezien, ook niet meer door een persoon op afstand. Naar verwachting zal de eerste scanner met automatische detectie nog in 2009 worden getest in het reguliere beveiligingsproces.

Naar aanleiding van een motie van het Europees Parlement in 2008 onderzoekt de Europese Commissie de economische, medische en privacy gerelateerde aspecten van de inzet van scanners. Er zijn nog geen resultaten bekend van dit onderzoek. De resultaten zullen worden meegenomen in de uiteindelijke beslissing of de scanner bij reguliere beveiligingscontroles definitief zal worden opgenomen in de Europese regelgeving.

In navolging van Nederland zijn – met goedkeuring van de Europese Commissie – verschillende lidstaten inmiddels gestart met pilots voor het gebruik van deze scanners. Er zijn tot op heden geen lidstaten die expliciet in Europees verband hebben aangegeven zulke scanners nooit te gaan gebruiken.

Vloeistoffenmaatregelen

Internationaal wordt erkend dat sprake is van een onverminderde dreiging voor het gebruik van vloeibare vloeistoffen in de burgerluchtvaart. Uit onderzoek blijkt dat de huidige stand van de techniek niet toereikend is om deze dreiging weg te nemen door middel van de inzet van screeningsapparatuur voor het opsporen van vloeibare explosieven in handbagage.

Over de ontwikkelingen met betrekking tot de vloeistoffenmaatregel is uw Kamer per brief van 28 oktober jl. geïnformeerd.1

8.3. CBRN-terrorisme

Gezien de disproportionele effecten die een aanslag met chemische, biologische, radiologische of nucleaire (CBRN-)middelen teweeg kan brengen is en blijft een gecoördineerde inspanning op nationaal niveau noodzakelijk, gericht op het minimaliseren van de kans op CBRN-terrorisme.

Het reeds ingezette traject dat gericht is op weerstandsverhoging bij risicovolle CBRN-onderzoeksinstellingen – zoals ziekenhuizen, laboratoria en universiteiten – ligt nog steeds op koers. Dit traject loopt in de periode 2008–2013. Implementatie bij een deel van de objecten is gestart. Er is een begin gemaakt met de versterking van de mogelijkheden voor (forensisch) onderzoek op dit gebied. In aanvulling op deze maatregelen worden op dit moment activiteiten verricht die zijn gericht op het verhogen van security-awareness bij instellingen waar met CBRN-kennis en/of CBRN-agentia wordt gewerkt.

Ook de interdepartementale inspanning gericht op versterking van de security van biologische agentia wordt gecontinueerd. Op dit moment werken het ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) nauw samen met de NCTb bij het inrichten van een voorziening waarin gegevens worden samengebracht en waar maatregelen worden uitgedacht.

Om grenscontrole te versterken wordt in een innovatief project gewerkt aan inrichting van een test CBRN-E-controlestraat op Schiphol, waarmee detectie van goederenstromen op CBRN-agentia en explosieven kan worden geoptimaliseerd. In 2010 zullen de testresultaten bekend zijn.

Het GICNT (Global Initiative To Combat Nuclear Terrorism) is een hoogwaardig internationaal mondiaal samenwerkingsverband gericht op het bestrijden en voorkomen van nucleair terrorisme. Afgelopen juni heeft Nederland de jaarlijkse plenaire bijeenkomst van GICNT georganiseerd, in november jl. gevolgd door internationale GICNT-oefening.

8.4. Zelfgemaakte explosieven

Explosieven zijn de meeste gebruikte wapens van terroristen. Om de productie en gebruik door terroristen te bemoeilijken is het EU Actieplan voor verbetering van de beveiliging van explosieven aangenomen (Action Plan on Enhancing the Security of Explosives). Doel van het actieplan is het bemoeilijken van het misbruik van explosieven en precursoren. In april 2008 heeft de Europese Raad dit plan vastgesteld.

Op Europees niveau zijn op eenzelfde wijze als in verschillende lidstaten, waaronder Nederland, de meest belangrijke precursoren geïdentificeerd. Op Europees niveau worden om die reden in eerste instantie maatregelen voor deze stoffen genomen. Teneinde voor de stoffen producerende industrie een Europees «level playing field» te behouden, alsook om de veiligheid in alle lidstaten op eenzelfde niveau te krijgen, heeft de Europese Commissie een belangrijke rol in het (laten) treffen van de maatregelen.

Vooruitlopend op en in lijn met de Europese maatregelen maken de NCTb, VROM en brancheverenigingen afspraken over de maatregelen die reeds getroffen kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn het onmogelijk maken van de verkoop van bepaalde stoffen (of concentraties van stoffen) aan particulieren, registratie van stoffen en het verbeteren van de beveiliging. Hiertoe zijn in Nederland de verschillende «precursorketens» geïnventariseerd en op mogelijke risico’s bezien om de proportionaliteit van de maatregelen in verhouding tot de dreiging en risico’s te laten zijn.

