nr. 55
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 september 2007
Hierbij bied ik u het onderzoeksrapport «Melden, niet voor niets»
aan van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid1.
De Inspectie OOV doet hierin verslag van haar onderzoek naar de wijze waarop
de Nederlandse politie omgaat met meldingen van burgers, met name voor wat
betreft de niet-spoedeisende meldingen. Doelstelling van het onderzoek is
geweest om de regiokorpsen handvatten te bieden voor, en aan te zetten tot,
het adequaat inrichten en verder verbeteren van het totale meldingenproces.
Dit komt namelijk zowel de informatiepositie van de politie als het oordeel
van de burger over het contact met de politie ten goede.
De Inspectie stelt vast dat er binnen de korpsen momenteel veel ontwikkelingen
spelen op het gebied van verbetering van de dienstverlening en de bereikbaarheid.
Aanleiding hiervoor zijn onder andere de verschillende metingen naar de telefonische
bereikbaarheid van korpsen en de kwaliteit van het eerste telefooncontact
geweest.
Kijkend naar het meldingenproces stelt de Inspectie vast dat de wijze
waarop de korpsen (fysiek, telefonisch, schriftelijk en electronisch) voor
burgers die een melding willen doen bereikbaar zijn, over het algemeen goed
geregeld is.
Tegelijkertijd constateert ze dat er momenteel nog veel verschillen tussen
de korpsen zijn in de mate waarin binnen de korpsen aandacht wordt besteed
aan de ontwikkelingen aan de achterkant van het meldingenproces, bijvoorbeeld
wat betreft de kwaliteit van de doorschakeling van de front naar de backoffice
en het informeren van burgers over de afhandeling van meldingen.
Als specifieke knelpunten noemt de Inspectie dat veel korpsen geen overall-visie
op het totale meldingenproces hebben, de registratie van niet-spoedeisende
meldingen veelal voor verbetering vatbaar is, dat burgers vaak niet terughoren
wat er met een melding is gedaan, dat er veel verschillen zijn tussen korpsen
in de mate van aandacht voor opleidingen en naleving van procedures,
en dat bijna de helft van de korpsen niet periodiek het meldingenproces evalueert.
Ik onderschrijf de conclusie van de Inspectie OOV dat het gehele proces
van de meldingen aandacht behoeft. Waar tot nu toe veelal de nadruk op de
voorkant lag, vraagt de Inspectie terecht ook aandacht voor het vervolg, en
daarmee dus voor het gehele proces van intake, opvolging en afhandeling van
meldingen.
Aangezien een goed meldingenproces cruciaal is voor de informatiepositie
van de politie acht ik het met de Inspectie opmerkzaam om te moeten constateren
dat er knelpunten zijn waar het gaat om het achteraf informeren van burgers.
Tegelijkertijd is het verheugend om vast te stellen dat inmiddels vele korpsen
dit knelpunt onderkennen en recentelijk diverse trajecten zijn gestart om
hierin verbetering aan te brengen.
Aangezien in het rapport geen specifieke aanbevelingen aan mijn departement
zijn gedaan laat ik een meer diepgaande reactie op de opgenomen aanbevelingen
over aan het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen.
In mijn periodieke overleg zal ik die reactie met hen bespreken. Ik ga
er vanuit dat zij op adequate wijze de geconstateerde knelpunten aanpakken
en de gedane aanbevelingen oppakken. Dat immers zal niet alleen de informatiepositie
van de politie, maar ook de dienstverlening aan de burgers en daarmee het
vertrouwen van burgers in de politie ten goede komen.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst