29 628 Politie

Nr. 415 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2013

Met deze brief bied ik u het onderzoeksrapport De psychosociale gesteldheid van de Nederlandse politie aan1 en mijn beleidsreactie hierop. Ik zal hierna eerst de context van dit onderzoek schetsen, vervolgens een beschrijving van het onderzoek en zijn belangrijkste bevindingen geven. Tot slot geef ik mijn beleidsreactie op dit onderzoek.

Context

Onze politiemensen zetten zich dag in dag uit in voor de veiligheid in Nederland. Dat doen zij vaak onder moeilijke omstandigheden en soms met gevaar voor eigen leven. De mentale en fysieke weerbaarheid van onze agenten staat daardoor regelmatig onder druk. Om die druk te verminderen heb ik vanuit mijn verantwoordelijkheid in 2011 het programma Versterking Professionele Weerbaarheid gelanceerd.2

De psychosociale gezondheid van onze politiemensen is sinds de start van het versterkingsprogramma een belangrijk onderwerp geweest in het publieke debat. Er zijn sinds 2010 diverse (wetenschappelijke) onderzoeksrapporten en artikelen hierover verschenen. Het beeld van de psychosociale gezondheid van de Nederlandse politie verdiept zich steeds verder. Een actueel en integraal beeld was echter niet voorhanden, terwijl hieraan bestaat wel behoefte bestaat om het beleid op dit terrein goed te kunnen richten. Ik heb daarom een breed onderzoek hiernaar aangekondigd in het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 21 december 2011 (Kamerstuk 29 628, nr. 290).

Onderzoek «De psychosociale gezondheid van de Nederlandse politie».

Het politiewerk kan zowel belonend als veeleisend zijn. Uit eerder onderzoek blijkt dat depressieve klachten, burn-out en posttraumatische stress niet zeldzaam zijn in deze beroepsgroep. Daarnaast wordt soms vermoed dat politiepersoneel een verhoogde kans heeft op suïcide. Eerder onderzoek liet echter ook zien dat politiebeambten hun werk vaak met veel energie en toewijding verrichten. Tegen deze achtergrond heeft het WODC de afdeling Arbeids- en Organisatiepsychologie van de Universiteit Utrecht gevraagd om onderzoek te doen naar de psychosociale gezondheid van Nederlandse politieambtenaren, alsmede naar de factoren in het politiewerk die hierop van invloed zijn. Dit onderzoek had twee doelstellingen:

  • 1. Het verkrijgen van kennis over de staat van de psychosociale gezondheid van politieambtenaren.

  • 2. Het verkrijgen van kennis over welke aspecten de psychosociale gezondheid van politieambtenaren in positieve of negatieve zin beïnvloeden.

Opzet en uitwerking

Om de onderzoeksdoelen te bereiken werden vier deelstudies uitgevoerd. In de eerste, kwalitatieve deelstudie werd via literatuurstudie en individuele en groepsinterviews met politiemedewerkers een keuze voor 27 voor het politiewerk relevante negatieve («spanningsbronnen») en positieve werkkenmerken («energiebronnen») gemaakt, waaronder werkdruk, administratieve belasting, agressie en intimidatie door burgers, steun van collega's en leiding, mentale belasting (de mate waarin het werk bijvoorbeeld concentratie en zorgvuldigheid vereist), emotionele belasting (de mate waarin het werk de taakuitvoerders persoonlijk raakt) en betekenisvolheid van het werk. Daarnaast werden negen belangrijke positieve en negatieve indicatoren van de psychosociale gezondheid van politieambtenaren gekozen, zoals bevlogenheid, burn-out, symptomen van posttraumatische stress, depressieve en suïcidale klachten, verzuim en body mass index. Ten slotte werden twee mogelijk relevante persoonskenmerken («persoonlijke hulpbronnen»: mentale weerbaarheid/resilience en job crafting – de mate waarin politiemedewerkers zelf vorm geven aan hun werk) in het onderzoek betrokken.

Op basis van deelstudie 1 werd een kwantitatieve vragenlijst samengesteld. In deelstudie 2 werd een representatieve steekproef van 3.740 politiemedewerkers uitgenodigd om deze vragenlijst in te vullen. De steekproef was ingedeeld op basis van de zes taakgebieden van de politie: Leiding, Handhaving & Noodhulp, Opsporing, Intake & Service, Ondersteuning en In Opleiding. In totaal vulden 1.535 personen de online vragenlijst in, wat een bevredigende response van 41.0% betekende.

De staat van de psychosociale gezondheid van politieambtenaren

Deelstudie 2 liet zien dat de psychosociale gezondheid van politieambtenaren – voor zover het de mentale aspecten daarvan betrof – geen reden tot zorg gaf. Vergeleken met de resultaten van eerder onderzoek onder de Nederlandse populatie als geheel dan wel onder specifieke groepen daaruit, bleken Nederlandse politiemensen zeer bevlogen, terwijl hun scores op burn-out, en angst- en depressieklachten niet of nauwelijks afweken van die van de vergelijkingsgroepen. De belangrijkste uitzondering betrof het feit dat de deelnemers relatief vaak aan de dood dachten; voor andere indicatoren van suïcidaliteit vonden de onderzoekers geen noemenswaardige verschillen. Voor de gedragsgerelateerde aspecten van het welzijn werd daarentegen vastgesteld dat de gemiddelde politiemedewerker vaker verzuimde dan de gemiddelde werkende Nederlander, terwijl ruim de helft van de ondervraagden overgewicht rapporteerde. Ook schatten de deelnemers hun eigen gezondheid negatiever in dan de personen in de vergelijkingsgroep.

In deelstudie 3 werden de resultaten van dit onderzoek vergeleken met die van eerder onderzoek in soortgelijke beroepsgroepen (marechaussees, douanebeambten, beveiligingsmedewerkers en gevangenismedewerkers), alsmede met eerdere voor binnen- en buitenlandse politiekorpsen gerapporteerde resultaten. Daarbij concentreerde de studie zich op twee indicatoren van de psychosociale gezondheid, namelijk burn-out en bevlogenheid. Ook werd onderzocht hoe de resultaten van het huidige onderzoek met betrekking tot intimidatie, agressie en pesten zich verhielden tot die van eerder onderzoek in de algemene Nederlandse beroepsbevolking. Deze vergelijkingen lieten zien dat de deelnemers aan dit onderzoek wat betreft burn-out niet ongunstiger scoorden dan personen met vergelijkbare beroepen dan wel politiemedewerkers in het buitenland. Het in dit onderzoek gevonden niveau van bevlogenheid stak zeer gunstig af tegen wat in eerder (nationaal en internationaal) onderzoek werd gerapporteerd. Ten slotte bleek dat Nederlandse politiemedewerkers duidelijk vaker te maken hadden met intimidatie, pesten en agressie dan de gemiddelde Nederlandse werknemer, zowel (en vooral) door burgers, maar ook door collega’s en leidinggevenden.

Ook werden in deelonderzoek 2 de resultaten van de verschillende taakgebieden vergeleken. Daaruit bleek dat de taakgebieden Leiding en In opleiding over het algemeen gunstiger resultaten behaalden ten aanzien van de indicatoren van psychosociale gezondheid dan de andere taakgebieden; vooral de taakgebieden Intake & Service en Opsporing staken ongunstig af tegen de andere gebieden.

Aspecten die de psychosociale gezondheid van politieambtenaren in positieve of negatieve zin beïnvloeden

Op basis van deelstudie 1 werden in deelstudie 2 elf energiebronnen, zestien potentiële spanningsbronnen, en twee persoonlijke hulpbronnen gemeten. Politieambtenaren beschikten in hun werk gemiddeld over veel energiebronnen. Met name de betekenisvolheid van het werk, de afwisseling van de werkzaamheden en de kwaliteit van de contacten met collega's bleken sterke punten. De zes meest voorkomende bronnen van spanning in het werk van politiemedewerkers waren de administratieve belasting in het werk, het moeten draaien van wisselende diensten, onvrede over het Openbaar Ministerie en het strafrecht, de mentale belasting, technostress (bijvoorbeeld vanwege het moeten werken met verouderde programmatuur) en onduidelijkheid over de uit te voeren taken. Ten slotte bleek dat politiemedewerkers beschikten over een goede mentale weerbaarheid en dat zij met enige regelmaat probeerden hun persoonlijke hulpbronnen te vergroten. De zes onderscheiden taakgebieden verschilden in de mate waarin zij beschikten over spannings-, energie- en persoonlijke hulpbronnen: met name medewerkers in de taakgebieden In Opleiding en Leiding staken in deze opzichten gunstig af tegen die van de andere taakgebieden.

Vervolgens werd onderzocht hoe de spannings-, energie- en persoonlijke hulp-bronnen samenhingen met de psychosociale gezondheid van politieambtenaren. De spanningsbronnen die het sterkst samenhingen met de onderscheiden aspecten van de psychosociale gezondheid waren een hoge belasting vanwege het werk in wisselende diensten, en het ervaren van een hoge mate van werk-thuisinterferentie. Daarnaast waren ook een hoge mate van emotionele belasting, lichamelijke belasting, administratieve belasting en verwachte veranderingen in de taak belangrijke bronnen van spanning. De belangrijkste energiebronnen in het politiewerk waren de sociale steun van collega's en leidinggevenden, het hebben van betekenisvol werk, het meemaken van situaties die een prettige spanning met zich meebrengen (arousal), en de ontwikkelingsmogelijkheden. Ten slotte bleek dat ook mentale weerbaarheid (het gevoel competent te zijn in het werk, het kunnen omgaan met moeilijke omstandigheden, en acceptatie van zichzelf en het leven) en job crafting sterk samenhingen met de psychosociale gezondheid. Bij deze resultaten moet overigens worden aangetekend dat de gevonden samenhangen niet kunnen worden geïnterpreteerd in termen van oorzaak en gevolg. Het gebruikte onderzoeksontwerp is ongeschikt om dergelijke conclusies op te baseren.

In het afsluitende deelonderzoek 4 werden de resultaten van de eerdere deelonderzoeken besproken in vijf groepsinterviews met vertegenwoordigers van de verschillende taakgebieden binnen de politieorganisatie. Tijdens deze interviews bleek dat de deelnemers de resultaten over het algemeen herkenden, maar ook dat zij deze frequent konden nuanceren en preciseren. De gesprekken met vertegenwoordigers van de onderscheiden taakgebieden leverden een grote hoeveelheid materiaal en potentieel nuttige inzichten op met betrekking tot de manier waarop problemen ten aanzien van de bronnen van spanning en energie in het politiewerk zouden kunnen worden aangepakt.

Conclusies

Al met al kan worden geconcludeerd dat de gemiddelde politiemedewerker beschikt over een goede psychosociale gezondheid. Hoewel de werksituatie van politie-ambtenaren belangrijke bronnen van spanning bevat (de werkdruk is bijvoorbeeld hoog, de medewerkers hebben duidelijk vaker dan de gemiddelde Nederlander te maken met intimidatie, agressie en geweld, en men wordt regelmatig geconfronteerd met ingrijpende en potentieel traumatiserende gebeurtenissen), liet dit onderzoek zien dat dit voor de gemiddelde politiemedewerker geen duidelijk nadelige gevolgen voor zijn of haar psychosociale gezondheid met zich mee lijkt te brengen. Op veel van de onderscheiden aspecten van deze gezondheid verschillen politiemedewerkers niet in ongunstige zin van de gemiddelde Nederlander. Dat geldt in ieder geval voor de mentale aspecten van die gezondheid: politiemedewerkers zijn zeer bevlogen en wijken in termen van burn-out, symptomen van posttraumatische stress, angst-klachten en indicatoren van suïcidaliteit niet noemenswaardig af van de vergelijkingsgroepen. Wel rapporteerden de deelnemers een iets hoger niveau van cynisme, iets meer depressieve klachten en dachten zij vaker aan de dood dan de personen in de vergelijkingsgroepen. Voor de gedragsgerelateerde aspecten van het welzijn werden minder gunstige resultaten gevonden. De deelnemers aan dit onderzoek waren minder tevreden over hun gezondheid en rapporteerden een hoger verzuim dan de personen in de vergelijkingsgroep, terwijl de helft van de deelnemers overgewicht rapporteerde. Hoewel er al met al weinig reden is tot grote zorg over de staat van de psychosociale gezondheid van de gemiddelde Nederlandse politieambtenaar, zijn er dus zeker aspecten waarop die gezondheid verbeterd kan worden.

Beleidsreactie

In deze paragraaf geef ik mijn beleidsreactie op de resultaten van het onderzoek.

Ik beschouw dit als een waardevol onderzoek, omdat het een integraal en actueel beeld geeft van de psychosociale gezondheid van onze politiemensen. Geruststellend is de conclusie, dat de politiemedewerker gemiddeld over een goede psychosociale gezondheid beschikt en dat er geen reden is tot grote zorg. Ik plaats hierbij direct de kanttekening, dat deze conclusie niet betekent, dat er geen politiemensen zijn die kampen met (ernstige) psychosociale problemen. Die zijn er wel en zij verdienen blijvend onze maximale aandacht en zorg.

De onderzoekers wijzen erop, dat er wel aspecten zijn waarop de psychosociale gezondheid van onze politiemensen verbeterd kan worden. Voor veel van die aspecten is reeds aandacht in de reeds ingezette aanpak. Het programma versterking professionele weerbaarheid, het actieprogramma bureaucratie, het vergroten van de professionele ruimte en het cultuurtraject van de nationale politie zijn hiervan de belangrijkste pijlers. Deze maatregelen zetten in op het verminderen van spanningsbronnen en het vergroten van energiebronnen.

Sinds vorig jaar krijgen alle politiemensen die in de frontlinie werken de mentale krachttraining. De mentale krachttraining, die in groepsverband wordt uitgevoerd, geeft de agent de vaardigheden die hij nodig heeft om zich met zelfvertrouwen op straat aan zijn werk te wijden. Ik kan u melden dat inmiddels bijna 9.000 mensen deze training hebben doorlopen. Daarmee ligt de planning van deze training op schema. In het voorjaar van 2012 hebben we een goede stap gezet met de oprichting van het suïcideregistratiepunt, waar elke zelfdoding onder politieagenten wordt gemeld. Een wetenschappelijk team van Arq Psychotrauma Expertgroep, doet onderzoek naar de suïcides. Dat levert een helder beeld op van de factoren die van invloed zijn op suicides door politiemedewerkers, in hoeverre die werkgerelateerd zijn en welke beinvloedingsmogelijkheden de politieorganisatie heeft om de oorzaken voor suicides aan te pakken.

Belangrijk is ook het eveneens vorig jaar ingesteld 24-uursloket voor politiemensen in psychosociale nood en hun omgeving. Daar kunnen agenten in psychosociale nood en hun omgeving – 24 uur per dag, zeven dagen in de week – terecht voor hulp, advies en informatie. Daarnaast wijs ik op de Circulaire PTSS Politie, die op 1 januari van dit jaar van kracht werd. De circulaire beschrijft de wijze waarop de erkenning van PTSS als beroepsziekte en de ondersteuning in geval van PTSS vorm wordt gegeven.

Binnen de politieorganisatie is ook aandacht voor organisatieveiligheid op de werkvloer, integer gedrag en duidelijk en transparant voorbeeldgedrag door de leidinggevenden. De leidinggevende kan rekenen op vroegtijdige en proactieve ondersteuning vanuit de HRM organisatie (Veilig en Gezond Werken). Binnen de politieorganisatie is er volop aandacht voor het protocol Geweld Tegen Politie Ambtenaren (GTPA) en de opvolging middels de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). Ten aanzien van de ontevredenheid over het strafrecht, kijk ik ook uit naar het onderzoek dat het OM thans uitvoert naar de straftoemeting. Dit onderzoek levert mogelijk handvatten om beter te leren omgaan met de consequenties van het strafrecht in relatie tot de beleving hiervan van onze politiemensen

Vervolgacties

De politie gaat onderzoek doen naar langdurig inactieve medewerkers. Aan de hand van een steekproef wordt samen met TNO, als onafhankelijke partij, onderzocht of interventiestrategieën ontwikkeld kunnen worden die een snelle terugkeer in het werk tot gevolg kunnen hebben. Ik informeer u over de uitkomst van dit onderzoek.

Tot slot zal de nationale politie een bewustwordingscampagne opzetten om psychische (kleine en grote) problematiek bespreekbaar te maken. Ik heb dit reeds toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 26 juni 2013.

Afsluiting

Betekenisvol werk, mogelijkheden tot het meemaken van spannende gebeurtenissen, ontwikkelingsmogelijkheden en sociale steun van collega’s zijn energiebronnen. Met de komst van de basisteams, waarbinnen medewerkers elkaar kennen, en meer aandacht voor vakmanschap heb ik de overtuiging dat de nationale politie borg kan staan voor de psychosociale gezondheid van haar medewerkers.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Kamerstuk 29 628, nr. 262

Naar boven