29 628
Politie

nr. 137
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2009

Inleiding

Zoals u bekend heeft het kabinet een aantal maatregelen getroffen in reactie op de financiële en economische crisis. Die maatregelen hebben inmiddels hun beslag gekregen in de Voorjaarsnota. De minister van Financiën heeft u daarover in het plenaire debat van 30 juni nader geïnformeerd. De genoemde maatregelen hebben ook gevolgen voor de financiële positie van de politie in de komende jaren. Over de precieze invulling van de maatregelen vindt nog overleg plaats met het Korpsbeheerdersberaad. In deze brief informeer ik u over de stand van zaken. Daarmee doe ik ook de toezegging gestand, die ik heb gedaan in het antwoord op de vragen van het lid Çörüz van 27 mei jl. (kenmerk 2009ZO8981) Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de ontwikkeling van de sterkte van de Nederlandse politie.

1. Oplossingen voor de financiële problematiek

In de Voorjaarsnota (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 965, nr. 1, pagina 6) is hier door het kabinet op ingegaan. Hierbij moet opgemerkt worden dat de politie zoveel als mogelijk is ontzien door het kabinet.

Alles bij elkaar genomen betekenen de genomen besluiten dat de Nederlandse politie te maken krijgt met een structurele financiële problematiek van € 148 mln. per jaar vanaf 2010, oplopend naar € 206 mln. in 2014. Belangrijk is daarbij op te merken, dat de problematiek voor het grootste deel wordt veroorzaakt door stijgende kosten van arbeidsvoorwaarden en pensioenen (130 mln.), waar anders dan in voorgaande jaren geen volledige compensatie tegenover staat.

Het is voor de totstandkoming van de begroting 2010 en verder, noodzakelijk om de financiële problematiek op korte termijn met maatregelen te beleggen. Ik heb een aantal voorstellen daartoe neergelegd bij het Korpsbeheerdersberaad. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de operationele sterkte van de Nederlandse politie minimaal gehandhaafd blijft op het huidige niveau en waar mogelijk nog zal worden vergroot. Ook de afspraak over de 500 wijkagenten blijft daarbij overeind.

De kern van de voorstellen is:

• Reductie van de kosten van overhead via besparingen in onder meer ICT en inkoop,

• Tijdelijke beperking van het aantal aspiranten,

• Herziening van het onderwijs en

• Vermogensnormering.

De voorgenomen vermindering van de overheadkosten is ook onderdeel van het kabinetsstandpunt over het politiebestel. Op dit moment wordt de toegezegde haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Na de zomer zal deze worden afgerond, en zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de resultaten. De studie moet duidelijk maken hoeveel efficiencywinst en overheadvermindering mogelijk is, en hoeveel investeringen noodzakelijk zijn om die winst te behalen. Daartoe is het van groot belang dat voor die investering middelen beschikbaar zijn. Daarvoor is het noodzakelijk ook een deel van het vermogen van de politie aan te spreken.

Gezien de positieve ontwikkeling van de politiesterkte is het mogelijk tijdelijk minder aspiranten in te nemen. Ik kom daar in het tweede deel van mijn brief uitgebreider op terug. Verder beraad ik mij op een andere inrichting van het politieonderwijs. Opties daarbij zijn onder meer aanpassing van de honorering van aspiranten en aanpassing van de studieduur, maar uiteraard zijn ook andere varianten mogelijk. Hierbij moet uiteraard grondig worden gekeken naar de effecten en de voor- en nadelen van diverse opties. De kwaliteit van het politiewerk, maar ook de wervingskracht op de arbeidsmarkt moet namelijk behouden blijven.

In juli zet ik het overleg met de korpsbeheerders voort. Ik zal u over de resultaten van het overleg informeren.

2. Ontwikkeling van de politiesterkte

De criminaliteit, overlast en verloedering zijn sinds 2002 gedaald. Dat is mede te danken aan de inzet van de politie en de groei van het aantal agenten. De politiesterkte is de afgelopen jaren immers flink toegenomen (zie figuur 1). Sinds 2001 zijn er ca. 3000 politiemedewerkers bijgekomen. De politiesterkte is in 2008 verder gestegen met 319 fte’s ten opzichte van 2007 tot 52 322 fte’s. Met de huidige aantallen is het met de Kamer afgesproken niveau van politiesterkte, 52 2001 fte voor 2010, nu al gerealiseerd.

Figuur 1

kst-29628-137-1.gif

Tot 2014 zal de politiesterkte boven 52 200 fte stijgen, aangezien er op dit moment ruim 6000 aspiranten in opleiding zijn (zie figuur 2). Zodra deze aspiranten instromen tellen zij mee in de politiesterkte. Het kabinet vindt het noodzakelijk ook de jaren na 2014 de sterkte op 52 200 te handhaven om de doelstellingen met betrekking tot veiligheid te realiseren.

In figuur 2 wordt de verwachte sterkteontwikkeling weergegeven op basis van de volgende aannames

• Het instroomaantal van aspiranten in opleiding bij de Politieacademie is 1600 voor de jaren 2010/2011/2012 conform het advies van het Expertisecentrum Personeelsvoorziening Politie

• Het Instroomaantal van aspiranten is 2100 vanaf 2013

• Er is sprake van een efficiencyrealisatie in niet-operationele sterkte ten gunste van de operationele sterkte.

Figuur 2

kst-29628-137-2.gif

3. Operationele sterkte

In mijn eerdere brieven over de ontwikkeling van de politiesterkte, die ik met u heb gedeeld, heb ik aangekondigd naar een andere wijze van sturen op de politiesterkte te willen. De prestaties van de politie zijn immers belangrijker dan de focus op exacte aantallen fte’s. Daarnaast maken de kredietcrisis en de bezuinigingsvoorstellen het noodzakelijk dat de (ontwikkeling van) politiesterkte en de financiën van de korpsen meer hand in hand gaan. De sterkteafspraken zoals deze met de korpsen in de loop der jaren zijn gemaakt zijn geen goede afspiegeling (meer) van de budgetten aan korpsen.

Ook het voorstel voor een landelijke dienst bedrijfsvoering, zoals aangekondigd in het kabinetsstandpunt over het politiebestel, die verantwoordelijk wordt voor de beheertaken van de politie, is aanleiding om de wijze van sturing op de politiesterkte aan te passen. Dit sluit ook goed aan bij de roep om meer inzicht in de operationele sterkte van de politie.

Een betere sturing op de politiesterkte vereist niet alleen inzicht in alle fte’s die in dienst zijn van de korpsen, maar ook van de fte’s in dienst van de overige onderdelen van de politie, zoals de voorziening tot samenwerking Politie Nederland en de Politieacademie. Daarnaast is het zaak inzicht te hebben in de verhouding tussen operationeel en niet-operatioeel personeel. Op deze wijze wordt inzichtelijk wie allemaal door de politie wordt betaald en producten en diensten leveren t.b.v. die politietaak. De huidige definities bieden niet dit inzicht, want sommige medewerkers met een administratief technische aanstelling verrichten werkzaamheden voor het operationele proces, bijvoorbeeld in de specialistische opsporing of in de meldkamer.

In figuur 3 wordt de globale opbouw van operationele en niet-operationele sterkte weergegeven, evenals het onderscheid met de huidige wijze van tellen. De precieze invulling hiervan wordt nader uitgewerkt in samenwerking met het veld:

Figuur 3

kst-29628-137-3.gif

4. Aspiranten

Het aantal aspiranten in opleiding is in 2008, ten opzichte van het aantal aspiranten in 2007, nagenoeg gelijk gebleven op 6243 personen. De totale functionele inzetbaarheid1 van aspiranten is hiermee in 2008 ook gelijk gebleven aan die in 2007.

In de Kerngegevens Nederlandse Politie 2008, horend bij het Jaarverslag Nederlandse politie 2008 (vergaderjaar 2008–2009, 29 628, nr. 126), treft u de sterktegegevens over 2008 per korps aan. Door de combinatie van de stijging van de sterkte in de afgelopen jaren, de groei van het aantal aspiranten, het eindigen van de Tijdelijke Ouderen Regeling (TOR) per 15 maart 2008 en het langer doorwerken van oudere werknemers dan eerder voorzien waardoor aanzienlijk minder medewerkers zullen uitstromen, zal de politiesterkte de komende jaren ruimschoots boven de 52 200 uitkomen (zie figuur 2).

Met de korpsbeheerders zullen afspraken moeten worden gemaakt, in het bijzonder over 2010, om de instroom van 1600 aspiranten te garanderen. Er zijn de komende 3 jaar gemiddeld namelijk 1600 aspiranten nodig om ook na 2014 op de beoogde sterkte van 52 200 fte’s te blijven. Uitgangspunten bij de instroom 1600 aspiranten zijn: het streven naar een zo optimaal mogelijk aandeel van operationele sterkte én een meerjarig gelijkmatige investering in opleidingscapaciteit. Het Expertisecentrum (voorheen Taskforce) Personeelsvoorziening Politie ondersteunt de korpsen bij de analyse van de onzekerheden rondom personele en financiële ontwikkelingen in relatie tot hun personeelsplanning.

Daarnaast heb ik de korpsbeheerders gevraagd om de personeelsvoorziening goed te blijven monitoren zodat tijdig geanticipeerd kan worden bij veranderende omstandigheden. Verder is aan de Politieacademie gevraagd om in de uitwerking van de noodzakelijke maatregelen flexibiliteit te betrachten zodat in de opleiding, zowel in aantallen (kwantitatief) als kwalitatief, snel kan worden ingespeeld op die veranderende omstandigheden.

De Politieonderwijsraad adviseert jaarlijks de ministers van BZK en Justitie over de initiële en postinitiële opleidingen die voor bekostiging in aanmerking moeten komen. Het verdeelvraagstuk opleidingsplaatsen politieonderwijs 2010 dat hierop volgt zal in de tweede helft van 2009 worden afgerond. Dat zal gebeuren op basis van de met het korpsbeheerderberaad overeengekomen instroomaantallen aspiranten gebaseerd op de personeelsbehoefte van de korpsen en de kaders waarlangs het verdeelvraagstuk vorm gegevens dient te worden.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

De sterkteafspraak bestaat uit medewerkers in dienst van de 25 regiokorpsen en de KLPD, exclusief VtSPN, PA en (de inzet van) aspiranten.

XNoot
1

functionele inzetbaarheid is de inzet van aspiranten tijdens hun korpskwartiel. Het Politieonderwijs is duaal van karakter, waarbij aspiranten deels op school zitten en deels in de praktijk leren en bijdragen aan de operationele sterkte. In de eerste jaren is deze bijdrage klein, maar neemt gedurende de opleiding toe tot ca. 40% gemiddeld over de opleiding.

Naar boven