29 628 Politie

Nr. 209 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 mei 2010

1. Inleiding

Bijgaand bied ik u aan het rapport Onderzoek beloningen, toelagen en declaraties politietop van de Rijksauditdienst (RAD) van 6 mei 20101. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 december 2009 (kamerstuk 29 628, nr. 187).

Aan deze brief heb ik tevens toegevoegd een geanonimiseerde, niet tot personen herleidbare samenvatting van de onderzoeksbevindingen naar de 70 betrokken functionarissen en hun beloningen en toelagen, alsook 560 van de in totaal 2.386 onderzochte declaraties1. Hiermee wordt recht gedaan aan enerzijds de grondwettelijke plicht tot informatieverstrekking jegens het parlement en anderzijds de privacy van de betrokken functionarissen.

Mijn ambtsvoorgangster heeft toegezegd alle gegevens die voortvloeien uit het WOB-verzoek van RTL inzake buitenlandse dienstreizen aan uw Kamer te verstrekken (Tweede Kamer, 2009–2010, 29 628, nr. 175, blz 10). Inmiddels heb ik alle gevraagde informatie ontvangen. Gelet op de samenhang met de uitkomsten van het RAD-onderzoek (onderdeel declaraties) heb ik de informatie als bijlage bij deze brief gevoegd. Hierbij merk ik op dat de reikwijdte van het RAD-onderzoek op dit punt beperkter is dan het WOB-verzoek van RTL.

In paragraaf 2 zal ik een reactie geven op hoofdlijn van het RAD rapport. In paragraaf 3 ga ik in op de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden van de politietop omdat dit mijn reactie op de algemene bevindingen van de RAD in een kader plaatst. In paragraaf 4 zal ik een reactie geven op de algemene bevindingen van de RAD. In de paragrafen 5 en 6 ga ik in op de individuele bevindingen van de RAD en schets ik mijn standpunt terzake. Ik richt mij daarbij voornamelijk op die constateringen van de RAD dat er geen sprake is van overeenstemming met de landelijke regelgeving of met het (landelijke) Bapt. In concreto doel ik op het schema van het RAD-rapport op pagina 19, kolommen 3 en 4 (de zogenoemde NIOM-gevallen).

2. Reactie op de hoofdlijn van het rapport

De uitkomsten van het onderzoek maken duidelijk dat de beloningen en toelagen die de (plv.) korpschefs hebben ontvangen in een grote meerderheid van de gevallen in overeenstemming zijn met de (landelijke) regelgeving en het (landelijke) beleid.

Ook de declaraties die de (plv.) korpschefs vergoed hebben gekregen, waren in grote meerderheid van de gevallen in overeenstemming met de regelgeving. Er is derhalve niet gebleken van grootschalig misbruik door de politietop, zoals voor de start van het onderzoek door sommigen werd gesuggereerd. Opvallend is overigens wel dat niet altijd de korpsbeheerder de declaratie heeft getekend.

Niettemin geeft een beperkt aantal verstrekkingen dat niet in overeenstemming is met de regelgeving mij aanleiding om de desbetreffende korpsbeheerders te verzoeken deze te heroverwegen. Ik kom hierop terug in paragraaf 5.

3. Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politietop

Reeds in het najaar van 2009 heeft mijn ambtsvoorgangster aan het Korpsbeheerdersberaad i.o. (Kbb i.o.) een voorstel gedaan tot versobering, vereenvoudiging en harmonisatie van het beloningspakket waarop de politietop ingevolge de huidige rechtspositie aanspraak heeft. Zij heeft de Tweede Kamer in december 2009 toegezegd dit pakket niet eerder af te ronden dan na het verschijnen van het RAD-onderzoek.

Het voorgestelde pakket arbeidsvoorwaarden voor de politietop zal in ieder geval bestaan uit een salaris, een vakantieuitkering, een eindejaarsuitkering en een pensioenregeling.

Daarnaast kán de korpsbeheerder besluiten gebruik te maken van de volgende arbeidsvoorwaarden en werkgeversfaciliteiten:

  • een onkostenvergoeding (maximaal 5% van het brutojaarsalaris);

  • een dienstauto;

  • één algemene toelage (een aantal toelagen wordt samengebracht in één algemene toelage die jaarlijks wordt toegekend waardoor stapeling niet meer mogelijk is. Deze bedraagt maximaal € 25.000 bruto. Toekenningscriteria daarbij zijn: het functioneren van de functionaris, bijzondere prestaties, werving en behoud, waarneming, detachering, inconveniënten, gratificatie, buitengewone toewijding, opting out);

  • gebruik laptop, mobiele telefoon, creditcard, verhuiskosten conform het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskostenkosten, werkplek thuis (PC, printer, fax).

De bezoldiging moet onder 130% van het ministersalaris blijven, maar met werkgeversfaciliteiten erbij geldt de normering zoals die is opgenomen in het wetsvoorstel «Wet normering uit publieke middelen gefinancierde bezoldiging topfunctionarissen.

Ook zal er geen compensatie van belastingheffing plaatsvinden.

Verder worden er geen afspraken opgenomen over vroegtijdig terugtreden met behoud van rechten.

Ten slotte worden geen afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden bij vertrek, of over aanvullingen op het pensioen.

Bovengenoemde voorstellen zijn op 27 januari 2010 met het Kbb i.o. besproken. Het Korpsbeheerdersberaad staat positief tegenover de voorgestelde harmonisering. De definitieve vaststelling van dit pakket is uitgesteld totdat de uitkomsten van het RAD-onderzoek bekend zouden zijn, opdat het pakket nog zou kunnen worden aangepast aan de hand van de bevindingen van dat onderzoek. Daartoe is in een beperkt aantal situaties aanleiding. Ik kom daar in mijn reactie op terug. Ik merk overigens op dat het gehele pakket ook onderwerp is van overleg en onderhandeling met de politievakorganisaties.

Mijn ambtsvoorgangster heeft daarnaast ingestemd met het verzoek van het KBB en de politievakorganisaties om een beloningsvergelijkingsonderzoek voor de politietop (schalen 16 tot en met 18). Naar verwachting zal de uitkomst hiervan voor de zomer van 2010 bekend zijn. Ook deze uitkomst kan nog van invloed zijn op de discussie over het nieuwe pakket arbeidsvoorwaarden voor de politietop.

Met het Kbb i.o. is tevens de afspraak gemaakt dat de korpsbeheerder bij een benoeming, bij tussentijdse wijzigingen van arbeidsvoorwaardelijke afspraken en bij ontslagregelingen vooraf het Bureau Algemene Bestuurdienst (Bureau ABD) van mijn ministerie moet betrekken. Bureau ABD is hiermee inmiddels gestart en heeft al bij een aantal benoemingen de korpsbeheerders geadviseerd over de arbeidsvoorwaarden. Bureau ABD toetst daarbij de beloningsvoorstellen op juistheid, inkomensnormering, transparantie (motivering), vergelijkbaarheid, uniformering (hele publieke sector). 

Met de arbeidsvoorwaardentoets en op basis van haar centrale positie en ervaring met de ambtelijke top, draagt Bureau ABD bij aan het voorkomen van onwenselijke arbeidsvoorwaardelijke verschillen in vergelijkbare situaties, aan verbetering van de kwaliteit van arbeidsvoorwaardelijke besluiten en aan landelijke vergelijkbaarheid en afstemming op dit gebied.   

Het doel van bovenstaande voorstellen en aanpak is om zoveel als mogelijk de door de RAD gesignaleerde situaties in de toekomst te voorkomen.

Hierna zal ik ingaan op de algemene bevindingen uit het RAD-onderzoek.

4. Reactie op algemene bevindingen RAD

4.1.

De RAD constateert dat het begrip representatie niet in de regelgeving is gedefinieerd. Ook in het Beleidskader arbeidsvoorwaarden politietop (hierna: Bapt) van 16 januari 2007 is «representatie» beperkt omschreven. (blz. 10)

Hierdoor kon onduidelijkheid ontstaan over de vraag welke kosten onder de representatietoelage vallen en welke nog afzonderlijk declarabel zijn.

Wel is in het Bapt verduidelijkt dat een afspraak moet worden gemaakt welke kosten nog afzonderlijk declarabel zouden kunnen zijn. Na het verschijnen van het Bapt op 16 januari 2007 zijn 12 representatietoelagen toegekend; in 10 gevallen is die afspraak niet gemaakt. (blz. 10)

Reactie

Ingevolge artikel 20 van het Besluit bezoldiging politie kan maximaal 5% van het salaris worden toegekend als representatiekostenvergoeding. In het maatschappelijk verkeer wordt een dergelijke toelage beschouwd als vergoeding van zakelijke onkosten die voortvloeien uit de uitoefening van de functie. De regelgeving omschrijft dit begrip niet nader. Om die reden is in het Bapt vermeld dat bij toekenning met betrokkenen moet worden afgesproken wat daaronder valt en wat niet.

In het hiervoor genoemde pakket arbeidsvoorwaarden voor de politietop is bij de onkostenvergoeding een opsomming opgenomen waarvoor deze vergoeding kan worden ingezet. Bezien zal worden of deze opsomming verdere aanscherping behoeft.

De RAD constateert dat bij toekenning van deze toelage na 16 januari 2007 in 10 gevallen een dergelijke afspraak achterwege is gebleven. Vooruitlopend op de harmonisatie en vereenvoudiging van de arbeidsvoorwaarden van de politietop zal dit alsnog dienen te gebeuren. Ik zal de desbetreffende korpsbeheerder hierom verzoeken.

4.2.

Eén korpschef is ingeschaald in schaal 18 waar dat conform de regelgeving schaal 17 zou moeten zijn. De betrokken korpsbeheerder heeft daar van het ministerie van BZK mondeling goedkeuring voor gekregen. Volgens de RAD had de minister van BZK op grond van artikel 48 Bbp daarvoor een bijzondere regeling moeten treffen. (blz. 9)

Reactie

De RAD komt tot de conclusie dat de inschaling niet in overeenstemming is met de regelgeving aangezien naar zijn oordeel niet de juiste procedure is gevolgd.

Ik deel de conclusie van de RAD inzake het toepassen van artikel 48 Bbp niet. Het niveau van de inschaling vloeit niet rechtstreeks voort uit het Bbp, maar is gebaseerd op de functie- en indelingssystematiek die is opgenomen in Fuwasys (functiewaarderingssysteem).

Artikel 48 Bbp vereist een bijzondere regeling van de Minister van BZK als van het Bbp wordt afgeweken. Deze regeling is niet getroffen. De korpsbeheerder kan op basis van het Bbp en Fuwasys tot een (hogere) inschaling overgaan. Er is dus geen formele toestemming nodig van de Minister van BZK om op grond van artikel 48 een bijzondere regeling te treffen.

Over de hoogte van de inschaling merk ik op dat het hier om een noodoplossing ging. Met de korpsbeheerder vond ik het van essentieel belang dat er, op tijdelijke basis, voor een bepaald aantal maanden een korpschef zou worden aangesteld tot het moment van de definitieve invulling van deze vacature.

4.3.

De RAD geeft ten aanzien van de toekenning van de beloningscomponenten aan dat voor nagenoeg alle afwijkingen van de landelijke regelgeving (24 van de in totaal 196 onderzochte beloningscomponenten) geldt dat het bevoegd gezag buiten de kaders van de landelijke regelgeving is getreden. Uit wederhoor is gebleken dat het bevoegd gezag van mening is in de betreffende situaties bevoegd te zijn geweest. (blz. 11)

Reactie

De RAD constateert hier dat het bevoegd gezag van mening was in de betreffende situaties bevoegd te zijn geweest, terwijl achteraf kan worden vastgesteld dat dit in al deze gevallen niet het geval was. De betrokkenheid vooraf van het Bureau ABD bij het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden zal ertoe leiden dat dergelijke misverstanden niet meer kunnen leiden tot afwijkingen van landelijke regelingen.

4.4.

Ten aanzien van groepsreizen naar het buitenland zijn de (plv) korpschefs vrijwel unaniem van mening dat dit bedrijfskosten zijn waarop het Brvvp niet van toepassing is. (blz. 11)

Reactie

Ook indien (plv) korpschefs als groep reizen, heeft de individuele (plv) korpschef te maken met de voor hem of haar geldende rechtspositie. Ook een (plv) korpschef heeft toestemming nodig van het naasthogere gezag voor het maken van een dergelijke reis. En als het een reis betreft die in diensttijd wordt gemaakt, dan is het een dienstreis en is het Brvvp van toepassing. Ik zal de korpsbeheerders hierop aanspreken.

Voor de goede orde merk ik op dat de RKC i.o. inmiddels heeft laten weten in het vervolg een soberder aanpak van gezamenlijke studiereizen na te streven.

4.5.

De RAD merkt op dat zowel bij de (plv) korpschefs als bij het bevoegd gezag veel onduidelijkheid blijkt te bestaan over het Bapt. Dit geldt zowel voor de status van het Bapt, het moment van invoering (16 januari 2007) als de in omloop zijnde versies. Dit is mogelijk een verklaring voor de geconstateerde afwijkingen van het beleidskader. (blz. 11)

Reactie

Uit het rapport van de RAD blijkt dat een deel van de onderzochte personen het Bapt niet kent. Een ander deel van de onderzochte personen ervaart het Bapt als een aanvulling op, en niet als verduidelijking van de rechtspositionele kaders.

De toenmalige Minister van BZK heeft op 16 januari 2007 bij brief het Bapt aangeboden aan de korpsbeheerders in afschrift aan de korpschefs en de voorzitter van de Raad van Bestuur van het LSOP. Daarbij is aangegeven dat dit beleidskader de uiterste grenzen aangeeft waarbinnen de korpsbeheerders kunnen beslissen over de arbeidsvoorwaarden bij de aanstelling van ambtenaren in de politietop en bij overige rechtspositionele besluiten ten aanzien van deze ambtenaren.

Dit kader is niet anders dan de vastlegging en verduidelijking van bestaande regelgeving en daarmee bedoeld als het uitdragen van de correcte toepassing van bestaand beleid en regelgeving.

In ieder geval vanaf 16 januari 2007 wisten alle korpsbeheerders en korpschefs, of hadden zij kunnen weten, welke rechtspositionele kaders gelden. Dit gegeven betrek ik bij de beoordeling van de vraag of een verstrekking die door de RAD is aangemerkt als «niet in overeenstemming met de regelgeving» teruggevorderd dient te worden.

Tijdens het algemeen overleg van 16 december 2009 is ook gesproken over een versie van het Bapt uit oktober 2007. In oktober 2007 is het sinds januari van dat jaar geldende Bapt aangevuld met een passage over het inkomensplafond voor de politietop.

4.6.

Uit het totaalbeeld blijkt dat in 12 gevallen de beloningscomponent een grondslag vindt in regionale regelgeving. Het betreft 8 regionale regelingen op grond waarvan aan 12 (plv) korpschefs een vergoeding is verstrekt. De regionale regelingen zijn alle vóór introductie van het Bapt ontstaan, en nog niet aangepast aan de landelijke kaders. (blz. 11)

Reactie

Korpsen hebben in het verleden eigen regelingen afgesproken, al dan niet in overleg met het Regionaal georganiseerd overleg. Ook toen had regionale regelgeving niet in strijd mogen zijn met de geldende regelingen van het Barp en Bbp. Veelal zijn afspraken gemaakt die uitstegen boven het niveau van Barp en Bbp. Sindsdien hebben uit een maatschappelijke noodzaak maximum inkomensgrenzen hun intrede gedaan. Daar wordt in het Bapt ook op gewezen. Mede vanuit die begrenzingen was er noodzaak om regionale regelingen op grond waarvan toekenningen plaatsvonden tegen het licht te houden en aan te passen. De RAD constateert dat het bevoegd gezag in een aantal gevallen de regionale regelingen respectievelijk het regionale beleid had moeten aanpassen aan het landelijk beleid en dat dit niet is gebeurd.

Afschaffing van de regionale regelgeving en het regionale beleid past in mijn streven tot vereenvoudiging en harmonisatie van het beloningspakket van de politietop. Zoals eerder gemeld heeft mijn ambtsvoorgangster daar al voorstellen voor voorbereid. Regionale aanvullende afspraken passen daar niet meer bij. Ik zal het Kbb verzoeken vooruitlopend op de nieuwe regels enkel nog de landelijke regelgeving en het landelijke beleid ten aanzien van arbeidsvoorwaarden voor de politietop toe te passen en de regionale regelgeving ter zake niet meer toe te passen, zeker niet in nieuwe gevallen. De formele intrekking van deze regelingen zal tevens inzet van overleg en onderhandeling zijn met de vakorganisaties.

5. Individuele bevindingen RAD en te nemen maatregelen.

Hoewel het merendeel van de toekenningen in overeenstemming is met de regels, concludeert de RAD dat een aantal toekenningen niet in overeenstemming is met de regelgeving, zowel landelijk, als regionaal. Hetzelfde geldt voor het aantal onderzochte declaraties. Ik verwijs in dit verband met name naar de pagina’s 19 en 22/23 van het RAD rapport. Hierna schets ik in het kort de conclusies van de RAD en geef ik aan welke maatregelen geïndiceerd zijn of welke maatregelen al genomen zijn.

5.1 Beloningen

Over het algemeen zijn de beloningen in overeenstemming met de landelijke regelgeving.

Daar waar de RAD twee incidenten op dit terrein signaleert, zie ik geen aanleiding voor individuele maatregelen. Ik kom daar in onderdeel 5.5 op terug. Inmiddels is door de toets van de beloningsvoorstellen door de ABD de regie op de beloning van de politietop versterkt.

5.2 Dienstauto’s

De RAD constateert dat er voor dienstauto’s geen landelijke regels bestaan en dat hierover ook in het Bapt geen bepalingen zijn opgenomen. De RAD heeft zich beperkt tot een inventarisatie van autokostenvergoedingen en komt niet met bevindingen. Thans is een aparte regeling persoonsgebonden dienstvoertuigen in voorbereiding. Dit maakt deel uit van het pakket harmonisatie arbeidsvoorwaarden van de politietop. In deze regeling zal onder meer ook de waarde van de aan te schaffen dienstauto genormeerd worden.

5.3 Toelagen

Op het gebied van toelagen constateert de RAD in de volgende gevallen dat er geen overeenstemming is met de regelgeving:

  • 1. functioneringstoelagen (bij 3 personen niet in overeenstemming met landelijke regelgeving; functioneringstoelage op moment van aanstelling),

  • 2. tegemoetkoming verhuizing (bij 2 personen niet in overeenstemming, want zij ontvingen een vergoeding dubbele woonlasten die hoger is dan het geldende maximum van € 600 per maand),

  • 3. toekennen consignatie- en meerwerktoelage (Art. 18 Bbp voorziet niet in meerwerk en toelage is te hoog);

