29 700
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het stellen van een inburgeringsvereiste bij het toelaten van bepaalde categorieën vreemdelingen (Wet inburgering in het buitenland)

nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 augustus 2008

De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie heeft mij op 3 juli jl. (08-WWI-B-035) verzocht te willen bewerkstelligen dat mensen met een verblijfsvergunning die nog in opvangcentra verblijven en qua ontwikkeling boven het A1min niveau zijn, niet pas vanaf zes maanden, maar vanaf dag één een hoger niveau (dan het niveau A1min) van inburgering aangeboden kunnen krijgen.

Ik sta positief ten opzichte van het door uw algemene commissie gedane verzoek. In deze brief geef ik aan op welke wijze ik tegemoet wil komen aan de wens van de algemene commissie.

Voor de korte termijn – dat wil zeggen tot 1 januari 2011 – zal ik het COA financieel in staat stellen het taalaanbod in opvangcentra uit te breiden voor personen met een verblijfsvergunning die een hoger niveau dan A1min willen bereiken.

De korte termijn oplossing is besproken met het COA. Ik licht deze aanpak graag als volgt toe.

Op dit moment kan het COA in de opvang aan houders van een verblijfsvergunning op vrijwillige basis inburgeringsonderricht aanbieden tot het streefniveau A1min. Dit doet het COA op mijn verzoek. Doel hiervan is voor deze groep eenzelfde startsituatie te bieden na uitplaatsing in gemeenten als voor nieuwkomers die zich in een gemeente vestigen na het inburgeringsexamen in het buitenland. De bestaande opdracht aan het COA wordt uitgebreid, waardoor het mogelijk wordt voor personen met een verblijfsvergunning op een hoger taalniveau te komen tijdens de periode in de opvang.

Uit informatie van het COA heb ik begrepen dat er thans rond 3600 personen met een verblijfsvergunning in opvangcentra zijn. De groep is in drie categorieën te verdelen. Een deel (circa 1500 personen) verblijft minder dan drie maanden in de opvang. Zij volgen de opleiding om op A1min niveau te komen (en ze komen in vrijwel alle gevallen vanaf het niveau A-0, dus zonder enige kennis van het Nederlands).

De twee andere categorieën worden gevormd door circa 1200 personen die langer dan 3 maanden en korter dan 6 maanden in de opvang zijn en door circa 875 personen die waarschijnlijk langer dan 6 maanden in de opvang verblijven. Om deze twee categorieën (opgeteld circa 2000 personen) gaat het in eerste instantie voor een inburgeringsaanbod op een hoger niveau dan A1min.

Op basis van COA-gegevens over heel 2007 m.b.t. de A1min cursus blijkt echter dat 55% van de potentiële doelgroep meedoet aan de taalcursus op A1min niveau. Dit wordt voornamelijk door twee redenen veroorzaakt. In de eerste maanden na de vergunningverlening zijn betrokkenen er meestal nog niet aan toe om een cursus te volgen. Daarna, nadat hen een huis is toegewezen, willen zij zich concentreren op hun nieuwe leven. (Bijv. het leren kennen van de nieuwe woonomgeving, de huisinrichting en het vinden van een school voor de kinderen en arbeid.)

In de praktijk zal het dus een relatief kleine groep zijn die behoefte, tijd en ruimte heeft om te werken aan de verhoging van het taalniveau.

Bij een deelname van circa 55% (gebaseerd op de deelname aan de cursus op A1min niveau) zouden er vanuit de bovenvermelde twee categorieën circa 1000 personen met een cursus starten. Daarnaast zal een deel van de personen (bijv. 500) die nu nog maar kort in de opvang zitten (0–3 maanden) waarschijnlijk ook nog kunnen gaan deelnemen; immers niet iedereen wordt snel uitgeplaatst. De inschatting is dat opgeteld maximaal 1 500 personen op jaarbasis met de cursus starten. Dit geschat aantal vormt de doelgroep voor de uitbreiding van het taalaanbod inburgering in de opvang.

Door deze aanvullende opdracht aan het COA kan ik op korte termijn tegemoet komen aan de wens tot uitbreiding van het taalaanbod in de opvang. Omdat het op voorhand onzeker is of deze oplossing voor deze doelgroep effectief is wil ik deze uitbreiding van het taalaanbod in 2010 laten evalueren. Op grond van de uitkomsten van die evaluatie zal ik bepalen op welke wijze deze voorziening na 1 januari 2011 het best kan worden voortgezet.

Ik verwacht met deze oplossing tegemoet te komen aan de wens van uw algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Naar boven