29 628
Politie

nr. 154
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2009

Inleiding

Zoals u bekend heeft het kabinet een aantal maatregelen moeten treffen in reactie op de financiële en economische crisis. Die maatregelen raken ook onvermijdelijk de politie. Ik heb u hierover in mijn brief van 30 juni 2009 in eerste instantie geïnformeerd. Op 1 juli jl. hebben wij hierover in een algemeen overleg gesproken.

In overleg met de korpsbeheerders ben ik inmiddels gekomen tot een set van maatregelen waarmee de financiële problematiek voor de volgende jaren het hoofd moet worden geboden. In het overleg met uw Kamer van 10 september 2009 heb ik u hierover geïnformeerd. In de bijlage stuur ik u het door het Korpsbeheerdersberaad en mij gesloten akkoord. Ik ben ervan overtuigd dat, als alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen, deze maatregelen op een verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.

In het algemeen overleg van 1 juli 2009 heeft u gevraagd om een nadere uitleg over de relatie tussen deze maatregelen en de ontwikkeling van de politiesterkte (A). Door middel van deze brief doe ik deze toezegging gestand. Daarbij doe ik tevens mijn toezegging gestand om u te informeren over: de instroom èn uitstroom cijfers van de politie (B), het onderscheid tussen de jaarlijkse actualisatie aan de hand van omgevingskenmerken en de herijking van het budgetverdeelsysteem (C), over de vermogensnormering (D) als een van de maatregelen voor het oplossen van de financiële problematiek en over de basisvoorziening handhaving (E). Ten slotte ga ik in op het feit dat 9 politiefunctionarissen in 2007 uitkwamen boven de WOPT-norm over dat jaar (F).

A. Politiesterkte

Operationele sterkte in plaats van de huidige sterkteafspraak

In mijn eerdere brieven over de ontwikkeling van de politiesterkte heb ik aangekondigd tot een andere wijze van verantwoorden over het functioneren van de politie te willen komen. Een belangrijke stap in die richting is de focus meer te richten op de operationele sterkte van de politie, en minder op de totale sterkte van de politie. Onderdeel van de afspraak met de korpsbeheerders is samen een definitie van de operationele sterkte vast te stellen. Ik zal u daar zo spoedig mogelijk over informeren, in elk geval voor de behandeling van de begroting van BZK in uw Kamer.

Eerder gemaakte sterkteafspraken Nederlandse politie

In het kader van het Veiligheidsprogramma uit 2002 is de sterkteafspraak voor 2010 vastgesteld op 52 200 fte. Voor de periode na 2011 zijn met het veld en met de Kamer geen sterkteafspraken gemaakt.

Wel zijn naast de sterkteafspraak 2010 in de sterktebrief 2006 afspraken gemaakt om een bandbreedte te gaan hanteren. Deze bandbreedte is in 2007 bij de korpsen geïntroduceerd naast de sterkteafspraak.

Tijdelijke doorgroei van de politiesterkte

De Nederlandse politie vergrijst. De komende 10 tot 15 jaar stromen er grote aantallen politiemensen uit als gevolg van leeftijdsontslag. Hoewel het aantal executieve medewerkers niet gelijk staat aan de operationele sterkte, hierin zijn namelijk ook steeds meer administratief technische medewerkers werkzaam, is de leeftijdsopbouw van het executieve personeel indicatief. Zie hiervoor figuur 1.

KST134914-1.png

Figuur 1: bron PolBis

Tot voor kort konden medewerkers met een executieve functie met leeftijdsontslag op een leeftijd van 58 jaar door gebruikmaking van de Tijdelijke Oudere Regeling (TOR). Vandaar ook dat er nauwelijks executieve medewerkers ouder dan 58 jaar in dienst zijn van de politie. Deze TOR regeling is op 15 maart 2008 stop gezet en vervangen door de Levensloopregeling, die voor iedere werknemer geldt. De verwachting is dat veel medewerkers langer zullen doorwerken. Ik kan u dus ook geen exacte uitstroom cijfers geven. De actuele cijfers wijzen echter wel uit, dat door het stimuleren van langer doorwerken de uitstroom als gevolg van vergrijzing later op gang komt dan in eerste instantie verwacht werd.

Naast de tragere uitstroom is sprake van een verhoogde instroom van jongeren. Er zitten immers ongeveer 6000 aspiranten op school die de komende 3 tot 4 jaar klaar zijn met de opleiding en dan zullen meetellen in de politiesterkte. De politiesterkte, en daarbinnen de operationele sterkte, groeit dus nog even door. Zoals in mijn brief van 30 juni jl. is verwoord, zal de politiesterkte de komende jaren ruimschoots boven de sterkteafspraak van 2010 uit komen.

Figuur 2 (die overeenkomt met figuur 2 uit mijn eerdere brief van 30 juni 2009) geeft een realistische verwachting weer, gebaseerd op onderstaande aannames:

– de huidige sterkteafspraak voor 2010 wordt gehandhaafd,

– in 2010/2011/2012 komen gemiddeld 1600 aspiranten in opleiding,

– vanaf 2013 stijgt het aantal aspiranten naar 2100,

– er is sprake van een reductie van niet-operationele sterkte ten gunste van operationele sterkte,

– verwachte hogere uitstroom wordt later gerealiseerd.

Figuur 2: bron PolBis en Expertisecentrum Personeelsvoorziening Politie

KST134914-2.png

B. in- en uitstroomcijfers van de politie

In 2008 is de sterkte van de Nederlandse Politie gestegen van 52 002 naar 52 322, een toename van 320 fte’s ten opzichte van 2007. Dit als resultante van het aantal medewerkers dat de politie in 2008 heeft verlaten dan wel dat bij de politie in dienst is gekomen. Deze cijfers zijn exclusief het aantal aspiranten.

Het aantal aspiranten steeg in 2008 met 180 fte’s tot 6 243. Tegenover een uitstroom van 1865 fte’s stonden 2 045 fte’s aan nieuwe aspiranten. Zie hiervoor onderstaande tabel.

In- en Uitstroom Politie in 2008

     in
 31-12-2007uit2008 in/uitaspirantenoverig31-12-2008
executief35 363– 1 545<= + 100 =>1 37526035 463
admin-techn16 639– 1 355<= + 220 =>301 54516 859
aspiranten6 063– 1 865<= + 180 =>2 0456 243

Bron Polbis

Verandering van personeelscategorie is in deze cijfers meegenomen als in- en uitstroom (bijvoorbeeld: aspirant is klaar met de opleiding en stroomt uit als aspirant en weer in als executief). Interregionale mobiliteit (personeelsbewegingen tussen korpsen onderling zonder verandering van personeelscategorie) is in deze cijfers niet meegenomen.

Het landelijke sterktecijfer, peildatum 30 juni 2009, is 52 805 fte. (conform de huidige sterkteafspraak) Dit betekent dat het afgelopen half jaar de sterkte bij de politie met bijna 500 fte is toegenomen.

C. Budgetverdeelsysteem regionale politiekorpsen

In het algemeen overleg over de financiële positie van de regiokorpsen op 1 juli jl. is het budgetverdeelsysteem voor de regionale politiekorpsen aan de orde geweest. Gevraagd is naar het onderscheid tussen de jaarlijkse actualisatie aan de hand van omgevingskenmerken en de herijking van het budgetverdeelsysteem. Ook is om nadere informatie gevraagd over de gevolgen van de actualisatie en de herijking voor de budgetjaren 2010 en verder.

Budgetverdeelsysteem algemeen

Met het budgetverdeelsysteem (BVS) wordt beoogd het politiebudget zo rechtvaardig mogelijk te verdelen over de regionale politiekorpsen. Het BVS verdeelt het beschikbare BVS budget over de 25 regionale politiekorpsen via vier hoofdwerksoorten die aansluiten op de bij wet vastgelegde taken van de politie. Voor de verdeling van het budget per werksoort over de regionale politiekorpsen is voor elke werksoort een formule vastgesteld waarin één of meer omgevingskenmerken zijn opgenomen. Omgevingskenmerken zijn door de politie niet te beïnvloeden kenmerken van de regio die de werklast van de politie zo goed mogelijk voorspellen. Voorbeelden hiervan zijn oppervlakte, inwonertal en omgevingsadressendichtheid.

Jaarlijkse actualisatie

Het huidige BVS is geen statisch maar een dynamisch model. Jaarlijks wordt de budgetverdeling berekend voor het lopende en komende budgetjaar en tevens wordt een indicatie gegeven van de drie daarop volgende jaren op basis van de meest actuele scores op de omgevingskenmerken. De resultaten van de jaarlijkse actualisatie van de omgevingskenmerken worden gepresenteerd in de zogenaamde junicirculaire. In de junicirculaire van 2009 (verschenen op 9 juli 2009) zijn de aangepaste budgetten voor het budgetjaar 2010 gepresenteerd als gevolg van deze jaarlijkse actualisatie.

De actualisatie heeft een wijziging van de budgetten van de regionale politiekorpsen tot gevolg. Wanneer de actualisatie een daling van het budget van een korps tot gevolg heeft die groter is dan 1% ontvangt dat korps frictiecompensatie. Het korps ontvangt dan één jaar de daling boven de 1% terug als compensatie. Is de daling meer dan 2% dan ontvangt het korps in het tweede jaar de helft van de daling boven de 1% terug als compensatie. In mijn brief van 30 juni 2009 over aan de regionale politiekorpsen verstrekte compensatie is de frictiecompensatie in de jaren 2007, 2008 en 2009 opgenomen. In 2010 zullen de volgende regionale politiekorpsen frictiecompensatie ontvangen.

KorpsenFrictiecompensatie 2010 (in euro’s)
Groningen10 395
Fryslân195 524
Drenthe86 034
Gelderland-Zuid575 589
Rotterdam-Rijnmond2 335 192
Totaal3 203 004

Bron: Junicirculaire 2009

Herijking

Het huidige BVS is ingevoerd op 1 januari 2007. Bij de totstandkoming van het huidige BVS is afgesproken om periodiek een herijking te laten plaatsvinden. Deze was gepland in 2010 ten behoeve van het budgetjaar 2012. Op verzoek van de regionale politiekorpsen heb ik deze herijking vervroegd naar dit jaar, zodat de resultaten in de junicirculaire van 2010 kunnen worden gepresenteerd ten behoeve van het budgetjaar 2011. De volgende aandachtspunten zijn door het Korpsbeheerdersberaad benoemd:

– de definiëring en doorwerking in het model van grootstedelijke problematiek (centrumgemeenten en grootstedelijke agglomeraties) en de cumulatie daarvan,

– de grensproblematiek,

– een herijking van de onderliggende correlaties en andere financieel technische punten.

De evaluatie van het budgetverdeelsysteem hangt niet samen met de jaarlijkse actualisatie van de omgevingskenmerken (en de hieruit voortvloeiende budgetmutaties) in het huidige budgetverdeelsysteem. De resultaten van de herijking en de jaarlijkse actualisatie dienen dan ook afzonderlijk te worden beschouwd. In 2010 worden de budgetten aangepast als gevolg van de jaarlijkse actualisatie van de omgevingskenmerken zoals gepresenteerd in de junicirculaire van 2009. In 2011 zullen de budgetten worden aangepast als gevolg van de herijking van het budgetverdeelsysteem. Op dit moment loopt de herijking nog en is niet te aan te geven wat de uitkomsten zullen zijn. Ze zullen worden gepresenteerd in de junicirculaire van 2010.

Niet actualiseren in 2010 is geen optie

Het BVS is vastgelegd in wet- en regelgeving. Ook het feit dat jaarlijks actualisatie plaatsvindt, is opgenomen in het Besluit Financiën Regionale Politiekorpsen. Hiervan afwijken, bijvoorbeeld om vooruit te lopen op het herijkte BVS dat vanaf 2011 in werking treedt, behoort daarom, uitgaande van de huidige regelgeving, juridisch gesproken niet tot de mogelijkheden. Niet actualiseren in 2010 zou voor het budget van een aantal korpsen gunstig zijn, maar voor andere korpsen ongunstig. Deze korpsen zullen zich dan terecht beroepen op de regelgeving zoals die in het Besluit Financiën Regionale Politiekorpsen is opgenomen. Ook voor 2010 wordt wel bezien of de financiële situatie van een korps extra ondersteuning nodig maakt. Op dit moment is om die reden voor 2010 al een bijdrage artikel 3 of artikel 4 voor een aantal korpsen opgenomen in de junicirculaire 2009. Het gaat op dit moment om de regionale politiekorpsen Twente (€ 1 000 000,– in 2010), Drenthe (€ 3 268 000, in 2010) en Fryslân (een nog vast te stellen bedrag in 2010). In mijn brief van 30 juni 2009 (kenmerk 2009-0000354249) over aan de regionale politiekorpsen verstrekte compensatie zijn de artikel 3 en 4 bijdragen opgenomen die ter ondersteuning van de financiële situatie van een korps in de jaren 2007, 2008 en 2009 zijn of worden verstrekt. Voor 2011 zal op basis van de herijking een nieuwe situatie ontstaan. Welke budgettaire gevolgen dit zal hebben voor de verschillende regionale politiekorpsen is op dit moment niet te zeggen. In de Junicirculaire van 2010 zal dit zichtbaar worden gemaakt.

D. Vermogensnormering en liquide maken eigen vermogen politiekorpsen

In het AO van 1 juli jl. en het overleg met uw Kamer van 10 september jl. heeft u gevraagd op welke manier het eigen vermogen van de regionale politiekorpsen liquide wordt gemaakt en wat de minimale omvang van het eigen vermogen zou moeten zijn om tekorten op te vangen. Daarnaast heeft u gevraagd wat dit betekent voor de solvabiliteit van de regio’s. Ik heb u toegezegd schriftelijk in te gaan op de techniek van de omzetting en de relatie met de solvabiliteitsnorm.

Zoals u weet is een belangrijke maatregel in het pakket van het oplossen van de financiële problematiek bij de Nederlandse politie het inzetten van eigen vermogen. Dit onderdeel van de maatregelen is financieel-technisch complex. De essentie van de maatregel is dat een deel van het vermogen van de politiekorpsen liquide wordt gemaakt om een bijdrage te leveren aan de financiële problematiek. Omdat dit vermogen van € 1,149 miljard (peildatum ultimo 2008) vooral vast zit in «stenen» is gezocht naar een mogelijkheid om vanaf 2011 € 400 miljoen vrij te spelen.

Tot nu toe diende het eigen vermogen van de regionale politiekorpsen zowel voor het opvangen van financiële tekorten (de bufferfunctie) als voor het doen van investeringen (de financieringsfunctie). Door de financieringsfunctie van het eigen vermogen te laten vervallen is het mogelijk om binnen de Nederlandse politie geld vrij te spelen ten behoeve van de jaarlijkse exploitatie. De korpsen gaan in de toekomst lenen voor de financiering van nieuwe investeringen in de huisvestingssfeer. In het kader van schatkistbankieren gebeurt dit bij het ministerie van Financiën tegen een relatief lage rente (vergelijkbaar met staatsobligaties). Afschrijvingen voor investeringen in huisvesting, die gefinancierd zijn met eigen vermogen, hoeven niet meer gereserveerd te blijven, maar kunnen bijvoorbeeld worden ingezet voor de operationele sterkte. Immers, deze middelen hoeven niet meer beschikbaar te zijn voor de financiering van investeringen in vaste activa. Dit heeft verder geen gevolgen voor de bufferfunctie.

Omdat de vermogenssamenstelling nu eenmaal verschillend is, zal per korps worden bepaald wat hun inbreng in de € 400 miljoen kan zijn om de gevolgen binnen de Nederlandse politie op te vangen. De inbreng is afhankelijk van het verschil tussen de vaste activa en de lang lopende schuld. Het Korpsbeheerdersberaad werkt de inbreng per regio uit. Vanuit de solidariteit en concerngedachte, worden de vrijgekomen beschikbare middelen vervolgens verdeeld, in overleg met het Korpsbeheerdersberaad, over de regionale politiekorpsen.

Om te zorgen dat de inbrengende korpsen geen nadelige effecten ondervinden in hun bedrijfsvoering, wordt een lening afgesloten waarbij is afgesproken dat de rente voor deze lening door het rijk wordt gecompenseerd tot het bedrag van de inbreng. Hierdoor ontstaat geen negatief effect voor deze korpsen. Vooralsnog is afgesproken dat de rentecompensatie geldt voor een periode van 10 jaar.

U heeft mij gevraagd naar de gevolgen van deze operatie voor de solvabiliteitspositie van de politiekorpsen. De huidige solvabiliteitsnorm komt te vervallen en nieuwe regelgeving is in voorbereiding. Met de minister van Financiën heb ik de benodigde bufferfunctie vastgesteld op 7,5% van de gemiddelde rijksbijdrage over de laatste drie jaar. Dat is voor de gezamenlijke regionale korpsen ongeveer € 300 miljoen. Het eigen vermogen is na de vermogensnormering van € 400 miljoen nog ongeveer 700 mljoen. De gemiddelde vermogenspositie van de korpsen is dan dus nog ruim hoger dan voor de bufferfunctie noodzakelijk. Deze ruimte kunnen de korpsen desgewenst benutten.

E. Basisvoorziening handhaving (BVH)

Tijdens het AO heeft u uw zorgen geuit over de invoering van de basisvoorziening handhaving. Op 9 juli jl. is dit punt aan de orde geweest in het overleg met de korpsbeheerders. De planning om eind 2009 de BVH bij alle korpsen te hebben ingevoerd is ongewijzigd. De korpsbeheerders onderkennen dat het gebruik van de BVH niet voor elke medewerker even probleemloos gaat, maar zijn van mening dat deze problemen voor het merendeel van tijdelijke aard zijn. Wel richt het korpsbeheerdersberaad een werkgroep op die zich richt op de gesignaleerde problemen bij het gebruik van de basisvoorzieningen en die moet adviseren of aanvullende acties nodig zijn. Ik zal u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

F. Politiefunctionarissen boven de WOPT-norm

Tijdens het AO verzocht u mij nader uitleg te geven waarom 9 politiefunctionarissen over 2007 boven de norm van WOPT uitkwamen.

De WOPT-norm is gebaseerd op het belastbaar jaarloon, alsmede de pensioenbijdrage van werknemer en werkgever en aan politiezijde de bijdrage van de werkgever aan de levenslooprekening. Daardoor is deze norm niet te vergelijken met de norm van 130% ministersalaris omdat die slechts zuivere inkomenscomponenten betreft. De mogelijkheid bestaat dat, hoewel een functionaris qua zuivere inkomenscomponenten (salaris, vakantiegeld, 13e maand) onder de norm van 130% blijft, deze toch op de WOPT-lijst staat vermeld door andere/meer componenten die voor de bepaling van de overschrijding van de WOPT-norm dienen te worden meegeteld. En dat is aan de orde bij deze functionarissen. Inmiddels heeft de ministerraad ingestemd met mijn voorstel om deze normeringen samen te laten vallen.

Overigens is voor alle uitkeringen en toelagen die naast het maandsalaris, 13e maand en vakantiegeld worden gedaan een wettelijke basis in de rechtspositie van de politie. De korpsbeheerder beslist over toekenning hiervan.

Zoals bij de beantwoording van de kamervragen van 23 juni 2009 aangegeven heb ik in overleg met het Korpsbeheerdersberaad het initiatief genomen om de arbeidsvoorwaarden voor de politietop verder te harmoniseren. Ik hoop u daar spoedig nader over te kunnen informeren.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Onderhandelingsakkoord tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad i.o. inzake het pakket aan maatregelen en afspraken in het kader van de financiële problematiek.

Inleidende overwegingen

Vanwege het wegvallen van een deel van de dekking onder de lopende CAO, de verhoging van de ABP-premie en een taakstelling ontstaat er een financieel probleem voor de Nederlandse politie. In 2009 bedraagt de problematiek € 24 miljoen. Daarna loopt dit bedrag op van € 160 miljoen in 2010 naar € 190 miljoen in 2014. Naast deze problematiek dient de politie eveneens te voorzien in de oprichting van de DCB en de versterking van de bovenregionale samenwerking, hetgeen kosten met zich meebrengt.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad i.o. hebben intensief overleg gevoerd over het pakket aan maatregelen en afspraken voor de oplossingsrichting van de genoemde financiële problematiek. Bij de totstandkoming van de oplossingsrichting is leidend geweest:

• de wens om de operationele sterkte op peil te houden, nu en in de toekomst

• het uitgangspunt om de problematiek vanuit de concerngedachte te benaderen

• het principe om het eigen vermogen verder af te bouwen en via een conversie beschikbaar te stellen voor het operationele politiewerk.

Tegen de achtergrond hiervan zijn de minister van BZK en het dagelijks bestuur van het KBB i.o. het volgende overeengekomen.

I. Normkostenonderzoek

1. In gezamenlijk opdrachtgeverschap zullen de minister van BZK en het dbKBB een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de betaalbaarheid van de sterkte. Dit zogenaamde normkostenonderzoek is bedoeld om te beoordelen of de benodigde bezetting bij de politie nog in balans is met het beschikbare budget. De gezamenlijke opdrachtformulering zal uiterlijk per 6 oktober 2009 gereed zijn. De uitkomsten van het normkostenonderzoek zullen in februari 2010 beschikbaar zijn. Tot die tijd zal het KBB i.o. een voorbehoud maken, omdat de leden geen 100% garantie kunnen bieden dat de operationele sterkte ook op lange termijn in tact zal blijven.

2. De focus bij de sturing op sterkte wordt verlegd, in lijn met het kabinetsstandpunt. Er wordt zo snel mogelijk in gezamenlijk overleg een eenduidige definitie ontwikkeld voor de operationele sterkte. De minister van Justitie wordt betrokken bij het opstellen van deze definitie. Deze definitie is beschikbaar om mee te nemen in het normkostenonderzoek.

II. Oplossingsrichting problematiek

3. De problematiek voor 2009 wordt geraamd op eenmalig € 24 miljoen. Een bedrag van € 16 mln komt ten laste van de rijksbegroting. Het KLPD draagt de overige € 8 miljoen.

4. Voor de problematiek vanaf 2010 komen de minister van BZK en het KBB i.o. een pakket aan maatregelen overeen, waarbij de volgende oplossingsrichtingen zijn gekozen:

– een tijdelijke aanpassing van het aantal aspiranten in de periode 2010–2012 (zie verder artikel 6)

– een eenmalige omzetting van eigen vermogen in vreemd vermogen, inclusief een kasschuif

– de inzet van vergrijzingsgelden, oplopend van € 18 miljoen in 2010 naar € 50 miljoen in 2014

– een besparing op ICT en inkoop, oplopend van € 26 miljoen in 2010 naar € 114 miljoen in 2014

– een bijdrage vanuit de begroting van BZK van € 9,5 miljoen per jaar

– de inzet van prestatiebekostiging in de jaren 2015 en 2016 om de kasschuif te financieren

In de bijlage bij dit onderhandelingsakkoord zijn deze maatregelen cijfermatig weergegeven, uitgewerkt als reeks voor de periode 2009–2016.

5. Er dient nog een vertaalslag plaats te vinden van dit pakket aan maatregelen en afspraken naar korpsniveau, met name ten aanzien van de onderdelen waarvoor een BVS-matige doorvertaling niet de meest geschikte verdeelsleutel is. In elk geval gaat het hierbij om de posten (a) ICT en inkoop, (b) de inbreng van eigen vermogen en (c) de verdeling van de extra middelen. Voor (a) en (b) zal het KBB i.o. een voorzet doen, zie ook artikel 9. Voor (c) zal de minister van BZK een voorstel doen in de septembercirculaire 2009. Het KBB i.o. krijgt de gelegenheid om daar nog op te reageren; een eventueel wijzigingsvoorstel van de zijde van het KBB i.o. dient uiterlijk bij het opstellen van de decembercirculaire 2009 beschikbaar te zijn.

III. Inname aspiranten

6. In de periode 2010–2012 zullen gemiddeld 1600 aspiranten naar de opleiding worden gestuurd.

7. Begin 2010 worden afspraken gemaakt tussen minister BZK en KBB over herziening van het onderwijssysteem. Mede in relatie hiermee en in relatie tot de BVS-evaluatie zal bezien worden of het mogelijk is om de bekostiging van aspiranten te wijzigen. Daarbij zal in elk geval gekeken worden naar de optie om een specifieke financieringsstroom voor aspiranten in te stellen in de vorm van een bijzondere bijdrage, waarbij de opgave van korpsen bepalend is voor het bedrag dat zij zullen ontvangen.

IV. Afbouw eigen vermogen

8. Het KBB i.o. zal medewerking verlenen aan een omzetting van het eigen vermogen in vreemd vermogen, voor een macrobedrag van € 400 miljoen.

9. Het KBB i.o. zal voor de verdeling van dit bedrag over de regionale korpsen uiterlijk per 1 april 2010 een voorstel indienen bij de minister van BZK, zodat daarmee rekening kan worden gehouden in de junicirculaire 2010. In geval het KBB i.o. geen voorstel indient, zal de minister van BZK de verdeelsleutel bepalen. De conversie zal daadwerkelijk plaatsvinden vanaf 1 januari 2011.

10. Uiterlijk per 1 oktober 2010 hebben alle korpsen conform het voorstel bedoeld in artikel 9 een contract afgesloten met het ministerie van Financiën om de conversie vorm te geven.

11. Het bedrag van € 400 miljoen komt vervolgens in een reeks van 10 keer € 40 miljoen weer beschikbaar voor de politiesector. Daarbij worden tevens afspraken gemaakt met het ministerie van Financiën over een kasschuif, conform de cijfers in de bijlage bij dit onderhandelingsakkoord.

12. De minister van BZK waarborgt dat de omzetting geen negatieve consequenties heeft voor de exploitatierekening van de regionale korpsen. Daartoe biedt zij in elk geval voor een periode van 10 jaar een volledig dekkende rentecompensatie, gekoppeld aan de conversie van eigen vermogen in vreemd vermogen. De minister zal zich in overleg met de minister van Financiën er voor inspannen om deze termijn te verlengen naar 25 jaar. Ook zal zij haar verantwoordelijkheid nemen in geval een korps niet in staat blijkt om de aflossing van de lening bij het ministerie van Financiën te voldoen uit de afschrijvingen.

13. De reeds gemaakte afspraken tussen de minister van BZK en individuele korpsen over de inzet van eigen vermogen blijven in tact.

14. Indien nodig kunnen korpsen ook in de toekomst het eigen vermogen inzetten om tijdelijk tekorten op te vangen, naast het bedrag van € 400 miljoen dat onderdeel vormt van het conversietraject.

15. De leenplafonds van de afzonderlijke regionale korpsen worden verhoogd met tenminste het bedrag van de afroming op regionaal niveau, conform het voorstel, zoals bedoeld in artikel 6.

16. Voorgenomen wijzigingen in wet- of regelgeving, vanwege de afroming van eigen vermogen cq. de wijziging van het financieel toezichtsregime worden eerst voor consultatie voorgelegd aan de RKC i.o. en het KBB i.o. Daarbij zal de minister van BZK in elk geval overleg voeren met het dbKBB over de indicator en de norm die zij wil gaan hanteren als alternatief voor de huidige solvabiliteitsratio.

17. Er zal deze kabinetsperiode geen tweede afroming van het eigen vermogen volgen. Eveneens wordt vooralsnog afgezien van de verevening van vermogen tussen korpsen onderling.

V. Financiering DCB

18. Van het bedrag van € 400 miljoen dat na conversie van eigen vermogen in vreemd vermogen weer beschikbaar komt voor de politie, wordt € 100 miljoen gereserveerd voor de (eenmalige) aanloopkosten voor de DCB. De overige € 300 miljoen kan de politie naar eigen inzicht aanwenden ten behoeve van de operationele sterkte.

19. Indien de werkelijke kosten voor de oprichting van de DCB lager zijn dan € 100 miljoen, dan is het resterende bedrag vrij beschikbaar voor de politiesector.

20. Indien de werkelijke kosten voor de oprichting van de DCB hoger zijn dan € 100 miljoen, dan treden de minister van BZK en het dbKBB in overleg om gezamenlijk te zoeken naar een financieringswijze.

VI. Bovenregionale samenwerking

21. Na besluitvorming in het KBB i.o. over het advies van de commissie de Graaf aangaande bovenregionale samenwerking zullen de minister van BZK en de minister van Justitie met het dbKBB investeren in het verder uitwerken van de reikwijdte van de onderwerpen voor bovenregionale samenwerking. Daarbij zullen ook de kosten, de complexiteit, de haalbaarheid en de risico’s van dit traject in kaart worden gebracht, al dan niet in de vorm van een businesscase. Bij de besluitvorming over de exacte onderwerpen die op bovenregionaal niveau worden georganiseerd, is het budget van de politie kaderstellend.

VII. Tot slot

22. Het KBB i.o. streeft ernaar om parallel aan de gemaakte afspraken te blijven zoeken naar meer besparingen in de gezamenlijke bedrijfsvoeringstaken ICT en inkoop, die al op landelijk niveau zijn georganiseerd. Dit vloeit voort uit de ambitie om meer te standaardiseren en te harmoniseren en past in het traject dat met het kabinetsstandpunt is ingezet. Daarnaast wil het KBB i.o. met de minister van BZK begin 2010 komen tot afspraken over herzieningen in het onderwijssysteem. De minister van BZK garandeert dat besparingen die uit deze trajecten voortvloeien, volledig beschikbaar blijven voor de politieorganisatie.

23. De minister van BZK zal nog besluiten over het al dan niet in stand houden van de innovatieprijs, de stimuleringsregeling en de diversiteitsprijs, gezien de beperkte financiële ruimte die er nog resteert.

24. De minister van BZK en de minister van Justitie zullen zich terughoudend opstellen als het gaat om het stellen van nieuwe taken aan de politie vanuit het Rijk. Indien dat echter onvermijdelijk is zullen zij hierover in overleg treden met het dbKBB en daarbij zoveel mogelijk waarborgen dat deze taakuitbreidingen gepaard gaan met een volledig dekkend budget. Dit alles naar analogie van artikel 2 van de financiële verhoudingswet.

25. De minister van BZK en het dbKBB zullen jaarlijks, te beginnen in maart 2010, – en tussentijds indien een van beide partijen daartoe aanleiding ziet – bezien of het pakket aan afspraken en maatregelen nog passend is of dat bijstelling nodig is.

Naar boven