29 628
Politie

nr. 33
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 8 februari 2006 overleg gevoerd met minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Donner van Justitie over:

– het kabinetsstandpunt op het rapport van de Stuurgroep evaluatie politieorganisatie, rapport «Politie in ontwikkeling» en notitie kerntaken politie (29 628, nr. 25);

– de brief van de minister van BZK d.d. 12 december 2005 inzake resultaten ICT bestel 2001–2005 (29 628, nr. 28);

– de brief van de minister van BZK d.d. 17 januari 2006 met reactie op het rapport van bevindingen Ambtelijke Commissie Toezicht II (27 831, nr. 18).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Algra (CDA) wijst erop dat de commissie-Leemhuis-Stout heldere conclusies heeft getrokken. Het is goed dat het kabinet die conclusies omarmt. Hij constateert met tevredenheid dat het kabinet de door de commissie-Leemhuis-Stout geconstateerde knelpunten binnen de politie niet ontkent. Wijkgericht werken van de politie moet prioriteit krijgen. Dit moet worden geborgd door het kabinet. Daarnaast moet de lokale democratie hoger in het vaandel komen te staan, door een steviger positie van de gemeenteraden. Wat wordt bedoeld met de «haalplicht»? Gezag en een deel van het beheer moeten terugkomen bij de burgemeesters. Hij steunt de zienswijze van het kabinet dat én de burgemeester én de officier van justitie het gezag op lokaal niveau behouden, dan wel terugkrijgen. Klopt het dat een deel van het gezag de laatste jaren is «weggezogen» door de korpsbeheerders? De mogelijkheden van de politie moeten goed in beeld worden gebracht, terwijl er voor de duidelijkheid paal en perk moet worden gesteld aan de specifieke capaciteiten voor gestelde prioriteiten. Maar het belangrijkste is dat er een uniforme informatiehuishouding bij de politie moet komen, de belangrijkste reden voor een centrale aansturing van het politieapparaat. De heer Algra vindt dat de minister zelf de verantwoordelijkheid moet nemen voor de aanbodzijde van de ICT. Wanneer kan op dit punt concrete actie van de minister worden verwacht? De brief van 12 december 2005 over de resultaten van het ICT-bestek 2001–2005 vindt hij teleurstellend. Waarom gaat het in het vervolg wel lukken?

Het bevreemdt de heer Algra dat de korpsbeheerders bezig zijn een landelijke samenwerkingsvoorziening op te tuigen. Dat kan volgens hem nooit de bedoeling zijn geweest, maar wat is dan wél de bedoeling? Het lijkt alsof de ministers aanhaken bij dit initiatief. Klopt dat?

De heer Straub (PvdA) wijst erop dat hij een verleden bij de politie heeft: hij heeft de veranderingen uit 1993 meegemaakt, zodat hij weet wat zoiets inhoudt. Hij kan zich vinden in een aantal aanbevelingen van de commissie-Leemhuis-Stout. De belangrijkste problemen hebben te maken met cultuurproblemen: de wil om samen te werken en de wil om te delen. Die wil dwing je niet af met een structuurmaatregel. Hij deelt alle conclusies van «Leemhuis-Stout» die gaan over verbetering van de politie, tot de conclusies over de aansturing, want daarbij gaat het over de structuurvraag. Hij wist in dat verband op een passage op bladzijde 158 van het rapport, over een wij/zij-situatie. Er is van onderop samenwerking tot stand gebracht. Hij ondersteunt in dat kader het initiatief om een landelijke samenwerkingsvoorziening op te tuigen, dat volgens hem de bestaande vrijblijvendheid gaat aanpakken, ook op ICT-gebied. Wat van onderop komt, heeft een grotere kans van slagen dan wat van bovenop wordt opgelegd. De plannen van de bewindslieden houden, hoewel het geen reorganisatie mag heten, toch aanzienlijke veranderingen in. Hij roept de bewindslieden op deze veranderingen achterwege te laten, wat 420 mln. oplevert, welk geld beter naar de korpsen kan worden doorgegeven, zodat zij hun werk goed kunnen gaan doen.

De heer Straub mist in de analyses een opdracht om aan te geven, welke politie Nederland in de toekomst wil hebben: justitieel of breed maatschappelijk georiënteerd? Hij kiest voor de laatste optie. De kracht van de politie moet gelegen zijn in het leveren van maatwerk voor de samenleving. Daarop moet het bedrijf worden ingericht, niet naar de structuren. Er zou eerst moeten worden gesproken met het veld, en pas dan moet als sluitstuk worden gesproken over de aanpassingen van structuren.

De heer Van Schijndel (VVD) gaat alleen in op het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de commissie-Leemhuis-Stout en de recente brief van de minister over de voorziening tot samenwerking. Er is binnen het bestaande politiebestel een gebrek aan democratische controle, terwijl er ook een oneigenlijke machtspositie van de korpsbeheerders is gegroeid. De huidige organisatie is onvoldoende opgewassen tegen confrontaties met deels grensoverschrijdende, zwaar georganiseerde misdaad, terreurdreiging en grootschalige rampen. Op het vlak van beheer is het huidige bestel inefficiënt in de bedrijfsvoering. Belangrijke infrastructuurvormen komen veel te langzaam tot stand. De bedrijfsvoering van de korpsen is te weinig transparant. Maar terecht constateert het kabinet dat het lokale gezag een grote verworvenheid in het huidige bestel is. Dit lokale gezag wil het kabinet versterken, via centralisatie van het beheer en via een procedure waarbij de regionale politiebesturen verplicht worden aan de gemeenteraden om een inbreng te vragen over hun veiligheidsprioriteit (de «haalplicht»).

De heer Van Schijndel is het eens met de hoofdlijnen van het rapport van de commissie-Leemhuis-Stout en met het kabinetsstandpunt op dat punt. Hij kan echter pas een oordeel geven als een wetsvoorstel is ingediend. Daarbij zijn de volgende zaken van groot belang. Om te beginnen mag deze hervorming van het bestel niet neerkomen op een reorganisatie van de Nederlandse politie. Wat wordt de samenstelling en de departementale inbedding van de directieraad? Wat zijn de onderlinge verhoudingen en de respectieve bevoegdheden van de minister van BZK en van Justitie ten opzichte van de directieraad? De heer Van Schijndel vindt het kabinetsstandpunt op dit punt onvoldoende helder uitgewerkt. Het verband tussen de beoogde inrichting van het politiebestel en het totale veiligheidsbestel in de toekomst is erg belangrijk voor de vraag, hoe wordt verder gegaan met de mogelijke hervorming van het bestaande politiebestel. Hij geeft het kabinet niet het groene licht om voort te gaan op de in het kabinetsstandpunt aangegeven weg. Hij hecht aan goede, zorgvuldige besluitvorming over een ingrijpende hervorming van het gehele politiebestel. Hij deelt daarom niet het standpunt dat op korte termijn voortgang moet worden geboekt. Er moeten waarborgen komen dat lokale politieprioriteiten niet worden weggedrukt door de landelijke veiligheidsprioriteiten. Hij benadrukt dat in de nieuwe plannen voor de verdeling van het budget korpsen er niet op achteruit mogen gaan. Ten slotte is hij niet bevreesd voor de ontwikkelingen rond de nog op te tuigen voorziening voor samenwerking.

De heer Irrgang (SP) meent dat het kabinet een nationale politie wil, wat het einde van de lokale en de regionale politie betekent. De politie wil niet in de greep van «Den Haag» komen. Hij is bang dat de nationale politie uiteindelijk ook een justitiële politie wordt en niet de brede maatschappelijke politie, verankerd in steden, dorpen en wijken. Daarmee wordt het uiteindelijke doel, meer veiligheid op straat, niet bereikt. Als voorbeeld van de inefficiëntie van centrale aansturing noemt hij het project C2000. Ligt bij het ministerie van BZK al een wetsvoorstel klaar voor de oprichting van een nationale politie, waarin aan het beheer slechts één pagina wordt gewijd? Hoe leidt deze reorganisatie tot meer veiligheid? Centrale sturing zal helaas niet leiden tot betere, maar waarschijnlijk tot slechtere sturing, omdat één ministerie en 150 Kamerleden minder overzicht hebben dan honderden burgemeesters en duizenden lokale raadsleden. Veel politie-energie zal de komende jaren naar binnen toe zijn gericht. Klopt het in de Volkskrant genoemde bedrag van 420 mln.?

De heer Jungbluth (GroenLinks) onderstreept dat de politieke vraag in dit debat is, wie wat te zeggen heeft over de politie en hoe landelijke, regionale en lokale prioriteiten tegen elkaar worden afgewogen. Hij vermag niet in te zien dat regionale en landelijke politie elkaar uitsluiten. Centrale sturing zorgt ervoor dat lokale prioriteiten in het gedrang komen, wat zeer onwenselijk is. Hij is tegen een nationale politie, maar voor een systeem waarin landelijke en lokale prioriteiten voor de politie adequaat en ten volle tot hun recht kunnen komen. Het afgewogen voorstel van de commissie-Leemhuis-Stout lijkt daarvoor de beste oplossing te bieden. Gezamenlijke inkoop van materieel en dergelijke kan heel goed op nationaal niveau worden aangepakt. Maar voor de prioriteitsstelling van de politie moet een systeem worden gekozen waarin landelijke prioriteiten niet prevaleren, alleen omdat zij landelijk zijn. «Centraal wat moet, decentraal wat kan».

De heer Eerdmans (LPF) vindt dat het goed zou zijn als de minister rechtstreeks in kan grijpen in misstanden bij de politie, in plaats van via een korpsbeheerder. Hoeveel invloed kan «Den Haag» in bepaalde gevallen hebben op rechtstreeks politiefunctioneren? De korpsbeheerders hebben zich inmiddels verenigd in een concernbestuur, wat zich volgens hem volstrekt ongecontroleerd heeft voltrokken. Aan de andere kant vindt hij het logisch, ook omdat de minister zich daarbij neergelegd lijkt te hebben. Het moet allemaal efficiënter en democratischer. De kosten voor deze operatie zijn slechts gering in vergelijking met de voor ICT gemaakte kosten. Hij vindt het jammer dat er geen gekozen burgemeester komt. Maar als de gekozen burgemeester er ooit wel komt, hoe wordt hij/zij dan in het nieuwe model ingepast? Lokaal gezien is de democratie niet gebaat bij dit model, maar centraal gezien krijgt de Tweede Kamer in dit model meer invloed. Uit welke vijf professionals gaat de directieraad bestaan? Wat hebben de gemeenteraden in het nieuwe model in de melk te brokkelen? Hoe ligt de stemverhouding in zo’n bestuur en hoe zit het met de voorzitter daarvan? Hij vindt het goed dat het nationale parlement invloed krijgt op een belangrijke zaak als de politie. Maar wie trekt er uiteindelijk aan het langste eind? Kunnen in het komende wetsvoorstel niet twee vliegen in een klap worden geslagen, tot uiting komend in de oprichting van een ministerie van veiligheid?

In het kader van «Politie in ontwikkeling» wijst de heer Eerdmans op de integriteitstests die in New York worden gehouden. Moet de Nederlandse politie niet beter worden beschermd tegen de verleidingen waaraan zij bloot staat?

De heer Slob (ChristenUnie) vindt dat de discussie over het functioneren en de inrichting van het politiebestel zich tot nu toe kenmerkt door het redelijk chaotische karakter ervan. Klopt het bedrag van 420 mln. en is er nog enige regie? Wat te denken van de opmerking van het kabinet dat de reorganisatie slechts beperkt zal zijn, waardoor het dagelijkse politiewerk niet of nauwelijks zal worden verstoord? In dit verband verwijst hij naar de impact van de reorganisatie uit 1993, die heel wat heeft losgemaakt. Is het gevaar niet aanwezig dat de burger uiteindelijk het nakijken heeft?

De heer Slob vindt dat niet tegelijkertijd de landelijke en de lokale prioriteiten kunnen worden versterkt, het is van tweeën een. Centrale aansturing van de regio’s brengt het risico met zich dat dat ten koste gaat van de lokale inbedding van de regio’s. Gezag en beheer komen daarmee namelijk verder uit elkaar te liggen en nog meer dan nu het geval is, zal de praktijk laten zien dat beheer de reikwijdte van het gezag bepaalt. De haalplicht, die hij op zich toejuicht, zal nooit afdoende zijn om de kloof tussen gezag en beheer te dichten. Eenheid van beheer op het gebied van informatievoorziening is iets wat hij al jarenlang bepleit. Er moet een goede uitwisseling van informatie komen tussen de korpsen en de witte en de rode kolom. Binnen de voorziening tot samenwerking politie Nederland in oprichting (VTSPN i.o.) wordt gewerkt aan uniformering van de informatiesystemen van de politie. De VTSPN i.o. bemoeilijkt multidisciplinaire samenwerking. Daarnaast zou de VTSPN i.o. ook taken kunnen verrichten voor de GHOR en de brandweer, als het gaat om samenwerking met de politie. In theorie zouden GHOR en brandweer dus ook ICT-diensten kunnen afnemen bij de VTSPN i.o. Klopt het dat dit juridisch moeilijk is, aangezien dergelijke samenwerking moet zijn gerelateerd aan de politietaken? Afgezien van de vraag of GHOR en brandweer wel zin hebben om onder de VTSPN i.o te ressorteren, rijst de vraag of effectief multidisciplinair kan worden opgetreden bij crises- en rampenbestrijding.

De heer Slob heeft de indruk dat tezamen met de ontwikkelingen in de ambulancezorg de mogelijkheden van de veiligheidsregio vergaand worden beperkt. Kan de minister ingaan op de positie van de Commissaris van de Koningin in dit hele verhaal, onder verwijzing naar de breed aangenomen motie-Cornielje? Komt de rol van de CvdK bij bijstandsverlening te vervallen? Hij vindt het feit dat het regionale politiebestuur een instemmingsrecht krijgt ten aanzien van de regionale begroting en de regionale jaarrekening een verbetering, maar dat is niet genoeg om de regionale inbedding te borgen. Uiteindelijk moet de directieraad goedkeuring verlenen, wat weer een zwaardere procedure is.

De heer Slob vindt het niet nodig om voor het voeren van een eenduidig informatiesysteem en meer directe sturingsmogelijkheden een directieraad op te tuigen. Dat is overbodig, de geconstateerde knelpunten kunnen anders worden opgelost. De recent gecreëerde aanwijzingsbevoegdheid en de voorzieningen tot samenwerking moeten eerst hun waarde bewijzen. Verder wijst hij op de handen zijnde verruiming van het instrument van de bestuurlijke boete, de oprichting van de Nationale Recherche, ter bestrijding van terrorisme en het terugbrengen van het politiewerk tot kerntaken. Het vele benodigde geld voor een nationale politie kan beter worden gebruikt voor de verandering van de lokale inzet van politie. De commissie-Leemhuis-Stout benadrukt dat het raadzaam is, vanuit de huidige Politiewet 1993 de grenzen van centrale sturing te verkennen en gebruik te maken van mogelijkheden die nu nog als het laatste redmiddel worden gezien, zoals de aanwijzingsbevoegdheid op grond van artikel 43d, lid 1 van de Politiewet.

De heer Van der Staaij (SGP) wil graag meedenken over de vraag hoe de Nederlandse politieorganisatie efficiënter en effectiever kan gaan functioneren. De effecten van wat wordt voorgesteld door de commissie-Leemhuis-Stout zijn vergaand: zij komen neer op een krachtige centrale aansturing van de politieorganisatie, gepaard met afnemende sturingsmogelijkheden van de korpsen. Een verschuiving van het regionale naar het nationale niveau, constateert hij op grond daarvan. Vloeit dat logisch voort uit de analyse die uit de stukken naar voren komt? Hoe staat het met de politieorganisatie? Hij erkent de punten die uit de analyse van de stuurgroep naar voren komen waar het gaat om zaken als de dreiging van terrorisme, zowel nationaal als internationaal. Deze zaken mogen inderdaad niet door allerlei lokale prioriteiten worden weggedrukt. Maar hoe zal het in de praktijk gaan als je vaststelt dat er meer aandacht moet komen voor een bepaalde nationale prioriteit?

Ook op het punt van het beheer kunnen volgens de heer Van der Staaij nog flinke voordelen worden behaald. Op diverse punten loont het om de krachten te bundelen, maar de centrale vraag is of de grootste knelpunten een stevige structuurwijziging rechtvaardigen. Hij ziet dat op dit moment niet in. Is de les van de vorige politiereorganisatie niet juist dat in de eerste jaren heel veel energie verloren gaat aan interne processen, waarmee het doel van een efficiënter opererende organisatie niet dichterbij wordt gebracht? Hoe schat de regering dat risico in? Hoe denkt de regering de verworvenheden van de huidige organisatie daadwerkelijk te behouden in een structuur waarin de aansturing wordt verlegd naar het nationale niveau? De beïnvloedingsmogelijkheden op lokaal en regionaal niveau zullen in de nieuwe structuur aanzienlijk afnemen, waarmee afbreuk wordt gedaan aan allerlei verworvenheden. Hij is bang voor een verantwoordingsreflex naar het nationale niveau toe. Is schaalvergroting in dit geval wel altijd een goede optie? Hoe zit het met de koppeling tussen beheer en gezag op regionaal niveau? Wat is op het gebied van het beheer de toegevoegde waarde van centrale aansturing nu het streven naar schaalvoordelen van onderop gestalte krijgt? Hij concludeert dat hij kritisch staat ten opzichte van de voorgestelde structuurveranderingen.

Het antwoord van de bewindslieden

Minister Remkes wijst erop dat het kabinet drie stukken naar de Kamer heeft gestuurd, te weten de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Leemhuis-Stout, de kabinetsreactie op de politievisie van de Raad voor Hoofdcommisarissen en de kerntakenbrief. Dit alles geeft een goed beeld van waar het kabinet met de politie heen wil. Hij constateert dat de kerntakenbrief in grote lijnen wordt onderschreven door de Kamer. Verder constateert hij dat er geen wereldwijd verschil van opvatting is tussen het kabinet en de Raad van Hoofdcommissarissen over de toekomst van de politie. Het kabinet kiest expliciet niet voor een eenzijdig justitiële politie, maar voor een brede taakopvatting van de politie. Het is de minister opgevallen dat zorg, onderwijs en politie vaak over een kam worden geschoren, als ware er een soort blauwdruk. Maar dat is niet aan de orde. In de balans tussen centraal en decentraal moet goed worden gekeken naar de problemen die moeten worden opgelost en de omgevingsfactoren die daarbij een rol spelen. Bij de politie spelen een aantal omgevingsfactoren een rol die ertoe moeten leiden dat er wat meer centrale mogelijkheden komen.

De minister gaat vervolgens in op het bedrag van 420 mln. dat is genoemd in de pers. In het betrokken projectplan stond in een voetnoot dat de reorganisatie van de politie uit 1993 zo’n 10% van het totale budget omvatte, zodat men uitkwam op 420 mln. Hij benadrukt dat dit bedrag totaal uit de lucht is gegrepen, want het gaat in dit geval om een wijziging van het bestel, waardoor de bestuurlijke bovenbouw wordt geraakt. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de agent op straat en de rechercheur in dienst hier niets van merkt. Er wordt, anders dan bij de vorige reorganisatie, niet gepraat over de grenzen van de politieregio’s, het gaat om een operatie van een aanmerkelijk geringere omvang. De kosten zullen aanzienlijk lager zijn dan het genoemde bedrag. Het gaat om een wijziging in de bestuurlijke top en om een samenvoeging van stafachtige diensten. Als het verantwoord is de Kamer over de verdere stappen te informeren, zal dat gebeuren. Er is overigens al één bijproduct «gescoord», namelijk de arbeidsvoorwaarden op regionaal niveau, waarover in cao-verband afspraken zijn gemaakt, waarbij het gaat om 400 fte’s.

