29 700
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het stellen van een inburgeringsvereiste bij het toelaten van bepaalde categorieën vreemdelingen (Wet inburgering in het buitenland)

nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2005

Naar aanleiding van de vragen van de heer Van de Camp (CDA) tijdens het notaoverleg integratiebeleid van 12 december jl. (kamerstuk 30 304, nr. 8) en de commotie in de media over het oneigenlijk gebruik van gemeenschapsrecht, ofwel «de België-route», doe ik uw Kamer de volgende aanvulling toekomen op mijn brief over dit onderwerp van 8 december 2005 (kamerstuk 29 700, nr. 31).

Ten eerste hecht ik eraan op te merken dat de problematiek, waarvan de exacte omvang niet bekend is vanwege de registratiesystematiek in België, zeker niet de omvang aanneemt die in de media geschetst is. Daar werd gesproken over «duizenden» Nederlanders. Dat is zeker niet het geval. In mijn brief van 8 december 2005 merk ik op dat het totaal aantal in België geregistreerde Nederlanders is afgenomen ten opzichte van vorig jaar (van bijna 22 000 naar ruim 18 000). Zoals ook in die brief reeds was uitgelegd betreft het hier geen instroomcijfers, maar het totaal aantal in België ingeschreven Nederlanders op het moment van de meting. Het cijfer geeft ook geen indicatie van het aantal mensen dat gebruik maakt van de «België-route.» Er zijn veel redenen denkbaar waarom Nederlanders in België willen wonen. De meest voor de hand liggende redenen zijn arbeid (bijvoorbeeld bij de Europese instellingen, maar ook bij Belgische bedrijven), studie, het belastingklimaat of tal van andere persoonlijke overwegingen. Ik ga er daarom van uit dat het aantal Nederlanders dat naar België uitwijkt om Nederlands vreemdelingenrecht te ontlopen slechts een fractie vormt van het totaal aantal in België verblijvende Nederlanders. Ook de indrukken van de Belgische ambtenaren waarop ik mij baseer zolang de Belgische autoriteiten geen nauwkeuriger informatie kunnen genereren, wekt eerder de indruk dat het gaat om tientallen dan om honderden gevallen per jaar.

Ondanks de naar verwachting relatief beperkte omvang van de problematiek, ben ik met de CDA-fractie van mening dat het van belang is tegen elke vorm van misbruik op te treden. Gezien de complexiteit van de materie en de juridische context waarin deze problematiek zich afspeelt– het gaat hier immers om het fundamentele recht op vrij personenverkeer binnen de Europese Unie – is het echter niet eenvoudig hier op korte termijn paal en perk aan te stellen. Uit overleg met de Belgische autoriteiten is gebleken dat het aan daadwerkelijke controle op het woonplaats- en inkomensvereiste soms nog ontbreekt. Dat is natuurlijk een belangrijk element in het aantonen van mogelijk misbruik. Daarnaast is het van belang de informatie over de Nederlanders die naar België uitwijken voor gezinsmigratie te delen zodat eventueel aanwijzingen kunnen worden gevonden over misbruik. Over de exacte invulling van deze samenwerking wordt momenteel overleg gevoerd.

Met deze maatregelen hopen zowel de Nederlandse als de Belgische autoriteiten gebruik van de «België-route» in te perken. Zoals reeds opgemerkt in mijn brief van 8 december is hierin echter niet de definitieve oplossing gelegen. Ik verwijs naar die brief voor de lange termijn oplossingen die vooral betrekking hebben op de uitleg en aanpassing van Europese recht op vrij verkeer van personen. In dat kader kan ik nog toevoegen dat de Belgische autoriteiten momenteel nieuwe wetgeving voorbereiden waarmee de inkomens- en leeftijdsgrens voor gezinsmigratie worden verhoogd. Ook de verplichte inburgering vindt in verschillende Europese landen, waaronder België, navolging.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven