B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 14 april
2004 en het nader rapport d.d. 18 augustus 2004, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 10 maart 2004, no.04.000992, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt de wijzigingen van het Statuut van de Internationale
Organisatie voor Migratie; Genève, 24 november 1998 (Trb. 2000,
57), met toelichtende nota.
De wijzigingen zijn organisatorisch en technisch van aard.
Eén van de wijzigingen betreft de regeling voor het wijzigen van
het Statuut zelf. De huidige regeling komt op het volgende neer.
1. Wijzigingen van het Statuut treden in werking wanneer zij zijn aangenomen
door twee-derde van de leden van de Raad (het hoogste orgaan van de organisatie)
en door twee-derde van de lidstaten zijn aanvaard in overeenstemming met hun
onderscheiden constitutionele procedures.
2. Wijzigingen die nieuwe verplichtingen voor lidstaten inhouden treden
voor elke afzonderlijke lidstaat pas in werking als die lidstaat de wijzigingen
heeft aanvaard.1
Met de nu aan de orde zijnde wijziging van het Statuut komt de onder 2
genoemde voorwaarde te vervallen. Dit heeft als consequentie dat het Koninkrijk
kan worden gebonden aan wijzigingen van het Statuut die het niet vooraf heeft
goedgekeurd en wellicht ook niet wenst goed te keuren. De Raad van State wijst
er op dat artikel 91 van de Grondwet bepaalt dat het Koninkrijk niet aan verdragen
wordt gebonden zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal en dat
de wet de gevallen bepaalt waarin geen goedkeuring is vereist. Deze bepaling
geldt evenzeer voor het gebonden worden aan wijziging van verdragen.
Derhalve adviseert de Raad te voorzien in uitdrukkelijke goedkeuring van
de voorliggende wijzigingen van het Statuut en in de goedkeuringswet, met
toepassing van artikel 7, aanhef en onder a, van de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking van verdragen, te bepalen dat verdragswijzigingen als bedoeld
in artikel 25, tweede lid, van het Statuut van de Intergouvernementele Commissie
voor Europese Migratie geen goedkeuring van de Staten-Generaal meer behoeven,
voorzover deze wijzigingen overeenkomstig die verdragsbepaling in werking
zijn getreden.2
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 maart
2004, nr. 04.000992, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake bovengenoemde verdragswijzigingen rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 14 april 2004, nr. W02.04.0100/II, bied ik U hierbij
aan.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de toelichtende
nota op het punt van de wijziging van artikel 30, tweede lid, van het Statuut
van de IOM aangevuld. Daaruit blijkt ook, waarom het niet nodig wordt geacht
te voorzien in uitdrukkelijke goedkeuring van de wijzigingen.
Voorts is in de eerste alinea van de toelichtende nota het aantal aanvaardingen
geactualiseerd.
De Raad van State geeft U in overweging een voorstel van wet tot goedkeuring
van het verdrag te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met
het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen
de wijzigingen vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende
goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
doch niet over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten
van Aruba.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot