29 628
Politie

nr. 91
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2008

Tijdens het AO Politie van 15 april 2008 is gesproken over de beleidsdoorlichting prestatiesturing politie (Kamerstuk 2007–2008, 29 628, nr. 69). Eén van de bronnen van de beleidsdoorlichting is een drieluik over effecten van prestatiesturing bij de politie van het programma Politie en Wetenschap. Ik heb tijdens het AO toegezegd deze evaluatie aan u te sturen, bijgaand treft u dit drieluik aan.1

De Kamer is eerder geïnformeerd over deze evaluatie in een brief van 25 september 2006 (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VII, nr. 3). De belangrijkste conclusie van het drieluik is dat het voortzetten van prestatiesturing gewenst is. De prestatieafspraken leiden tot goede resultaten, een betere sturing binnen de politieorganisatie, beter inzicht in de politieprocessen en een betere informatiehuishouding, zo blijkt uit het onderzoek. Uit het onderzoek blijkt ook dat (vooralsnog) niet of nauwelijks perverse effecten optreden.

Voor de periode 2008–2011 hebben de minister van Justitie en ik, in samenspraak met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal, landelijke prioriteiten vastgesteld. Dit is gebeurd op basis van de bevoegdheden zoals vastgelegd in de Wet versterking bevoegdheden op rijksniveau ten aanzien van de politie. Bij het opstellen van de landelijke prioriteiten is onder meer gebruik gemaakt van de uitkomsten van de evaluatie door Politie & Wetenschap. In de landelijke prioriteiten 2008–2011 is afgesproken dat aan het einde van 2009 een tussenstand van de realisatie van de landelijke doelstellingen wordt opgemaakt. Naar aanleiding van deze tussenstand zal ik samen met de minister van Justitie, na overleg met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal, bezien of een (tussentijdse) aanpassing van de resultaatafspraken en indicatoren noodzakelijk is. De in de beleidsdoorlichting genoemde randvoorwaarden en aanbevelingen zullen hierbij (opnieuw) worden meegenomen.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven