Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2018
Tijdens het Algemeen Overleg Venezuela d.d. 30 mei jl. (Kamerstuk 29 653, nr. 40) heb ik uw Kamer toegezegd schriftelijk te reageren op het verzoek van het lid Van
Helvert (CDA) om nader in te gaan op de opmerking van het WRR over het ontbreken van
een wettelijke grondslag (Rijkswet) om gevolg te kunnen geven aan de in artikel 34
van het Statuut voor het Koninkrijk neergelegde bevoegdheid van de Koninkrijksregering
om elk gedeelte van het Koninkrijk in staat van oorlog of in staat van beleg te verklaren.
Met deze brief geef ik tevens gehoor aan de brief van de vaste commissie voor Buitenlandse
Zaken van 11 september 2018 met het verzoek om op korte termijn te reageren op deze
toezegging.
Artikel 34 van het Statuut kent de Koninkrijksregering de bevoegdheid toe om elk gedeelte
van het Koninkrijk in staat van oorlog of staat van beleg te verklaren ter handhaving
van de uit- of inwendige veiligheid, in geval van oorlog of oorlogsgevaar, dan wel
in geval van bedreiging of verstoring van de inwendige orde en rust. De WRR signaleert
in zijn rapport1 dat de rijkswet die deze bevoegdheid zou moeten regelen nooit tot stand is gekomen.
In de praktijk zal het ontbreken van de betreffende rijkswet niet in de weg staan
aan de inzet van de krijgsmacht ter handhaving van de territoriale integriteit en
verdediging van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in het geval van een aanval op deze
landen. Over deze inzet kan door de Koninkrijksregering worden besloten op grond van
artikel 97 van de Grondwet, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder a van het
Statuut. In het KB van 3 juli 1987, houdende aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht
in de Nederlandse Antillen en Aruba, is voorts geregeld dat de Gouverneur van een
land met instemming van de Rijksministerraad of de Minister van Defensie kan beschikken
over de krijgsmacht in het geval van een bedreiging van de uitwendige veiligheid.
Een gevolg van het ontbreken van een rijkswet op grond van artikel 34 van het Statuut
is wel dat de hierboven bedoelde inzet van de krijgsmacht niet gepaard kan gaan met
een door het Koninkrijk afgekondigde uitzonderingstoestand. Het is daarmee niet mogelijk
om vanwege het Koninkrijk bevoegdheden ten aanzien van de openbare orde en de politie
te verschuiven van organen van het burgerlijk gezag naar andere organen van het burgerlijk
of militaire gezag. Ook ontbreekt in dat geval de bevoegdheid om bepaalde grondrechten
(tijdelijk) vergaand in te perken.
Het staat Aruba, Curaçao en Sint Maarten vrij om op basis van het eigen constitutionele
recht zelf een uitzonderingstoestand te creëren die ten aanzien van het eigen grondgebied
kan worden afgekondigd. Alle drie de staatsregelingen bieden hiertoe een grondslag.
Momenteel heeft echter alleen Sint Maarten de daartoe benodigde landsverordening tot
stand gebracht. Voor zover in deze landsverordening is voorzien in de inzet van de
krijgsmacht, is conform het eerdergenoemde KB, houdende aanwijzingen inzake de inzet
van de krijgsmacht in de Nederlandse Antillen en Aruba, wel steeds de instemming van
de Rijksministerraad of de Minister van Defensie nodig. Aruba en Curaçao beschikken
niet over de vereiste wetgeving. Curaçao heeft wel laten weten dat er wordt gewerkt
aan een Landsverordening Uitzonderingstoestand.
Hoewel het ontbreken van de Rijkswet in de praktijk niet zal leiden tot beperkingen
bij inzet van de krijgsmacht ter handhaving van de territoriale integriteit, zal ik
samen met de Minister van Defensie en de Landen bezien in hoeverre de huidige situatie
aanleiding geeft voor het treffen van aanvullende maatregelen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops