29 628
Politie

nr. 80
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2008

Bij brief d.d. 28 september jl. (29 628, nr. 54) hebben wij uw Kamer geïnformeerd over het Evaluatieonderzoek Bovenregionale Recherche dat is uitgevoerd door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV). Daarbij hebben wij aangegeven dat een inhoudelijke reactie op het rapport zou volgen. In deze brief willen wij nader ingaan op de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie OOV (TK, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 54).

In het kader van de kwaliteitsverbetering van de opsporing is in 2004 overgegaan tot de oprichting van de nationale recherche en de bovenregionale recherche1. Bij de beleidsmatige voorbereiding van de bovenregionale recherche is vastgelegd deze nieuwe structuur op termijn te evalueren. In 2007 is opdracht gegeven aan de Inspectie OOV om een evaluatie uit te voeren.

De hoofdvraag van het onderzoek betreft de vraag of de Bovenregionale Recherche (BR) voldoet aan de doelstellingen die aan de Regeling Nationale Recherche en Bovenregionale Recherche ten grondslag liggen. De Inspectie OOV concludeert dat met de huidige opzet en organisatie van de bovenregionale recherche uitvoering is gegeven aan deze doelstellingen. Op de aangewezen criminaliteitsgebieden (bovenregionale criminaliteit, horizontale fraude en milieu) constateert de Inspectie OOV dat er zowel kwantitatief als kwalitatief aansprekende resultaten worden geboekt door de bovenregionale recherche. In de jaarrapportages van de bovenregionale recherche wordt hiervan uitgebreid verslag gedaan.

Na de opbouwfase van de bovenregionale recherche meent de Inspectie OOV dat nu de fase is aangebroken om de sturing en inrichting van de bovenregionale recherche verder uit te bouwen. Hiervoor geeft de Inspectie OOV verbeterpunten aan op de onderdelen sturing, personeelsbeleid en informatievoorziening. Invoering van deze verbeterpunten leidt tot een verdere versterking van de bestrijding van de bovenregionale criminaliteit. Wij zullen met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal in overleg treden over de aanbevelingen van de Inspectie OOV. In deze brief geven wij onze eerste reactie.

Wij zijn van mening dat de bovenregionale recherche (BR) zich sinds de inwerkingtreding van bovengenoemde regeling goed heeft ontwikkeld en onderschrijven de conclusie dat er goede resultaten zijn geboekt op de aangewezen criminaliteitsgebieden. De BR heeft zaken opgepakt die in de oude situatie mogelijk waren blijven liggen, met name de opsporing van daders die zich in meerdere regio’s bezighouden met middencriminaliteit, en de BR heeft daarmee zijn toegevoegde waarde bewezen. Naast de opsporingsresultaten heeft de BR ook andere resultaten opgeleverd zoals diverse samenwerkingsvormen op recherchegebied, Blue View1 en de tactische monitor bovenregionale middencriminaliteit2. Andere positieve effecten zijn de goede vervolgingsresultaten van de BR-zaken, waarbij de meeste zaken hebben geleid tot veroordelingen, en de publiek-private samenwerking. Dit laatste aspect is niet meegenomen in het onderzoek.

Onderstaand wordt in hoofdlijnen ingegaan op de afzonderlijke verbeterpunten die door de Inspectie OOV naar voren worden gebracht. Dit betreft de volgende punten:

• Sturing en informatievoorziening

• Personeelsbeleid

• Het begrip middencriminaliteit en de doorlooptijd van zes maanden

• Capaciteit milieuteams

• Bestuurlijke rapportages.

Sturing en informatievoorziening

De Inspectie OOV is van mening dat na de fase van opbouw het sturingsconcept van de BR nu verder moet worden ontwikkeld en ingevuld. Hierbij dient er naar de mening van de Inspectie OOV meer op landelijk niveau te worden gestuurd op de inzet en de inrichting van de BR door het Bovenregionaal Recherche Overleg (BRO).

De ontwikkeling van de sturing op de BR moet worden bezien in het kader van ontwikkelingen binnen de politie breed, zoals de informatiegestuurde opsporing. Bij de start van de bovenregionale teams beperkte het zicht op zaken op het gebied van middencriminaliteit zich nog vooral tot regionaal niveau. Teneinde de beschikbare capaciteit effectief in te zetten, werden vanuit dat oogpunt zaken toegewezen.

Door het BRO zijn de afgelopen jaren op dit gebied diverse ontwikkelingen op gang gebracht die tot verbetering moeten leiden. Wij noemen daarbij in het bijzonder het ontwikkelen van een beter landelijk criminaliteitsbeeld op het gebied van middencriminaliteit (door middel van de Monitor Bovenregionale Middencriminaliteit), maar ook het ontwikkelen van meer op de specifieke criminaliteitsvormen en dadergroepen afgestemde procedures en aanpak. In overleg met de regiokorpsen en parketten kan de bovenregionale criminaliteit op een thematische wijze verder worden ingevuld. Dat betekent dat er een landelijk criminaliteitsbeeld moet komen waarin de regiogrensoverschrijdende criminaliteit tot uiting komt. Op basis van dat criminaliteitsbeeld wordt, in overleg met de desbetreffende driehoeken, bepaald welke grensoverschrijdende problemen in de BR-gebieden dienen te worden opgepakt. Het BRO kiest vervolgens de uit te voeren projectvoorstellen en onderzoeken op basis van alle informatie die door de regiokorpsen over de desbetreffende problematiek wordt geleverd aangevuld met informatie van de NRI (bijv. de tactische monitor). Daarmee wordt het BRO beter in staat gesteld te sturen en de BR-capaciteit daar in te zetten waar dat het meest nodig is.

De ontwikkelingen op dit gebied zullen wij volgen en indien nodig zullen wij hierover in overleg treden met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal.

Wat betreft het onderwerp fraude constateert de Inspectie OOV dat de taakaccenten van de fraudemeldpunten in een aantal gevallen zijn verwaterd.

In het kader van het Versterkingsprogramma Financieel Economische Criminaliteit zal er extra geïnvesteerd worden in de verwerving van horizontale fraudezaken via de fraudemeldpunten en zullen de fraudemeldpunten, de interregionale fraudeteams en de rol van het Functioneel Parket worden versterkt.

Personeelsbeleid

Naar de mening van de Inspectie OOV verdient met betrekking tot de BR een randvoorwaarde als personeelsbeleid extra aandacht met het oog op continuïteit en kwaliteit van de personele bezetting.

Wij onderschrijven deze conclusie. De verantwoordelijkheid voor de vormgeving van het personeelsbeleid ligt grotendeels bij de korpsen. De korpsen hebben deze verantwoordelijkheid ook gezamenlijk opgepakt: op dit moment wordt gewerkt aan een advies over de vormgeving van het personeelsbeleid rondom de BR alsook de Nationale Recherche (NR). Onderdeel hiervan is het bezien van continuering van de tijdelijke aanstellingen waarmee nu gewerkt wordt.

Met betrekking tot de genoemde inkomenskwestie rond de schaal 7 binnen de opsporing het volgende: het is een bekend gegeven dat de doorstroom van schalen 7 en 8 naar andere politiefuncties, bijvoorbeeld binnen de kolom opsporing, belemmerd wordt door het verlies van de operationele toelage. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt met de vakorganisaties de mogelijkheid besproken om de toepassing van de bestaande afbouwtoelage uit te breiden naar degenen die op vrijwillige basis de overstap maken naar een andere functie.

Daarnaast zullen wij een onderzoek uitvoeren naar de vacaturedruk binnen de recherchefunctie. In dit onderzoek wordt onder andere aandacht besteed aan de continuïteit en de kwaliteit van de personele bezetting bij de recherche, waaronder de bovenregionale recherche. Ten slotte zijn wij van mening dat de korpsen de afgesproken levering van capaciteit aan de BR dienen na te komen en dat die capaciteit niet mag worden afgeroomd ten behoeve van assistentie aan andere onderdelen van de organisatie. Dit onderwerp zal met de korpsbeheerders worden besproken.

Overige punten

Volgens het evaluatierapport worden door de BR zaken opgepakt die zwaarder zijn dan ze volgens gangbare opvattingen over middencriminaliteit zouden mogen zijn. Door toenemende zwaarte en complexiteit zou het aantal zaken dat door de BR wordt opgepakt, afnemen en de doorlooptijd van 6 maanden worden overschreden. De Inspectie OOV geeft in overweging het begrip «middencriminaliteit» duidelijker te markeren en te communiceren en de norm van 6 maanden doorlooptijd dwingender te laten zijn bij de beoordeling van zaken en de bovenregionale thema’s te benoemen.

Wij zijn met het BRO en het College van Procureurs-Generaal van mening dat de gebruikte definitie enerzijds voldoende mogelijkheid biedt om de middencriminaliteit af te bakenen ten opzichte van de zware georganiseerde criminaliteit en het anderzijds ook voldoende ruimte biedt om een BR-deel te leveren in de programmatische aanpak van de zwaardere criminaliteit1. De oplossing voor de norm van 6 maanden dient meer gezocht te worden in een betere afstemming met de regionale driehoeken. Het BRO dient van alle benodigde informatie te worden voorzien op thema’s die met de driehoeken zijn afgestemd zodat het BRO in staat wordt gesteld de juiste keuzes te maken in de projectvoorstellen en uit te voeren onderzoeken. Bij de keuze voor een onderzoek kan dan een inschatting worden gemaakt van de zwaarte en de duur van het onderzoek in relatie tot de in te zetten en beschikbare capaciteit. Indien in het betreffende BR gebied te weinig capaciteit voorhanden is, kan het BRO beslissen dat het onderzoek wordt uitgevoerd door een ander BR-team of dat het onderzoek moet wachten tot er wel voldoende capaciteit aanwezig is. Dit punt zal eveneens met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal worden besproken.

De conclusies en aanbevelingen van de Inspectie OOV op het terrein van de milieuteams worden meegenomen in de evaluatie van de milieutaak van OM en politie, die Justitie en BZK dit jaar laten uitvoeren. Bij deze evaluatie zal gekeken worden of de in 2004 gekozen structuur voor de strafrechtelijke milieuhandhaving adequaat is en in hoeverre de afgesproken capaciteit passend is gelet op het aanbod, aard en zwaarte van de milieucriminaliteit; dit mede in het licht van de sinds 1990 beschikbaar gestelde gelden in het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan.

Over het gebruik van het instrument bestuurlijke rapportages door de BR, constateert de Inspectie OOV dat de toegevoegde waarde van de bestuurlijke rapportages meer kan worden benut. Het beter benutten van de bestuurlijke rapportages van de politie en de verdere professionalisering van de rapportages maakt onderdeel uit van het op 13 december 2007 door de Minister van Justitie aan de TK aangeboden Programma Versterking Aanpak Georganiseerde Misdaad (TK vergaderjaar 2007–2008, 29 911 nr. 10) en het actieplan Bestuurlijke Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, dat de Minister van BZK op 15 februari 2008 aan de Kamer heeft aangeboden( (TK, vergaderjaar 2007–2008, 29 911 en 28 684, nr. 11).

Gebiedsindeling

Door het regionale politiekorps Utrecht is eind 2006 bij ons het verzoek ingediend om samen met de regionale politiekorpsen Gooi en Vechtstreek en Flevoland een bovenregionale recherche op te mogen richten.

Bij onze afweging van dit verzoek is rekening gehouden met de aanbeveling van de Inspectie OOV om de volgende criteria rond bovenregionale samenwerking hierbij te betrekken: een ondergrens voor de capaciteit, aangrenzende geografische ligging van de regio’s die met elkaar samenwerken en een samenwerkingsomgeving. Via deze brief informeren wij u over ons besluit dat de regionale politiekorpsen Utrecht, Gooi en Vechtstreek en Flevoland samen een bovenregionaal rechercheteam kunnen gaan vormen, dat zich richt op de bestrijding van de bovenregionale middencriminaliteit. Conform de Regeling nationale en bovenregionale recherche maken een interregionaal fraudeteam en een interregionaal milieuteam onderdeel uit van een eenheid van de bovenregionale recherche. Over eventuele toevoeging van een interregionaal fraude- en milieuteam aan de bovenregionale recherche in Utrecht, zullen wij besluiten mede op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de

korpsbeheerders naar de bovenregionale samenwerking, dat uitgevoerd wordt in 2008.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Regeling nationale en bovenregionale recherche, 15-01-2004, nr. EA 2003/86484, DGOOV/Pol/BJZ, Stcrt. 29 januari 2004, nr. 19, aangevuld met de interregionale milieuteams en de internationale rechtshulpcentra, 23-09-2005, nr. 2005-0000214459, Stcrt. 30 september 2005, nr. 190.

XNoot
1

Dit is een ICT applicatie die de mogelijkheid biedt om binnen operationele handhavingsystemen (BPS, X-POL en Genesis en binnenkort de basisvoorziening Handhaving) van alle politiekorpsen naar allerlei dader-, delict- en locatiekenmerken te zoeken.

XNoot
2

De monitor geeft een overzicht van de omvang en aard van bovenregionale middencriminaliteit en de ontwikkelingen daarin. De monitor wordt maandelijks geactualiseerd op basis van gegevens uit Blue View.

XNoot
1

Hierbij vindt een gezamenlijk inzet plaats van OM, politie, andere relevante handhavingsdiensten en organisaties en zowel lokale als landelijk bestuurlijke autoriteiten op een aantal specifieke thema’s zowel op lokaal, landelijk als internationaal niveau (programma’s versterking aanpak georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit, brief d.d. 13-12-2007, kenmerk 5521597/07, brief TK, 2007–2008, 29 911, nr. 11).

Naar boven