29 628 Politie

Nr. 462 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2014

Naar aanleiding van mondelinge vragen van het lid Berndsen op dinsdag 3 juni 2014 over de werkzaamheden van een particulier onderzoeksbureau (Handelingen II 2013/14, nr. 88, Vragenuur) heb ik toegezegd u voor het zomerreces nader te zullen informeren over de (on)verenigbaarheid van de functie van politieambtenaar met werkzaamheden van een particulier onderzoeker en over de stand van zaken van het toezicht door de politie op de particuliere onderzoeksbureaus. Mijn toezegging doe ik met deze brief gestand.

(On)verenigbaarheid van werkzaamheden

De particulier onderzoeker die blijkens de uitzending van Brandpunt van

1 juli jl. in opdracht van de provincie Drenthe onderzoekwerkzaamheden heeft verricht, is medewerkster van de Politieacademie. Uitgangspunt van het integriteitsbeleid bij de Politieacademie is dat medewerkers alleen nevenwerkzaamheden mogen verrichten, als de nevenwerkzaamheden verenigbaar zijn met de functie en geen afbreuk doen aan de positie van de Politieacademie of de medewerker zelf als politieambtenaar. Medewerkers van de politieacademie dienen toestemming te vragen voor het verrichten van nevenwerkzaamheden. De aanvraag wordt beoordeeld door het College van Bestuur van de politieacademie. Deze procedure geldt ook in het geval er wijzigingen optreden in de nevenwerkzaamheden.

Uit intern onderzoek bij de politieacademie komt naar voren dat de betreffende medewerkster toestemming heeft gevraagd om opleidingen te mogen verzorgen in de eigen tijd. Daar heeft zij toestemming voor gekregen. Er is geen toestemming gevraagd en geen toestemming verleend voor het doen van onderzoeken voor een particulier bureau. Daarbij merk ik op dat op grond van het integriteitsbeleid van de politieacademie toestemming voor het doen van onderzoeken door een particulier bureau überhaupt niet zou zijn verleend. Op dit moment loopt er een disciplinair onderzoek tegen betrokkene.

Toezicht door de politie op de particuliere onderzoeksbureaus

Bij de totstandkoming van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) in 1999 is het toezicht op de naleving van deze wet neergelegd bij de politie. De Koninklijke Marechaussee (KMar) is belast met het toezicht op particuliere onderzoeksbureaus op de luchtvaartterreinen. Ook de uitvoeringsdienst Justis heeft als vergunningverlener en verlener van toestemmingen aan leidinggevenden van particuliere beveiligingsorganisaties en onderzoeksbureaus een toezichthoudende taak.

Het College Bescherming Persoonsgegevens tenslotte ziet toe op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door particuliere recherchebureaus. De privacygedragscode – waarin de normen van de Wbp specifiek voor de sector particuliere onderzoeksbureaus staan beschreven – maakt onderdeel uit van de wet- en regelgeving voor particuliere onderzoeksbureaus.

Het toezicht door de politie op de particuliere onderzoeksbureaus omvat preventieve taken (adviseren bij vergunningaanvragen en bij toestemmingverlening aan leidinggevenden en beoordeling van de betrouwbaarheid/bekwaamheid van medewerkers1) en repressieve taken (toezien op de naleving van de regelgeving door vergunning- en toestemminghouders in de praktijk en de handhaving).

De Inspectie Veiligheid en Justitie (destijds IOOV) heeft in 2009 onderzoek gedaan naar de wijze waarop de politie toezicht houdt op particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De Inspectie concludeerde dat de preventieve taken adequaat worden uitgevoerd. Ten aanzien van de repressieve taken concludeerde de Inspectie dat de uitvoering van deze taken versterking behoeft en beval in dat kader een aantal maatregelen aan op het terrein van de sturing en borging van en prioritering in het toezicht. Onder aansturing van een regiegroep – met een vertegenwoordiging van het departement van Veiligheid en Justitie, de politie, de KMar, uitvoeringsdienst Justis en brancheorganisaties – zijn er uiteenlopende maatregelen geformuleerd die bijdragen aan de versterking van het repressieve toezicht, zoals de ontwikkeling van een instrument voor het uitvoeren van een risicoanalyse, zodat het toezicht gerichter kan worden ingezet, de verbetering van de samenwerking tussen en de informatievoorziening van de toezichtpartners, de versterking en toepassing van het sanctie-instrumentarium en de verbetering van de uniformiteit in de uitvoering van de toezichtstaak.

De verschillende maatregelen zijn in de afgelopen jaren ingevoerd. Zo maakt de politie vanaf 2013 gebruik van het risicoanalyse-instrument voor de uitvoering van het toezicht. Op basis van concrete informatie worden de frequentie van het toezicht en de keuze met betrekking tot de vergunninghouder die aan toezicht moet worden onderworpen bepaald. Daarenboven worden alle vergunninghouders periodiek onder de loep genomen.

Met de vorming van de Nationale Politie is de centralisatie van het beleid op het terrein van het toezicht een gegeven. De beleidskaders die worden ontwikkeld, hebben een landelijke dekking. De wijze waarop het toezicht dient te worden uitgevoerd is dit jaar in eenduidige werkprocessen neergelegd. Dit zal een belangrijke bijdrage leveren aan de gewenste verbetering van de uniformiteit in de uitvoering van het toezicht op de 379 particuliere onderzoeksbureaus (juni 2014)2 binnen de 10 politie-eenheden.

Zelfregulering

De brancheorganisaties voor particuliere onderzoeksbureaus hebben kwaliteitsbevordering van de particuliere onderzoeksbureaus hoog in het vaandel en hebben in dat kader een keurmerk ontwikkeld. De naleving van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus – waaronder de privacygedragscode voor de particuliere onderzoeksbureaus – heeft in beide keurmerken een prominente plek gekregen.

Ik ben ervan overtuigd dat deze initiatieven van zelfregulering bijdragen aan de kwaliteit van de sector en uit dien hoofde bijdragen aan een goede naleving van wet- en regelgeving. Organisaties binnen de overheid en in het bedrijfsleven dienen bij inschakeling van een particulier onderzoeksbureau af te wegen of zij gebruik zouden willen maken van een particulier onderzoeksbureau dat niet in het bezit is van een keurmerk3.

Vervolgonderzoek Inspectie Veiligheid en Justitie

De Inspectie Veiligheid en Justitie zal dit najaar starten met een onderzoek naar de stand van zaken van het toezicht door de politie op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Dit onderzoek vormt het vervolg op het onderzoek uit 2009 en zal een meer feitelijk beeld geven van de werking van de maatregelen die in de afgelopen jaren zijn ingevoerd om het toezicht te versterken. Over de resultaten van dit vervolgonderzoek die in 2015 beschikbaar komen, zal ik u te zijner tijd informeren.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

778 toestemmingen medewerkers particuliere onderzoeksbureaus (Politiebron: Verona februari 2014)

X Noot
2

In 2009 waren er 325 particuliere onderzoeksbureaus.

X Noot
3

Het onderzoeksbureau dat de in de brandpuntuitzending genoemde onderzoeken had uitgevoerd, had dat keurmerk niet.

Naar boven