nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 maart 2005
Overeenkomstig mijn toezegging over de vrijstelling van Surinaamse onderdanen
bij de behandeling van het wetsvoorstel inburgering in het buitenland op 22 maart
2005, bericht ik u als volgt.
Hoewel ik het door mevrouw Lambrechts ingediende amendement (Kamerstukken
II 2004/05, 29 700, nr. 12) sympathiek vind, en het met haar eens ben
dat bepaalde Surinaamse onderdanen geen basisexamen inburgering in het buitenland
hoeven af te leggen om voor een machtiging tot voorlopig verblijf in aanmerking
te kunnen komen, waarborgt het enkele bezit van de Surinaamse nationaliteit
op zichzelf onvoldoende dat alle Surinaamse onderdanen daadwerkelijk reeds
beschikken over de vereiste basiskennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse
maatschappij.
In Suriname is Nederlands de officiële taal en wordt op scholen in
het Nederlands geïnstrueerd. Een ieder die de Surinaamse lagere school
heeft afgerond, is in staat Nederlands te spreken en te verstaan op taalvaardigheidsniveau
A1-min. Derhalve hoeven Surinaamse vreemdelingen die aantonen tenminste de
lagere school in Suriname of in Nederland succesvol te hebben afgerond, geen
basisexamen inburgering af te leggen om voor een machtiging tot voorlopig
verblijf in aanmerking te kunnen komen. Dit kan worden aangetoond aan de hand
van bijvoorbeeld een diploma of daaraan gelijkgesteld getuigschrift van ten
minste de lagere school.
Als nieuwe voorwaarde voor toelating tot Nederland is inburgering in het
buitenland overeenkomstig de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 opgenomen
in artikel 16, eerste lid, van die wet en wordt zij bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur in lagere regelgeving verder uitgewerkt. De reeds voorzienbare
vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 3.71a, tweede lid, van het ontwerp-besluit
inburgering in het buitenland, dat ik op 15 februari 2005 naar Uw Kamer
heb gezonden (Kamerstukken II 2004/05, 29 700, nr. 12). Gelet op deze
systematiek zal ik de reeds in het ontwerp-besluit opgenomen vrijstellingen
op zodanige wijze aanvullen, dat het nieuwe inburgeringsvereiste
in het buitenland niet geldt voor vreemdelingen van Surinaamse nationaliteit,
die aan de hand van bij ministeriële regeling vast te stellen bescheiden
kunnen aantonen ten minste lager onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse
taal.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M. C. F. Verdonk