29 628
Politie

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2005

1. Vooraf

Bij de aanbieding van het rapport «De vrijwillige ambtenaar van politie: Perspectief voor de toekomst» (rapport Bakker) op 17 juni 2004 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik over de zgn. volontairs met een nader standpunt zou komen (29 628, nr. 3). Tijdens de behandeling van de politiebegroting op 13 december 2004 heb ik aangegeven dat ik dit standpunt medio 2005 zou doen toekomen. Via deze brief wil ik u hiervan in kennis stellen.

De totstandkoming van deze brief heeft enige tijd gevergd. Ik hechtte er evenwel aan dat bij de vaststelling van de koers en voornemens met betrekking tot de volontairs ook de visie van de medezeggenschap en het politieveld nauw zou worden betrokken.

Wat dit betreft merk ik op dat ik, na een bespreking op hoofdlijnen met de politievakorganisaties de koers en voornemens voor consultatie heb voorgelegd aan het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. Het standpunt van deze beraden is weergegeven aan het eind van deze brief.

Een hernieuwde bespreking van de koers en voornemens met de politievakorganisaties was voorzien in de loop van vorige en deze maand. Door de actuele ontwikkelingen kon dit echter niet meer plaatsvinden. De bonden hebben namelijk te kennen gegeven dat zij, gezien de vastgelopen onderhandelingen en de verschillen van inzicht met betrekking tot de politie-CAO, geen overleg meer wensten voeren.

Ik heb er, gezien de destijds gedane toezegging aan uw Kamer, daarom voor gekozen u via deze brief op de hoogte stellen van de koers en voornemens en de stand van zaken tot nu toe. Daarbij maak ik de kanttekening dat op een aantal onderdelen in een later stadium alsnog een standpunt van de politievakorganisaties te worden ingewonnen. In elk geval zal overeenstemming dienen te worden verkregen wat betreft de rechtspositie van de volontairs. Daarnaast is het denkbaar dat ook ten aanzien van enkele andere onderwerpen in deze brief een standpuntbepaling van de politievakorganisaties die voor mij aanleiding kan zijn tot herijking. In die zin draagt deze brief dus het karakter van een soort«tussenstand».

Thans kom ik toe aan de inhoudelijke toelichting van een aantal aspecten rondom de koers en voornemens met betrekking tot de volontairs.

2. Belang volontairs

In mijn brief van 17 juni 2004 inzake het rapport Bakker heb ik vermeld dat vrijwilligers bij de politie een belangrijke rol hebben bij het vergroten van de maatschappelijke veiligheid en leefbaarheid. Door de aanwezigheid van vrijwilligers kan een breed scala aan meningen en visies uit de samenleving heel direct in de politieorganisatie doorklinken. De wisselwerking tussen maatschappij en politie, die door de inzet van vrijwilligers wordt vergroot, heeft voordelen voor beide partijen. De brugfunctie die de vrijwilligers vormen tussen de maatschappij en de politieorganisatie heeft derhalve een grote meerwaarde. In mijn brief van 17 juni 2004 heb ik voorts aangegeven dat de vrijwilligers een aanvulling vormen op het reguliere personeel en niet als vervanging van regulier personeel ingezet mogen worden. Daarbij merk ik volledigheidshalve nog wel op dat, met het intact blijven van de verhouding tussen vrijwillige politieambtenaren en reguliere politieambtenaren, een doorstroom naar een reguliere functie wel een positieve bijkomstigheid kan zijn. Ook voor de burgers die op basis van vrijwilligheid werkzaamheden bij de politie willen verrichten (de volontairs) gelden deze uitgangspunten onverkort. Ik acht het daarom van belang dat de ontwikkelingen met volontairs bij de korpsen verder worden gestimuleerd. Het is mijn voornemen om daarbij zoveel mogelijk differentiatie en flexibiliteit mogelijk te maken zodat korpsen zelf maatwerk kunnen verrichten.

3. Definitie/begripsafbakening

De volontair is een nieuw soort vrijwilliger die naast de traditionele (executieve) vrijwillige politieambtenaar in de laatste jaren is ontstaan. Een volontair is een burger bij de politie die niet-betaalde arbeid verricht binnen een politiekorps. Deze niet-betaalde arbeid kan variëren van het uitvoeren van ondersteunende taken, zoals het verwerken van administratieve taken, tot het verrichten van bepaalde executieve taken, inclusief een (beperkte) opsporingsbevoegdheid. Voor alle vrijwillige taken, maar in het bijzonder de executieve taken, dient de burger te voldoen aan de voor de taak geldende kwalificaties.1

In mijn reactie op de aanbevelingen van het rapport Bakker heb ik, wat betreft de begripsafbakening tussen vrijwilliger en volontair, een tweedeling gemaakt tussen vrijwillige politieambtenaren enerzijds en volontairs anderzijds. De volontairs waren, aldus de brief, vervolgens te onderscheiden in volontairs met of zonder buitengewone opsporingsbevoegdheid. Schematisch heb ik toen een en ander als volgt weergegeven:

kst-29628-22-1.gif

De bovengenoemde tweedeling sluit aan op de gegroeide praktijk. Deze komt erop neer dat de vrijwillige (executieve) politieambtenaar is ingebed in de Politiewet 1993 (artikel 3, eerste lid onder c.) en de volontair niet. De korpsen hebben daarom de volontairs aangesteld via een overeenkomst naar burgerlijk recht. De tweedeling sluit voorts aan op het verschil in werkzaamheden. Bij de «vrijwillige politieambtenaar» wordt de relatie gelegd met de executieve werkzaamheden, zoals neergelegd in het Takenbesluit vrijwillige politie. Bij de volontairs gaat het om werkzaamheden op het administratief-technische vlak (hierna af te korten als «AT»), waarbij in sommige gevallen een beperkte opsporingsbevoegdheid nodig is.

Mijn voornemen is thans om ook de volontair (zowel met als zonder BOA-status) een plaats te geven in de Politiewet 1993 en daarbij een onderscheid te maken naar de aard van de werkzaamheden. Hoewel een en ander thans nog onderwerp is van discussie met het politieveld, huldig ik daarbij de opvatting dat de volontair (zowel met als zonder BOA-status) qua status en rechtspositie de ambtenarenstatus krijgt toegekend.

Het politieveld acht de ambtelijke status voor de volontair met BOA-status verdedigbaar maar is van de noodzaak van de ambtelijke status voor volontairs zonder BOA-status niet overtuigd. Zij acht de ambtenarenstatus voor die categorie volontairs niet passend. In paragraaf 5. van deze brief kom ik hier nader op terug.

Onder BOA-status versta ik in dit verband: de aanwijzing tot buitengewoon opsporingsambtenaar met de bevoegdheden, behorende bij de zgn. «politie-BOA» (zie verder paragraaf 4).

Mij staat dan ook de volgende indeling voor ogen:

kst-29628-22-2.gif

4. Taken

De voorbeelden van werkzaamheden van de volontairs zonder BOA-status zijn, in de praktijk bij de korpsen, zeer uiteenlopend. Kenmerk is dat het gaat om burgers die een bepaald specialisme hebben en graag binnen de politiekorpsen op een passende plek hun diensten en expertise willen aanbieden. Het gaat niet om executieve politietaken, maar om taken op alle mogelijk AT-plaatsen binnen de gehele politieorganisatie. Bijvoorbeeld: preventieprojecten, telefonist bij het regionale callcenter of districten, assistentie bij evenementen (toezicht, hulp bij medische gevallen, zoekgeraakte kinderen etc.), verzorging van paarden, afhandeling van aanrijdingen met materiële schade, agendabeheer en werkzaamheden ten behoeve van de buurtagent, fietsgraveeracties/ondersteuning fietsexamen, receptiewerk, gevonden voorwerpen e.d.

Bij de verdere beoordeling van (de taken van) deze volontairs wil ik uitgaan van de stelregel dat deze dienen te worden gespiegeld met hun pendant binnen de reguliere beroepskrachten van het korps. Een dergelijke spiegeling qua taken en (opleidings)eisen vindt nu al plaats tussen de (executieve) vrijwillige politieambtenaar enerzijds en zijn corresponderende beroepskracht anderzijds. Op dezelfde wijze wil ik de stelregel hanteren dat de taken en (opleidings)eisen voor de volontair zonder BOA-status dienen te worden gespiegeld met de reguliere variant van de politieambtenaar met administratief-technische werkzaamheden. Op basis hiervan concludeer ik dat het bevoegd gezag binnen de regio's zelf de aard van de werkzaamheden kan bepalen c.q. de eisen van bekwaamheid en opleiding – indien nodig – voor het concrete geval omschrijven en verplicht stellen. Het imago en de kwaliteit van de dienstverlening en taakuitoefening van de volontair dienen daarbij vanzelfsprekend in het oog te worden gehouden.

Wat betreft de taken van de volontairs met BOA-status zij gewezen op de volgende voorbeelden:

– publieksservice/receptiewerk (opnemen eenvoudige aangiften, aannemen meldingen, opvang publiek)

– arrestantenverzorging (toezicht, controle en verzorging arrestanten, fouillering, opmaken processen-verbaal)

– verkeer (verkeerscontroles, radarcontroles, opmaken proces-verbaal, beschikkingen Wet Mulder)

– technische recherche (ondersteuning bij verrichten van technisch onderzoek, sporenonderzoek, fotograferen, nazoekingen in geautomatiseerde systemen, identificeren vingerafdrukken)

Spiegeling tussen de volontair met BOA-status en de «reguliere» BOA (met de functie van «politie-BOA») leidt tot de conclusie dat hier nadere eisen gesteld dienen te worden. Het verrichten van werkzaamheden door volontairs met een buitengewone opsporingsbevoegdheid vergt toestemming van de minister van Justitie. Deze constructie en de in dat verband geldende procedures en toe te passen criteria zijn dus onverkort van toepassing. In dit verband geldt in het bijzonder de functielijst buitengewoon opsporingsambtenaar (circulaire van de minister van Justitie van 8 december 2004, Stcrt. 13 december 2004, nr. 240). Deze circulaire noemt binnen de categorie van de zgn. «politie-BOA» een beperkt aantal taken waarvoor opsporings-bevoegdheid kan worden toegekend. De hiervoor genoemde voorbeelden van werkzaamheden van volontairs met BOA-status vallen hieronder. De functielijst is overigens indicatief en niet-limitatief van aard en kan uitsluitend na toestemming van het ministerie van Justitie worden uitgebreid.

5. Status en rechtspositie

Algemeen

Ten aanzien van de volontairs maken de korpsen tot nu toe gebruik van volontairs die zijn aangesteld via een modelovereenkomst naar burgerlijk recht. In het bijzonder maakt men daarbij gebruik van de figuur van de overeenkomst van opdracht, gebaseerd op artikel 7:400 BW. Aan dat model is het politieveld op zichzelf gehecht, ook voor de verdere toekomst. Met deze constructie ben ik evenwel niet gelukkig hoewel ik er begrip voor heb dat deze in de praktijk is ontstaan, mede na het verschijnen van het eerder genoemde rapport «Burgers bij de politie» en door het ontbreken van verdere regelgeving terzake. Ik ben van oordeel dat het gewenst en noodzakelijk is dat de volontairs (zowel met als zonder BOA-bevoegdheid) de ambtenarenstatus krijgen en dat hun rechtspositie wordt neergelegd in een landelijke rechtspositieregeling. Daarbij streef ik naar een slanke rechtspositieregeling die ook zoveel mogelijk ruimte biedt voor flexibiliteit en maatwerk voor de korpsen.

Argumentatie

De werkzaamheden van de volontair zijn nog volop in ontwikkeling en voltrekken zich binnen een breed spectrum. Op basis van hun behoeften zullen de korpsen hieraan verdere concrete invulling aan moeten geven. Duidelijk is echter wel dat de volontairs moeten worden beschouwd als een nieuwe categorie politiepersoneel. Zij kunnen, al dan niet als buitengewoon opsporingsambtenaar, ingezet worden bij werkzaamheden, die onderdeel vormen van, of raken aan, het reguliere politiewerk.

Zo verrichten de volontairs bijvoorbeeld baliewerk of een deel van de arrestantenzorg. Ook nemen volontairs aangiftes op of nemen zij nadien contact op met slachtoffers. Verder verrichten zij sporenonderzoek bij woninginbraken of zijn zij betrokken bij toezichtprojecten e.d. Ook kunnen de volontairs, afhankelijk van hun functie, toegang krijgen tot de politiesystemen. De volontairs verrichten de werkzaamheden op basis van vrijwilligheid maar binnen een gezagsrelatie. Directe aansturing vindt in de praktijk plaats via een begeleider of coördinator die in dienst is bij het regionale politiekorps.

Als eindverantwoordelijke voor de politie acht ik het essentieel dat ook deze nieuwe categorie politiepersoneel wordt gescreend volgens de – ook voor het reguliere politiepersoneel – geldende regels. Ook de voorschriften met betrekking tot integriteit die voor het reguliere politiepersoneel voortvloeien uit de Ambtenarenwet moeten op deze nieuwe categorie van toepassing zijn. Omdat ook sprake kan zijn van politie-werkzaamheden in het publieke domein acht ik het voorts noodzakelijk dat voor deze nieuwe categorie politiepersoneel een wettelijk verankerd klachtrecht voor de burger komt. Het in de Politiewet 1993 geregelde klachtrecht wordt daarbij van toepassing. Tenslotte acht ik het essentieel dat bij het optreden van de volontair de gezagsrelatie eenduidig geregeld is.

Het bestaande model van de overeenkomst naar burgerlijk recht, in het bijzonder de overeenkomst van opdracht, komt hieraan niet of onvoldoende aan tegemoet. Zo is thans niet dwingend voorgeschreven dat de volontair wordt gescreend. Weliswaar werken korpsen met een model dat screening voorschrijft, maar dat model is niet dwingend. Daardoor blijven afwijkingen mogelijk. Als het gaat om integriteit is er thans geen garantie dat het integriteitsbeleid binnen de Nederlandse politie ook onverkort geldt ten aanzien van de volontair. Bovendien kunnen wijzigingen in of aanscherpingen van dat integriteitsbeleid alleen met zekerheid ook voor de volontair worden doorgevoerd als de uit de Ambtenarenwet voortvloeiende voorschriften met betrekking tot integriteit in een (dwingende) landelijke rechtspositieregeling worden neergelegd. De overeenkomst naar burgerlijk recht kan evenmin voorzien in het door mij voorgestane uniform toe te passen en wettelijk verankerde klachtrecht, analoog aan het systeem van de Politiewet 1993.

Voorts wordt met de overeenkomst van opdracht een gezagsrelatie geconstrueerd (nl. via de bevoegdheid om aanwijzingen te kunnen geven), maar het is twijfelachtig of een overeenkomst van opdracht zover mag gaan. Formeel mag een overeenkomst van opdracht nl. niets bevatten dat op een gezagsrelatie duidt. Met de ambtenaarstatus is daarover geen enkel misverstand. Een civielrechtelijke overeenkomst die wel een gezagsrelatie kan en mag regelen – de arbeidsovereenkomst – is op volontairs niet toepasbaar. Een arbeidsovereenkomst bevat o.a. het element «loon» en daarvan is bij de volontair geen sprake. Vanwege de rechtszekerheid moet ook daarom de gezagsrelatie en wijze van aanstelling eenduidig geregeld zijn. Met de ambtelijke status is dat het geval.

De status van ambtenaar maakt het ten slotte ook mogelijk om wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden centraal en in lijn met het overige politiepersoneel te regelen. Dit voorkomt ook de – ongewenste – situatie dat alle aparte overeenkomsten via de korpsen moeten worden opengebroken.

Stand van zaken tot nu toe

Een werkgroep, bestaande uit enkele vertegenwoordigers vanuit het politieveld en BZK, is verzocht om de noodzakelijke elementen voor een «slanke» rechtspositieregeling, uitgaande van de ambtenarenstatus, voor de volontair in kaart te brengen. Bij de centraal en uniform te regelen zaken kan in elk geval worden gedacht aan onderwerpen als integriteit, screening, ontslag etc. Uitgangspunt is dat allerlei andere zaken primair aan de korpsen c.q. het bevoegd gezag worden overgelaten. De strekking van de voorstellen van de werkgroep en de vraag of daarmee daadwerkelijk in voldoende mate kan zijn voorzien in flexibiliteit en maatwerk zijn mede bepalend voor de uiteindelijke oordeelsvorming. Zowel politieveld als BZK achten die flexibiliteit essentieel. Het politieveld heeft overigens, zoals hiervoor reeds (onder 2.) terloops opgemerkt, kenbaar gemaakt aarzelingen te hebben bij nut en noodzaak van de ambtelijke status voor de volontair zonder BOA-status. In een later stadium zal ik u over de uitkomsten van deze discussie informeren. Daarbij zal ik ook het alsdan verkregen standpunt van de politievakorganisaties vermelden.

6. Inzet

De inzet van de volontair is een zaak voor het bevoegd gezag. Met de betrokkene worden afspraken gemaakt over het aantal uren dat werkzaamheden worden verricht. Daar horen vanzelfsprekend ook afspraken bij ten aanzien van begeleiding, plaats van «tewerkstelling» e.d. Binnen de regiokorpsen dient een en ander zijn beslag te krijgen. Dit sluit aan bij de bestaande praktijk.

7. Opleidingen

Zoals gezegd dienen de taken en opleiding van de volontair te worden gespiegeld aan zijn reguliere variant. Voor de volontair zonder BOA-status betekent dit dat er geen nadere eisen door mij worden gesteld ten aanzien van de opleidingseisen. Het bevoegd gezag kan zelf bepalen of voor het vervullen van de betreffende taken aanvullende opleidingseisen nodig zijn of niet. Medebepalend in dat verband is het vereiste van een goed imago en voldoende kwaliteit van de dienstverlening en taakuitoefening van de volontair. Ten aanzien van de volontair met BOA-status vloeit uit de spiegeling met de reguliere variant van de «reguliere» BOA voort dat hier de opleidingseisen vanuit de BOA-variant van overeenkomstige toepassing zijn. Deze zijn neergelegd in de door de minister van Justitie vastgestelde«Eindtermen buitengewoon Opsporingsambtenaar» van oktober 2002.

8. Rangen

Op dit moment kunnen executieve vrijwillige politieambtenaren werkzaamheden vervullen in de rang van aspirant en surveillant van politie en bij gebleken geschiktheid tevens in de rang van agent. Overigens ligt, in aansluiting op één van de aanbevelingen in het rapport-Bakker terzake, een wijziging van het Rangenbesluit in het verschiet om de doorstroming van vrijwilligers naar hogere rangen mogelijk te maken. De Kamer heeft in het Algemeen Overleg van 13 december 2004 de voorstellen van de werkgroep Bakker en mijn visie daarop overgenomen. Wat betreft de volontairs geldt als uitgangspunt dat er geen rangen beschikbaar zijn. Voor de volontairs met BOA-status gelden de reguliere onderscheidingstekens voor de «reguliere» BOA.

9. Uniform

Indien de volontair (zowel met als zonder BOA-status) taken verricht in het publieke domein of activiteiten uitoefent, waarbij sprake is van contact met het publiek, moet herkenbaar zijn dat deze werkzaam is bij het politiekorps. Dit betekent dat er in dergelijke gevallen eisen gelden wat betreft de kleding van de volontair. In samenspraak met de (Adviescommissie Kleding van) de Raad van Hoofdcommissarissen worden hier nadere voorschriften gesteld. Zodra hieromtrent definitieve duidelijkheid is verkregen zal ik u nader informeren.

10. Uitrusting/bewapening

Volgens de eerder genoemde circulaire «Functielijst buitengewoon opsporings-ambtenaar» van de minister van Justitie d.d. 8 december 2004 en de circulaire «Toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen» d.d. 28 mei 2003 kunnen aan de buitengewone opsporingsambtenaar de wapenstok, de pepperspray, de surveillancehond en het vuurwapen worden toegekend. De toekenning van deze geweldsmiddelen geschiedt op grond van de Bewapeningsregeling politie door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie. Tevens kan toestemming worden verleend voor het gebruik van handboeien. Deze wordt gegeven door de minister van Justitie. Het verzoek om toekenning van de genoemde geweldsmiddelen, zomede de handboeien, wordt ingediend door het bevoegd gezag. De geweldsmiddelen zullen na de besluitvorming omtrent de concrete aanvraag pas kunnen worden verstrekt wanneer de betrokkene heeft voldaan aan de verplichtingen ter zake van bekwaamheid en geoefendheid, zoals beschreven in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar. Criterium bij de toekenning is dat de werkgever dient aan te tonen dat deze voor de uitoefening van de betreffende functie noodzakelijk zijn. Ten aanzien van de volontairs met de BOA-status kunnen derhalve op dezelfde wijze, dat wil zeggen indien de uitoefening van de betreffende functie dit noodzakelijk maakt en is voldaan aan eisen van bekwaamheid en geoefendheid, geweldsmiddelen, alsmede handboeien worden toegekend. Dit zal overigens in elk concreet geval moeten worden aangetoond. De beoordeling van de noodzaak daartoe ligt, wat betreft de «gewone» BOA, bij de werkgever. Voor de volontairs met BOA-bevoegdheid wil ik die systematiek analoog toepassen. De korpsbeheerder beoordeelt derhalve de noodzaak tot toekenning van geweldsmiddelen. De ministers van BZK en van Justitie geven de uiteindelijke toestemming. Kijkend naar de taken waarvoor de volontair met BOA-bevoegdheid mag worden ingezet, zal overigens, naar alle waarschijnlijkheid, de toekenning van geweldsmiddelen (in het bijzonder het vuurwapen) vrij uitzonderlijk zijn.

11. Vergoedingen

De executieve vrijwillige politieambtenaren ontvangen voor hun werkzaamheden een vaste jaarvergoeding en tevens een uurvergoeding. Deze uurvergoeding wordt toegekend indien betrokkene, in opdracht van het bevoegd gezag, een opleiding of cursus volgt, die voor zijn functie relevant is, dan wel indien hij deelneemt aan een oefening of vaste dienst doet. Een dergelijke vergoeding is op zijn plaats aangezien een executieve vrijwilliger, binnen het Takenbesluit vrijwillige politie, volledig inzetbaar is voor executief politiewerk en zich, voorts, ook beschikbaar moet houden voor inzet en oefening. Ten aanzien van de volontairs (zowel met als zonder BOA-status) acht ik het, in tegenstelling tot de executieve vrijwilliger, niet noodzakelijk dat een jaar- respectievelijk uurvergoeding wordt toegekend. Daarvoor zijn verschillende redenen aan te voeren. Eén van de redenen is dat de eis van geoefendheid en het zich beschikbaar houden voor de inzet bij volontairs niet aan de orde is. Daarnaast speelt ook bij de volontair zelf het ontvangen van een (uur)vergoeding voor de geleverde werkzaamheden geen enkele rol. Voor de volontairs is de belangrijkste drijfveer dat zij hun expertise kosteloos ter beschikking willen stellen van de korpsen op een voor hen passende AT-plek. Een en ander sluit ook aan op de praktijk bij de korpsen. Wel kunnen de volontairs aanspraak maken op een onkostenvergoeding. Het betreft een vergoeding van de «redelijke kosten», waarbij onder meer kan worden gedacht aan: fietskosten, telefoonkosten, kosten OV-abonnement, kilometervergoeding auto, kosten parkeerkaart, kosten OV i.v.m. eventuele cursussen en vergoeding van maaltijden tijdens overwerk.

12. Werving/financiële stimulans

Ik hecht eraan dat de ontwikkelingen in de regio's rondom volontairs, vanwege de meerwaarde voor de korpsen, onverkort doorgaan en dat de werving en inzet voortvarend ter hand wordt genomen. Overigens mag dit niet ten koste gaan van de executieve vrijwilligers. Het is daarbij mijn intentie om de flexibiliteit en het maatwerk voor de regiokorpsen en burgers zoveel mogelijk te garanderen. In dat verband ben ik voornemens om aan de korpsen een eenmalige stimuleringsbijdrage (als het ware een startbijdrage) toe te kennen. Deze bijdrage dient ter implementatie van de voornemens met betrekking tot de volontairs dan wel voor verdere doorontwikkeling van executieve vrijwilligers. De omvang van deze bijdrage zal later worden bekend gemaakt, zodra over alle aspecten van het beleid en de voornemens met betrekking tot de volontairs definitieve duidelijkheid is ontstaan. Naar verwachting zal in de zgn. decembercirculaire hieromtrent meer duidelijkheid kunnen worden gegeven. Daarbij zullen dan ook de voorwaarden kunnen worden aangegeven waaronder het beschikbare budget dient te worden aangewend respectevelijk de wijze waarop verantwoording dient plaats te vinden.

13. Standpunt beraden

In een gezamenlijke reactie van de voorzitters van het Korpsbeheerdersberaad respectievelijk de Raad van Hoofdcommissarissen d.d. 21 april 2005 is op mijn visie en voornemens gereageerd. Centraal in de reactie staat de rechtspositie van de volontairs. De voorzitters van de beraden beschouwden mijn argumenten om te komen tot een ambtenarenstatus van algemeen juridische aard. Zij wezen erop dat de ambtenarenstatus indruist tegen de aard van het vrijwilligerswerk en dat deze status niet bij dit soort werk lijkt te passen. De ambtelijke status voor de volontairs met BOA-bevoegdheid achten de beraden passend. Daarbij stelden de beraden ook dat, indien ik van oordeel zou zijn dat de ambtenarenstatus voor de volontairs zonder BOA-bevoegdheid essentieel is voor een adequate rechtspositieregeling, die regeling eenvoudig zou zijn, zonder extra (administratieve) werklast en met mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit. De beraden gaven tenslotte aan dat zij het voorstel voor een landelijke rechtspositieregeling (zie eerder deze brief, paragraaf 5.) met belangstelling tegemoet zagen en dat zij zich het recht wilden voorbehouden om daarop, indien nodig, in een later stadium inhoudelijk nog te reageren.

14. Resumé/besluit

Met de in deze brief vervatte beleidsvoornemens en uitgangspunten ten aanzien van de volontairs wil ik aansluiten bij de ontwikkelingen en de praktijk binnen de korpsen. De korpsen wordt de ruimte geboden om binnen bepaalde grenzen, zoals in deze brief geschetst, invulling te geven aan de inzet van volontairs. Ruimte voor differentiatie, flexibiliteit en maatwerk binnen de korpsen acht ik in dat verband essentieel. Wellicht ten overvloede zij nog vermeld dat ik met mijn standpunt niet pleit voor het laten «uitsterven» van de huidige, executieve, vrijwillige politieambtenaar. Met de door mij voorgestane koers kunnen de regiokorpsen, vanuit hun eigen behoefte en met inachtneming van enkele randvoorwaarden nadrukkelijk zelf bepalen in welke categorie van vrijwillige politieambtenaren (de executieve vrijwillige politieambtenaar, de AT-vrijwilliger (volontair) met BOA-status of de AT-vrijwilliger (volontair) zonder BOA-status) men, afgestemd op de eigen behoefte, wil investeren. Zoals aangegeven heb ik ten aanzien van de rechtspositionele aspecten de voorkeur uitgesproken voor een ambtenarenstatus voor alle volontairs, ingebed binnen het systeem van de Politiewet 1993, incl. een «slanke» rechtspositieregeling). Met het politieveld vindt hierover thans nog discussie plaats. Over de definitieve uitkomsten daarvan zal ik u in een later stadium berichten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Zie ook het rapport «Burgers bij de politie, een toolkit voor de inzet van burgers bij de politie», Research voor beleid, in opdracht van de Raad van Hoofdcommissarissen (2003).

Naar boven