  • 4. overige toelagen en vergoedingen (9x niet in overeenstemming met de regelgeving; bijvoorbeeld vergoeding internetabonnement/kinderopvang/vertrekregeling/persoonlijke toelage/compensatie belastingregeling);

  • 5. toekenning onjuiste uitkering ambtsjubileum ( netto in plaats van brutovergoeding;

  • 6. daarnaast zijn er enkele toelagen en vergoedingen die niet zijn geregeld in de landelijke regelgeving, maar die wel zijn geregeld in een regionale regeling (8x) en

  • 7. de representatietoelage: 17x niet in overeenstemming (bij 7 personen niet in overeenstemming omdat maximumbedrag is overschreden; bij 10 personen, waarbij de toelage is toegekend na invoering van het Bapt op 16 januari 2007, is in afwijking daarmee niet de afspraak gemaakt welke kosten nog afzonderlijk declarabel zouden moeten zijn).

5.4 Declaraties

Van het aantal van 2.386 verantwoorde declaraties zijn er 560 onderzocht, waarvan bij 30% bevindingen zijn opgenomen.

In het onderzoek heeft de RAD situaties aangetroffen waarin bij de korpschefs de bevoegdheid is neergelegd om declaraties te autoriseren die henzelf regarderen. Bijvoorbeeld het tekenen van eigen declaraties voor buitenlandse dienstreizen.

Deze situatie is vanzelfsprekend ongewenst en noopt tot aanpassing van de mandaatregelingen van de korpsen. Ik zal de korpsbeheerders dringend verzoeken een eind te maken aan de situatie waarin (plv.)korpschefs hun eigen declaraties autoriseren.

6. Standpunt in individuele gevallen

Uitgangspunt voor de beoordeling of in individuele gevallen maatregelen zijn geïndiceerd is dat met betrekking tot arbeidsvoorwaarden van politieambtenaren de landelijke regelgeving of het landelijke beleid bepalend is. Op dat niveau vindt immers overleg plaats tussen de Minister van BZK en de politiebonden over die arbeidsvoorwaarden. Bij de beantwoording van de vraag of er naar aanleiding van de beoordeling maatregelen nodig zijn acht ik het van belang of er evident strijd is met landelijke regelgeving of landelijk beleid en of zowel het bevoegd gezag als de betrokken medewerker dat wist of kon weten.

In 11 gevallen (zie pagina 19 van het RAD rapport, kolom 3) constateert de RAD dat niet in overeenstemming is gehandeld met het (landelijke) Bapt (Beleidskader arbeidsvoorwaarden politietop). Een van die 11 gevallen ging over een te hoge inschaling. De RAD constateert dat het Bapt het niet toelaat dat een hogere schaal bij aanstelling wordt toegekend. Hoewel dit op zich klopt, constateer ik dat hier slechts een onjuiste grondslag is gebruikt, maar dat een hogere inschaling op andere grondslag wel mogelijk is. Een beslissing van de korpsbeheerder op basis van het functiewaarderingssysteem is hier voldoende. Nadere actie ten aanzien van dit geval is dan ook niet geïndiceerd.

In de overige 10 gevallen betreft het een representatietoelage. Het Bapt geeft aan dat in dergelijke gevallen de korpsbeheerder een afspraak moet maken met de (plv) korpschef over welke kosten wèl en welke kosten niet onder de toelage kunnen vallen. De RAD constateert dat in de onderhavige 10 gevallen deze afspraken niet zijn gemaakt. Kennelijk heeft men het maken van zo’n afspraak niet opgevat als voorwaarde voor de rechtsgeldigheid van zo’n toelage. Het is echter onredelijk om de gevolgen hiervan voor rekening te laten komen van de (plv) korpschefs. Ik ben dan ook niet voornemens hier over te gaan tot een verzoek aan de betreffende korpsbeheerders tot terugvordering van deze toelagen. Wel dient de korpsbeheerder met deze ambtenaren alsnog zo’n afspraak te maken, waarbij zou moeten worden aangeknoopt bij de representatievergoeding voor de Topmanagementgroep (TMG-groep) van de rijksambtenaren.

In 12 andere gevallen (pagina 19, kolom 4) constateert de RAD dat niet in overeenstemming is gehandeld met de landelijke regels, maar wel conform regionale regelgeving. In deze gevallen meen ik dat de (plv) korpschefs er redelijkerwijs van mochten uitgaan dat deze verstrekkingen niet onrechtmatig waren. Daarbij spelen algemene rechtsbeginselen als gewekt vertrouwen en het beginsel van rechtszekerheid een belangrijke rol. Om die reden zal ik hier evenmin de betrokken korpsbeheerders verzoeken over te gaan tot terugvordering. Wel dienen alle regionale regelingen ingetrokken te worden. Ik verwijs in dit verband naar par. 4.6.

In 24 gevallen (zie pagina 19 van het RAD rapport, kolom 4) komt de RAD tot de conclusie dat er een toekenning is gedaan die niet in overeenstemming is met de landelijke regelgeving, terwijl evenmin een grondslag bestaat in een regionale regeling. Een van deze gevallen betreft een te hoge inschaling. Ook in dit geval kon de korpsbeheerder op basis van het functiewaarderingssysteem een hogere schaal toekennen. In dat geval is derhalve geen nadere actie geïndiceerd.

In de 23 overige gevallen is nog onzeker of er sprake dient te zijn van intrekking dan wel terugvordering, of dat een rechtvaardigingsgrond kan worden gegeven die daaraan in de weg staat. Een voorlopige eerste indruk is dat voor een aantal van deze toekenningen inderdaad rechtvaardigingsgronden zijn te geven. Ik zal mij hierover met de korpsbeheerders in kwestie verstaan. Het uiteindelijke standpunt in deze gevallen zal ik nog nader met u communiceren. Overigens moet daarbij worden bedacht dat er weliswaar aanleiding kan zijn tot intrekking/terugvordering, maar het juridisch gezien niet altijd mogelijk is deze vordering te effectueren, als het bevoegd gezag een formeel besluit heeft genomen.

Voor reis- en verblijfskosten binnen- en buitenland waarop de Brvvp-regels van toepassing zijn en de RAD constateert (pagina 23 rapport) dat de werkelijke gedeclareerde bedragen hoger zijn dan de in het Brvvp genormeerde bedragen, zal ik de desbetreffende korpsbeheerders verzoeken de bedragen die uitkomen boven de genormeerde bedragen terug te vorderen. Tenzij de korpsbeheerder, indien hij akkoord is gegaan, een adequate motivering voor de hogere kosten kan aangeven.

Ten aanzien van de gedeclareerde kosten waarvoor geen bewijsstuk is aangetroffen (rapport pagina 24), zal ik de korpsbeheerders verzoeken de bedragen terug te vorderen. Tenzij deze verstrekkingen zijn te verklaren uit een onduidelijke respectievelijk voor meerdere uitleg vatbare regelgeving. In dat geval ben ik van oordeel dat de desbetreffende functionarissen daarvan geen verwijt treft en hoeft geen terugvordering plaats te vinden.

Daar waar de landelijke regelgeving ter zake van declaraties tot onduidelijkheden heeft geleid bij de toepassing, zal ik overgaan tot het wegnemen van die onduidelijkheden en de regelgeving doen aanpassen. Het spreekt vanzelf dat bij aanpassingen van regelgeving de politievakorganisaties zullen worden betrokken.

Ten slotte zal ik alle korpsbeheerders een brief sturen waarin ik hen verzoek op basis van de uitkomsten in het RAD-rapport de interne procedures, werkprocessen en de administratieve organisatie/interne controle binnen het korps te analyseren op tekortkomingen en deze aan te passen, in het bijzonder de mandaatregeling.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven