29 628 Politie

Nr. 636 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2016

Bij Kamerbrief van 19 september 2014 informeerde mijn ambtsvoorganger u over het besluit dat de politie een nieuwe aanbesteding voor de levering van politievoertuigen zou starten (Kamerstuk 29 628, nr. 467). Naar de vorige aanbesteding, de in de periode 2008–2010 uitgevoerde Landelijke Aanbesteding Politievoertuigen (LAPV), liep een strafrechtelijk onderzoek waar op dat moment meerdere politiefunctionarissen in betrokken waren. Het zonder meer in stand houden van contracten die zijn voortgekomen uit een aanbesteding waaraan op dat moment de schijn van integriteitschending kleefde, achtte mijn ambtsvoorganger niet houdbaar. De politie startte daarom een nieuwe aanbesteding voor de levering van politievoertuigen.

Vanuit het oogpunt van operationele noodzaak sprak de politie een overbruggingsovereenkomst van maximaal 18 maanden met de huidige leveranciers af, om zodoende de levering, het beheer en het onderhoud van politievoertuigen zeker te stellen voor de duur van het nieuwe aanbestedingstraject (Kamerbrief 17 december 2014). De nieuwe aanbesteding zou dus uiterlijk in de zomer van 2016 in de levering van voertuigen moeten resulteren. Daarom werd gekozen voor de betreffende looptijd van de overbruggingsovereenkomst, die van 1 januari 2015 tot 1 juli 2016 geldig is.

Inmiddels heeft de politie mij gemeld dat de afronding van de nieuwe aanbesteding(en) niet vóór 1 juli 2016 gereed zal zijn: naar verwachting zal dit op zijn vroegst in de zomer van 2017 het geval zijn. Dit neemt dus tenminste een jaar langer in beslag dan de politie zich oorspronkelijk ten doel had gesteld. Dit komt voort uit het gegeven dat de voorbereidingen van de aanbesteding meer tijd in beslag hebben genomen dan verwacht. Dit is met name gelegen in het feit dat de bezetting op de inkoopfunctie, mede door de personele reorganisatie, beperkt was. Om het nieuwe aanbestedingsteam voor voertuigen te kunnen formeren was de inzet van nieuwe medewerkers noodzakelijk. Dit bracht lange doorlooptijden met zich mee, gezien onder meer de noodzakelijke screening. Vervolgens heeft, naar aanleiding van de kritiek vanuit markt en politiek op de wijze waarop de vorige aanbesteding (de LAPV) was opgezet, een stevige en noodzakelijke herbezinning op de uitgangspunten van de aanbesteding plaatsgevonden.

Naar aanleiding van deze herbezinning heeft de politie er uiteindelijk voor gekozen om de aanschaf van politievoertuigen niet, zoals eerder wel met de LAPV is gebeurd, middels één aanbesteding in de markt te zetten. Men heeft de aanschaf van voertuigen opgesplitst in vijftien afzonderlijke aanbestedingen, naar onderscheid in voertuigcategorie. Voorbeelden hiervan zijn de aanbestedingen van de Basis Politievoertuigen, Hondenvoertuigen, Motoren, ME-Flexvoertuigen et cetera. Deze keuze is gemaakt om op deze wijze meerdere marktpartijen een kans te bieden op het leveren van een deel van het wagenpark. Deze opsplitsing in afzonderlijke aanbestedingen – gecombineerd met het gegeven dat deze aanbestedingen niet allemaal tegelijk in de markt kunnen worden gezet – betekent een langere doorlooptijd. Dit wordt versterkt doordat de politie, gezien de gewenste betrokkenheid van de markt en de zorgvuldigheid van de aanbesteding, voorafgaand aan elke aanbesteding uitgebreide marktconsultaties houdt. Tenslotte vergt ook de zorgvuldigheid waarmee aan draagvlak in de organisatie wordt gewerkt tijd.

Het bovenstaande neemt niet weg dat de politie uit operationele noodzaak over een goed uitgerust wagenpark dient te beschikken. Daarom heeft de korpsleiding besloten een nieuwe overbruggingsovereenkomst met beide huidige leveranciers af te spreken. Deze overbruggingsovereenkomsten zijn geldig van 1 juli 2016 tot 1 januari 2018 en kunnen in die periode elk moment worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Deze overbruggings-overeenkomsten betreffen een addendum op de huidige contracten en leiden niet tot onrechtmatige inkoopuitgaven.

Personele maatregelen politie

Bij Kamerbrief van 4 augustus 2015 heb ik u geïnformeerd over de besluitvorming van het Openbaar Ministerie (OM) naar aanleiding van haar onderzoek naar mogelijke integriteitschendingen bij de LAPV (Kamerstuk 29 628, nr. 549). Ik meldde u dat het OM twee politiefunctionarissen strafrechtelijk zou vervolgen en de zaken tegen twee andere politiefunctionarissen had geseponeerd.

Mede op basis van het onderzoeksmateriaal van het OM heeft de politie zelf naar drie van de vier betreffende functionarissen een intern disciplinair onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er sprake is geweest van plichtsverzuim. Bij de vierde functionaris gaf het onderzoeksmateriaal van het OM de politie geen aanleiding een dergelijk disciplinair onderzoek in te stellen.

De interne onderzoeken naar de drie functionarissen zijn inmiddels afgerond. Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft de korpsleiding bij twee van deze functionarissen ernstig plichtsverzuim geconstateerd. Hen is door de korpsleiding inmiddels de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Het betreft hier overigens de twee functionarissen waartegen het OM strafrechtelijke vervolging heeft ingesteld.

Het intern disciplinair onderzoek naar de derde functionaris heeft de korpsleiding geen aanleiding gegeven om tot het oordeel te komen dat deze functionaris zich schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. De korpsleiding constateert dat van een mogelijke integriteitschending niet is gebleken. De eerder opgelegde personele maatregel van schorsing van deze functionaris was reeds naar aanleiding van het door het OM uitgesproken sepot beëindigd, zoals ik u op 4 augustus jl. meldde. De resultaten van het intern disciplinair onderzoek geven de korpsleiding geen aanleiding nu opnieuw een maatregel tegen deze functionaris te treffen.

Ten slotte

Ik realiseer me dat het aangaan van de nieuwe overbruggingsovereenkomsten met de huidige leveranciers mede gezien het bovenstaande niet de meest gewenste optie is. Tegelijkertijd hecht ik aan een zorgvuldig proces bij de lopende voertuigenaanbestedingen en ben ik met de korpsleiding van mening dat niet mag worden getornd aan de operationele noodzaak van de continuïteit van de levering van politievoertuigen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven