29 628 Politie

Nr. 632 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 april 2016

De Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft mij per brief van 24 maart jl. gevraagd om een reactie op de uitlatingen van de korpschef van de Nationale Politie, de heer Akerboom naar aanleiding van het PwC onderzoek naar de begroting van de Nationale Politie1. Daarnaast heeft u mij gevraagd om een reactie op de rapportage «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget nationale politie 2016–2020» dat ik u per brief van 22 maart jl. heb aangeboden (Kamerstuk 29 628, nr. 624). Ook heeft u verzocht om in te gaan op een aantal ontwikkelingen op het gebied van politieonderwijs2. Tenslotte heeft u gevraagd hierbij ook het actuele financiële beeld van het Openbaar Ministerie en de Rechterlijke macht te betrekken3. Middels deze brief beantwoord ik uw verzoek.

Financiën politie

In de herijkingsnota heb ik aangegeven dat als opmaat naar de begroting 2017 en verder, kritisch bezien zal worden of met de thans voorziene omvang van het budget voor de materiële lasten de nu bekende vastgestelde voornemens ten aanzien van prestaties, dienstverlening, kwaliteit personeel, huisvesting en ICT duurzaam gerealiseerd kunnen worden. De inhoud van de daartoe opgestelde rapportage, validatie en plausibiliteitstoetsen heb ik u recent toegezonden.

In het kader van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft uw Kamer de motie Kooiman4 aangenomen waarin uw Kamer de regering verzoekt bij Voorjaarsnota te zorgen voor voldoende middelen voor de primaire taken van de politie en de Kamer daar apart over te informeren.

Zoals u bekend is het proces van de Voorjaarsnota nog in volle gang. De inhoud van de rapportage over de betaalbaarheid van de politie en de validatie daarvan wordt daardoor het kabinet bij betrokken. Ook heb ik de rapportage besproken met het gezag, met de politieorganisatie en met andere stakeholders. Ik hecht eraan dit proces zorgvuldig te doorlopen. Als hieruit een financiële wijziging volgt voor 2016 zal het kabinet hierop bij Voorjaarsnota ingaan. Het kabinet zal vervolgens uiterlijk bij Miljoenennota 2017 ingaan op de financiële beslissingen die zij naar aanleiding van deze rapportage wil nemen voor de jaren 2017 en verder. Zoals in de motie verzocht zal ik uw Kamer daar apart over informeren.

De korpschef heeft onder verwijzing naar het rapport opgemerkt dat de huidige ambities niet passen binnen het budget en dat dit een keuze van het kabinet vraagt. Deze opmerking past binnen het hierboven geschetste proces.

Aangezien de besprekingen hierover op dit moment nog lopen is het voor mij niet mogelijk inhoudelijk in te gaan op de bevindingen. In mijn aanbiedingsbrief bij de rapportage «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget nationale politie 2016–2020» van 16 maart jl. heb ik u wel gemeld welke maatregelen lopen om de (interne) sturing en beheersing bij de politie te versterken.

Helder mag zijn dat ik eraan hecht de operationele capaciteit voor de politie op peil te houden, mede in het licht van actuele opgaven, zoals terrorismebestrijding en de instroom van vreemdelingen. Daarbij moet ook worden gekeken naar een effectievere inzet van bestaande capaciteit. Het terugdringen van het ziekteverzuim is daarmee een van de noodzakelijke maatregelen. Dit levert vrijwel direct inzetbare capaciteit op.

Politieonderwijs

In ons wetgevingsoverleg in het kader van de wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel van 8 februari jl. (Kamerstuk 34 129, nr. 15) hebben wij onder meer stil gestaan bij het belang van goed opgeleide en getrainde agenten. Ik heb u toegezegd om voor de Voorjaarsnota in een brief uiteen te zetten wat de verwachtingen zijn ten aanzien van:

  • 1) de opleidingsbehoefte van de politie;

  • 2) de mate waarin de Politieacademie kan voldoen aan die opleidingsbehoefte,

  • 3) de beschikbaarheid van financiële middelen en de financieringsstructuur.

Ad 1. Opleidingsbehoefte

Het is noodzakelijk om vanuit de behoefte aan vakmanschapsontwikkeling te komen tot een meerjarig programma van ontwikkelen en opleiden. In 2015 is de politie hiermee begonnen via het Strategische Ontwikkelplan Politie 2016–2019. Het is de bedoeling dat de bepaling van de opleidingsbehoefte een doorlopend proces is en in een meerjarig perspectief wordt gezet. Hierdoor wordt duidelijk wat de meerjarige behoeftestelling aan de Politieacademie is. Deze behoeftestelling kan de Politieacademie dan vertalen in een aanbod van passend politieonderwijs.

Momenteel is de politie bezig met het Strategisch Ontwikkelplan Politie 2017–2020. Bij de bepaling van die behoefte dient ook rekening te worden gehouden met de absorptiecapaciteit van de politieorganisatie mede gegeven de voor opleidingen beschikbare capaciteit.

Ad 2 en 3. De beschikbaarheid van financiële middelen en capaciteit voor opleidingen

Over de Politieacademie hebben we uitgebreid van gedachten gewisseld bij de behandeling van het wetsvoorstel over de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel. Het budgettair kader voor de Politieacademie is meerjarig vastgesteld en afgestemd op de door de politieorganisatie geformuleerde meerjarige behoefte. Hierop is ook de (toekomstige) inrichting van de Politieacademie vastgesteld. Het kader gaat onder meer uit van financiering van een initiële instroom van 2.000 aspiranten per jaar en € 73 mln. aan post initieel onderwijs en contractonderwijs vanuit de politie.

Om duurzaam binnen het financiële kader te kunnen blijven is voor de politieacademie het realiseren van efficiencywinst in de bedrijfsvoering noodzakelijk. Deze winst kan worden gerealiseerd met het wetsvoorstel tot wijziging van de politiewet in verband met de inbedding van de politieacademie.

Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden bijna alle mensen en middelen van de huidige Politieacademie ondergebracht bij de politie. Het budget dat nu naar de Politieacademie gaat wordt dan ook grotendeels overgeheveld naar de politie. Jaarlijks worden door mij de sterkte en middelen bepaald op basis van de totale behoefte aan politieonderwijs en onderzoek.

Rechtspraak

Op dit moment ben ik in het kader van de prijsonderhandelingen in overleg met de Raad voor de rechtspraak over de benodigde middelen voor de rechtspraak voor de komende drie jaar. Met het oog op een zorgvuldige procedure kan ik op dit moment geen mededelingen doen over concrete bedragen. Zodra de prijsonderhandelingen zijn afgerond zal u ik over de uitkomst van deze onderhandelingen nader berichten.

Openbaar Ministerie (OM)

In samenspraak met het OM en in overleg met het Ministerie van Financiën in het kader van de Voorjaarsnota wordt gekeken naar wat budgettair benodigd is om adequaat te kunnen voldoen aan extra taken die op het OM afkomen. Daar dit traject nog loopt, kan ik ook voor het OM nog geen uitspraken doen over concrete bedragen. Bij voorjaarsnota 2016 en bij Miljoenennota voor 2017 zal ik u ook over deze uitkomsten berichten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Brief VC Justitie TK, d.d. 24 maart 2016

X Noot
2

VKC, vergadering 8 februari 2016, Kamerstuk 34 129

X Noot
3

Regeling van werkzaamheden d.d. 21 maart 2016, verzoek lid Swinkels

X Noot
4

Kamerstuk 34 300 VI, nr. 69 (Kooiman) en Kamerstuk 34 300 VI, nr. 30 (van Oosten), begrotingsbehandeling VenJ, 1 december 2015

Naar boven