29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 157 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2020

De leden Kuiken van de PvdA en Becker van de VVD (Kamerstuk 29 754, nr. 572) hebben tijdens het debat over de terreurdaad in Frankrijk en de vrijheid van meningsuiting op 12 november 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 24, Debat over terreurdaad in Frankrijk en de vrijheid van meningsuiting) in een motie gevraagd om het wettelijk mogelijk te maken bij informele scholing risicogericht toezicht te houden. Minister president Rutte heeft tijdens dit debat gevraagd de motie aan te houden met de toezegging dat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media u voor het debat over het eindverslag van de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen een nader advies zal geven.

De leden verwijzen in hun motie naar informele salafistische scholing. Zij vragen vervolgens om het wettelijk mogelijk te maken bij informele scholing zonder verdere specificatie risicogericht toezicht te houden en om in te kunnen grijpen. Op verzoek van het lid Kuiken hebben wij ook de Inspectie Gezondheid en Jeugd (hierna: IGJ) in deze reactie betrokken.

In april en juni van dit jaar hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Justitie en Veiligheid u geschreven over toezicht op informele scholing.1 In beide brieven beschrijft het kabinet dat er ernstige grondwettelijke bezwaren zijn om toezicht te houden op informele scholing. Informele scholing is een voortvloeisel van onze grondwettelijke vrijheden. Het staat ouders vrij in onze open democratische samenleving om kinderen buiten het wettelijk gereguleerd onderwijs, en daarmee buiten de invloedssfeer van de overheid, deel te laten nemen aan informele scholing. In beide brieven staat ook dat dit kabinet toezicht een disproportionele belasting acht van de vele duizenden vrijwilligers die zich inzetten voor de samenleving. In de Eindrapportage Verkenning informele scholing plaatsen de onderzoekers ook nog eens vraagtekens bij de effectiviteit en proportionaliteit van het instellen van een (risicogericht) inspectietoezicht.2

In de kabinetsreactie op het eindverslag van de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen (hierna: POCOB) en in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid staan maatregelen en instituties beschreven die zich richten op informele scholing.3 In deze brieven staat onder meer hoe het kabinet inzet op stimuleren van de kwaliteit van informele scholing en hoe de weerbaarheid van de samenleving en verschillende gemeenschappen daarbinnen te versterken tegen antidemocratisch, antirechtstatelijk of anti-integratief gedachtengoed.

Informele scholing is niet gereguleerd, valt niet onder de wettelijke leerplicht en behoort niet tot het reguliere onderwijs zoals bij wet geregeld. Informele scholing, onder (inspectie)toezicht van de rijksoverheid plaatsen, is de facto uitbreiding van de overheidsverantwoordelijkheid voor onderwijs voorbij de grenzen van het regulier onderwijs. Wij ontraden de motie.

Ongewenste inperking van grondrechten

Het organiseren van en deelnemen aan informele scholing valt onder het beschermingsbereik van de grondwettelijke vrijheden van vereniging, meningsuiting, en onder omstandigheden ook onder het bereik van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Het is mogelijk om grondwettelijke vrijheden in te perken, mits de maatregel een formeel wettelijke basis heeft, een legitiem doel dient, geschikt is om het doel te bereiken, passend is, proportioneel en er geen alternatieven zijn die minder inperkend zijn.

Het reguleren van informele scholing zou dus in ieder geval aan bovenstaande grondwettelijke kaders moeten voldoen. Bij een beperking van grondrechten is het bijzonder van belang dat er een duidelijke en helder afgebakende norm gesteld wordt. Wetgeving is allereerst gericht op het vastleggen van rechten en plichten van burgers, bedrijven, instellingen en overheden.

Na de inperking van grondwettelijke vrijheden door het stellen van normen aan informele scholing versterkt overheidstoezicht de invloed van de overheid nog verder. Naleving van normen door toezicht en handhaving vormt het sluitstuk van onze wet- en regelgeving. In dit specifieke geval raakt wettelijke normering en toezicht de inzet van vele duizenden vrijwilligers die zich positief inzetten voor de samenleving. Informele scholing reikt van de wekelijkse scouting, kindertheaterscholen, catechisatie, sportactiviteiten, voetbalacademies, de bibliotheek, cultuurcentra tot en met weekendscholing op religieuze leest geschoeid. Een mogelijke ingreep om zicht te houden op een kleine groep waar zorg om is, beschouwt het kabinet als disproportioneel.

IGJ

Informele scholing, waar de motie naar verwijst, valt ook niet onder het reguliere toezicht van de IGJ. Voor de IGJ gelden dezelfde (grond)wettelijke en praktische bezwaren als voor de IvhO.

Tot slot

Dit kabinet doet er alles aan om de democratische rechtsorde en de daar onlosmakelijk mee verbonden grondwettelijke vrijheden van burgers te beschermen. Hoe ernstig sommige signalen ook zijn, wij willen opnieuw benadrukken dat dit kabinet het disproportioneel acht om grondwettelijke vrijheden in te beperken en duizenden (vrijwilligers-)organisaties die een positieve bijdrage leveren aan de samenleving te belasten met normen en inspectietoezicht vanwege een beperkt aantal organisaties waar zorgen om zijn.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

brief Minister SZW van 19 juni 2020 (Eindrapportage verkenning informele scholing), Kamerstuk 29 614, nr. 153; Juridische mogelijkheden aanpak ongewenst gedrag in onderwijs Kamerstukken 33 905 en 29 614, nr. 16.

X Noot
2

Bijlage bij brief Minister SZW van 19 juni 2020 (Eindrapportage verkenning informele scholing), Kamerstuk 29 614, nr. 153

X Noot
3

brief van het Ministerie van SZW van 23 november 2020, kenmerk inzake deBeleidsreactie op Parlementaire Ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen;brief Minister SZW van 19 juni 2020 (Eindrapportage verkenning informele scholing), Kamerstuk 29 614, nr. 153

Naar boven