Beide bewindslieden zijn van plan in maart de VNG, de burgemeesters en het college van procureurs-generaal uit te nodigen voor overleg over het wetsvoorstel. Minister Remkes hoopt daarbij op vruchtbaar overleg, waarbij de bewindslieden openstaan voor iedere suggestie. Het glas is wat hem betreft terugkijkend half vol. Het is echter goed om wat meer fundamenteel stil te staan bij de organisatie van de politie en de rol van de politie in de samenleving. Is de politie nog in staat effectief en efficiënt tegemoet te komen aan de grote variatie aan veiligheidsproblemen die zich in de samenleving voordoet? Het antwoord daarop heeft consequenties voor de aansturing, de organisatie, de werkwijze en de bedrijfsvoering van de politie. Dit alles hangt samen met de vraag of de politie zich in overgrote mate bezighoudt met haar kerntaken. De politie moet zich volgens de minister meer richten op de specifieke politietaken, waarbij andere partijen ieder voor zich hun verantwoordelijkheid oppakken en de gemeenten de regie voeren over het lokale veiligheidsbeleid. Hij benadrukt dat de kerntakendiscussie door de politie met het bestuur zal moeten worden gevoerd.

De minister gaat vervolgens in op de kernvraag welk probleem wordt opgelost met het voorstel van het kabinet. Hij verwijst om te beginnen naar het rapport van de commissie-Leemhuis-Stout, waarin 72 pagina’s hieraan zijn gewijd. De voorstellen van de korpsbeheerders zijn, hoewel een stap in de goede richting, niet voldoende om de problemen daadwerkelijk en krachtig aan te pakken. Het huidige bestel is met name gericht op het lokale en regionale niveau. Van die grenzen trekken criminelen zich in steeds mindere mate iets aan. De politieorganisatie is daar nu onvoldoende op gericht. Een tweede grote tekortkoming van het huidige bestel is de zwakke democratische inbedding. De democratische controle op de uitoefening van het gezag is goed geregeld, maar de controle op het beheer is dat niet, een ongewenste situatie. In het voorstel van de korpsbeheerders wordt dit probleem niet opgelost. Integendeel, ten opzichte van de bestaande situatie zitten daar nog grotere tekortkomingen aan. Het aanwijzingsinstrument is volgens de minister niet geschikt om te doen wat met de bestelwijziging wordt beoogd.

De minister merkt op dat, hoewel de samenwerking tussen de korpsen de laatste jaren is verbeterd, het binnen het huidige bestel niet lukt om tot de voor iedereen gewenste eenheid in het beheer van de politie te komen. Dit heeft er onder andere toe geleid dat de regiokorpsen nog steeds een versnipperde informatiehuishouding en geen uniforme ICT-voorziening kennen. Hij verwijst in dit verband naar een rapport van de Algemene Rekenkamer van een paar jaar geleden. De korpsbeheerders zijn volgens hem nog niet echt doordrongen van de importantie van een uniforme informatiehuishouding. Hij ziet dit als een extra signaal dat de voorstellen van het kabinet de juiste zijn. Op de achtergrond speelt mee dat verschillende korpsen soms tegelijkertijd bezig zijn met de ontwikkeling van dezelfde producten. Ook blijven soms goede ideeën van individuele korpsen te lang liggen, en worden soms onvoldoende doorvertaald naar andere korpsen, vaak door onbekendheid of door «not invented here». De 25 korpsen blijven dus als werkeenheden bestaan, evenals het KLPD, maar zij komen binnen een politieorganisatie, om tot eenheid van beheer te komen. Aan de top komt een directieraad van drie tot vijf leden. In die directieraad moet blauw zijn vertegenwoordigd.

Op het gebied van de lokale verankering bestaan volgens de minister nog veel misverstanden, die soms bewust in de wereld worden gehouden. De lokale aansturing verandert niet door de plannen van het kabinet. Het gezag over de politie blijft bij de burgemeester en de officier van justitie, want vanuit «Den Haag» kan geen lokaal maatwerk worden geboden. Op regionaal niveau komt er een regionaal bestuur, bestaande uit alle burgemeesters uit de regio en de hoofdofficier. Dit regionaal bestuur bepaalt straks, met inachtneming van de landelijke prioriteiten, de beleidsprioriteiten van de politie in de betrokken regio. Dat bestuur krijgt instemmingsrecht op de verdeling van de sterkte binnen de regio, op het organisatie- en formatieplan en op de besteding van de middelen. Als er een conflict is, beslissen de beide ministers, na fatsoenlijk overleg. De minister signaleert een dreigende schijntegenstelling. Lokale en landelijke prioriteiten liggen namelijk in het overgrote deel gewoon in elkaars verlengde. Daar moet wel een oplossing voor worden gevonden. Verder is de hele operatie mede opgezet om efficiencywinst te behalen, zodat mensen kunnen worden «vrijgespeeld». De minister toont zich samen met zijn collega Donner bereid om het element van voldoende ruimte voor de lokale politiezorg mee te nemen in de komende ronde prestatieafspraken. Lokale politiezorg is namelijk een nationale prioriteit. Eens per vier jaar komen de beide bewindslieden met een veiligheidsprogramma naar de Kamer, waarin het thema politieprioriteiten een belangrijk onderdeel zal zijn. De Kamer kan daar dan mede op sturen.

De minister gaat vervolgens in op enkele hardnekkige mythes. De directieraad zou een extra bureaucratische laag zijn. Maar hoe functioneert het nu met de Raad van hoofdcommissarissen en het korpsbeheerdersberaad? Is dat geen extra laag? Hij benadrukt dat naast de discussie over een nieuwe organisatiestructuur de verbeterslag op ICT-gebied gewoon doorgaat. Datgene waar de politie nu mee bezig is, kan naadloos opgaan in de operatie die nu aan de orde is. Ten slotte noteert hij dankbaar dat de fracties van het CDA, de VVD, de LPF en van GroenLinks – met de aantekening van zbo – de kabinetslijnen in grote lijnen onderschrijven. Daarbij is de uitwerking wel essentieel.

Minister Donner benadrukt dat de politie geen departementale uitvoerende dienst is, maar de handhavingsarm van het bestuur, die zo nodig geweld kan oefenen. Het geweld wordt uitgeoefend op gezag van de burgemeester, dan wel op gezag van het OM, wat niet verandert door de kabinetsplannen. Het gaat alleen om de vraag, hoe de politie wordt georganiseerd. De opvatting dat de reikwijdte van het gezag wordt bepaald door het beheer is een mythe. Als de politie niet wordt gedeeld, zullen er spanningen zijn binnen het politieapparaat tussen internationale, landelijke, regionale en lokale prioriteiten. De reorganisatie dient om deze spanningen op een verantwoorde wijze op te lossen. Het huidige politiestelsel blijft confederaal: ieder korps kan uiteindelijk het gezamenlijke besluit tegenhouden, tenzij het wordt overruled door de minister van BZK. Uit het feit dat de korpsbeheerders zelf kiezen voor een voorziening tot samenwerking begrijpt hij dat de huidige verdeling in 25 korpsen niet meer werkt. Met het voorstel voor één politiebestel wordt recht gedaan aan de behoeften, ook die van de korpsbeheerders.

De minister vindt dat prioriteiten altijd een afweging tussen verschillende zaken zijn. Het gaat erom, een kader te vinden waarbinnen de afweging kan plaatsvinden. Daarbij is wezenlijk de vraag, op welke wijze het beheer mede ten dienste van de justitiële taak wordt gesteld. Een goed idee vergt inderdaad een goed plan: er komt hopelijk nog voor de zomer een wetsvoorstel.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP) en Meijer (PvdA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD) en De Wit (SP).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Van Egerschot (VVD) en Meijer (PvdA).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Van Schijndel (VVD), Karimi (GroenLinks), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA) en Vergeer (SP).

Naar boven