Wij zijn verheugd te melden dat sinds juli van dit jaar producenten, groothandel en detailhandel verdachte handel in chemicaliën kunnen melden bij het «Meldpunt Zelfgemaakte Explosieven» (040–2916000). Dit nieuwe meldpunt is in het leven geroepen door het ministerie van VROM en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Met het nieuwe Meldpunt Zelfgemaakte Explosieven heeft het bedrijfsleven één centraal punt waar het melding kan doen van verdachte transacties van chemicaliën die geschikt zijn voor het zelf fabriceren van explosieven en (grondstoffen voor) drugs. Het meldpunt functioneert vooralsnog in pilotvorm. Na verloop van tijd wordt bezien welke resultaten zijn geboekt en of het meldpunt wordt geïnstitutionaliseerd.

9. Veiligheidsmaatregelen

9.1. Cameratoezicht

Het programma Cameratoezicht in het Openbaar Vervoer (CTOV) geeft een impuls aan het cameratoezicht voor de beveiliging van de voor terroristische aanslagen kwetsbare openbaar vervoerssector. Op dit moment wordt het programma uitgevoerd op zeven specifieke risicolocaties in het openbaar vervoer. Het programma heeft tot doel het vergroten van de maatschappelijke veiligheid in het openbaar vervoer met de inzet van cameratoezicht. Centraal bij de uitvoering staat de gezamenlijkheid en samenwerking tussen de betrokken actoren op de locaties. Camera’s zijn het middel, het vergroten van veiligheid is het doel. Het veiligheidsgevoel van burgers behoort niet tot de primair beoogde doelen van het programma.

Naast het programma CTOV bestaat het project Gemeenschappelijke Meldkamer Infrastructuur (GMI) op Schiphol. Het GMI project is financieel ondergebracht bij het subsidieprogramma CTOV. Voor het CTOV-deel is ruim 25 miljoen euro beschikbaar, voor GMI iets minder dan 5 miljoen euro. Project GMI op Schiphol is inmiddels afgerond.

Voor de uitvoering van het programma CTOV werkt de NCTb nauw samen met de departementen van Justitie, BZK en V&W evenals met de betrokken publieke en private actoren rond de zeven stationslocaties.

De daadwerkelijke bouw van de projecten heeft later in dit jaar zijn aanvang gekregen dan verwacht. De formele aanvraag van de subsidies kostte meer tijd dan voorzien, mede door aanvullende onderbouwing van de aanvragen met gedetailleerde projectplannen. Deze plannen zijn in meerdere gevallen afhankelijk van en voor een deel ondergeschikt aan zeer ingrijpende infrastructurele verbouwingen die momenteel plaatsvinden op diverse van de CTOV stationslocaties.

In de periode vanaf juni 2009 zijn desalniettemin de eerste uitvoerende werkzaamheden gestart, zoals het aanbesteden van camera’s en de benodigde software. Parallel lopen trajecten voor het verkrijgen van vergunningen om verbouwingen en opbrekingen in het publieke domein te kunnen doen. De verwachting is dat de grote uitvoerende werkzaamheden plaats zullen vinden in het eerste kwartaal van 2010 en dat alle projecten gereed zijn per 1 januari 2011, de einddatum van het subsidieprogramma CTOV.

In het kader van CTOV zijn bovendien op 15 oktober jl. op alle projectlocaties samenwerkingsconvenanten en protocollen overeen gekomen tussen de deelnemende partijen. Daarin zijn praktische afspraken vastgelegd, welke partij in welke situatie, welke actie onderneemt als het gaat om het doorgeven van camerabeelden en het verzorgen van opvolging daarvan. Hiermee is een belangrijke stap gezet in het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma, waarbij gezamenlijkheid en samenwerking centraal staan.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. Ter Horst


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 754, nr. 162.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informa-tiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Kamerbrief inzake verzoek voortgang totstandkoming alomvattend verdrag tegen internationaal terrorisme, kamerstuk 26 150, nr. 78.

XNoot
1

Nederland hanteert bij de bestrijding van terrorisme een zogenoemde brede benadering. Dat wil zeggen dat bij terrorismebestrijding niet alleen de geweldsdaden zelf worden aangepakt, maar ook het traject dat vooraf gaat aan deze daden. Dus: actie ondernemen in een zo vroeg mogelijk stadium van het «traject» dat iemand tot terrorist maakt, en niet alleen repressief optreden wanneer een (potentiële) terrorist actief wordt. Aan terroristische daden gaat een proces van radicalisering vooraf. De aanpak van radicalisering is daarom uitdrukkelijk gekoppeld aan het fenomeen terrorisme.

XNoot
1

AO terrorismebestrijding 20 november 2008, vraag van het lid Boekestijn (VVD) n.a.v. de achtste voortgangsrapportage terrorismebestrijding (kamerstuk 29 754, nr. 131).

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 29 754, nr. 168.

Naar boven