29 628 Politie

Nr. 247 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 april 2011

Tijdens het Algemeen Overleg op 7 april jl. heb ik met de vaste kamercommissie gesproken over de afronding van het onderzoek Beloningen, toelagen en declaraties van de politietop, verricht door de Rijksauditdienst (RAD).

Het RAD onderzoek vond plaats tegen de achtergrond van veel geluiden van misbruik van toelagen, onterechte declaraties en te hoge inkomens van de politietop. Bij de afronding van dit onderzoek heb ik zeer serieus en minutieus de bevindingen van de RAD bestudeerd en heb ik getracht alles zo zorgvuldig mogelijk te beoordelen. Uit het onderzoek van de RAD is gebleken dat de beloningen, toelagen en declaraties van de (plv) korpschefs in grote meerderheid van de gevallen in overeenstemming zijn met de regelgeving. Een beperkt aantal verstrekkingen was daarmee niet in overeenstemming en dient naar mijn oordeel terugbetaald te worden. Zoals ik in mijn brief van 6 april 2011 heb verwoord is uiteindelijk bij een achttal toekenningen geen afdoende rechtvaardiging gegeven. Het ontbreken van een afdoende rechtvaardiging schaadt de integriteit en daarmee het aanzien van het politieambt, alhoewel het slechts om een zeer beperkt aantal vergoedingen gaat. Wel is het van belang op te merken dat de betreffende (plv) korpschefs persoonlijk integer hebben gehandeld. De beslissing tot de vergoeding is toendertijd genomen door de werkgever, de korpsbeheerder, in de veronderstelling van beide partijen dat een en ander wel rechtmatig was. Dat is ook gebleken uit de correspondentie die ik met de korpsbeheerders heb gevoerd.

Met betrokkenen ben ik tot de conclusie gekomen dat verrekening, in de vorm van terugbetaling, plaats behoort te vinden. Hiermee tonen zij zich bewust van de positie die zij binnen de politie bekleden en wordt blijk gegeven van het grote belang van een integere politie, in woord, daad en uitstraling. Dat waardeer ik zeer. Uit persoonlijke gesprekken met hen, ben ik bevestigd in mijn beeld dat zij vanuit hun positie als (plaatsvervangend) korpschef op een integere wijze hebben gehandeld. Iedere suggestie dat er ten aanzien van deze functionarissen, dan wel binnen de Nederlandse politietop in het algemeen, misbruik van de regelgeving de norm is, is naar aanleiding van de uitkomsten van het RAD-rapport niet aan de orde. De volledige politietop kan zich als één collectief, gesteund door mij, richten op de vorming van de nationale politie.

Wel wil ik er geen enkel misverstand over laten bestaan dat als het gaat om het essentiële belang van een integere politieorganisatie de leden van de korpsleidingen bij uitstek de belichaming van dat uitgangspunt zijn. Mijns inziens is er in de onderhavige gevallen sprake geweest van toekenningen die niet in overeenstemming zijn met de regelgeving, waarbij het bevoegd gezag een toekenningsbeslissing heeft genomen waarvan later bleek, bij inwerkingtreding van het nieuwe beleidskader in 2007, dat deze regelgeving vanaf dat moment op een onjuiste wijze bleef gebruikt of toegepast. In dit verband waren er vijf toekenningen, die allen gingen over representatietoelagen, bij vijf personen, waarvan de beloning de WOPT-norm (en op een later moment de WNT1-norm) niet benadert. Op jaarbasis ging het om representatievergoedingen van tussen de ca. € 3500 en ca. € 5000 bruto per jaar, waarbij de korpsbeheerders en betrokkenen in de veronderstelling waren hiermee andere vergoeding, zoals bijvoorbeeld een piketregeling, te hebben gedekt. Desalniettemin hebben deze vijf functionarissen zich bereid verklaard om deze toelagen te verrekenen middels een terugbetaling. Overigens hebben de korpsbeheerders in dit verband een en ander rechtspositioneel rechtgezet. Het arbeidsvoorwaardenpakket van betrokkenen zal opnieuw worden vastgesteld conform het beleidskader. Overigens is ten aanzien van de andere drie toekenningen in twee gevallen door betrokkene besloten dit te verrekenen in de vorm van een terugbetaling en in één geval woog het korpsbelang zwaarder dan de juridische context van een toekenning.

Over de arbeidsvoorwaarden van de politietop, in het licht van de nationale politie, spreek ik binnenkort met het kbb en vervolgens met de vakorganisaties. Het RAD onderzoek gaat niet over de vraag of de beloningen van de politietop (maatschappelijk) buitensporig zouden zijn. Deze vraag laat zich alleen politiek beantwoorden. Dat versobering, gezien de huidige praktijk, bij de arbeidsvoorwaarden aan de orde is staat voor mij vast. Het maximum zal conform het kabinetsbeleid voor de publieke sector de WNT-norm zijn. Tevens zal met het nieuwe beloningskader een gelijkheid in beloning en toelagen tussen de leden van de leiding van de politie onderling worden gerealiseerd. Een situatie waarbij zoals over 2009 elf leden van de korpsleiding van diverse korpsen boven de WOPT-norm zitten kan dan in de toekomst bij de Nationale politie tot het verleden gaan behoren. In dat opzicht stel ik de verklaring van de RKC zeer op prijs dat zij zich op voorhand voor de hantering van de WNT-norm hebben uitgesproken. Over mijn inzet zal ik de Tweede Kamer informeren.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

WNT-norm staat voor Wet Normering bezolding Topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Naar boven