29 576
Agenda Vitaal Platteland

nr. 81
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 2009

In het kader van het jaarlijkse begrotingsonderzoek heb ik onlangs met de leden van de vaste commissie voor LNV van gedachten gewisseld over leefbaarheid op het platteland en toegezegd uw Kamer nog nader te informeren over een aantal specifieke onderwerpen.

Met uw Kamer ben ik van mening dat het van groot belang is dat de leefbaarheid op het platteland goed is en goed blijft. Gelukkig is er, in vergelijking met sommige plattelandsregio’s in Europa, in ons land geen sprake van «spookdorp-taferelen». Rijk, provincies en gemeenten zetten zich, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, in voor een vitaal platteland, voor dorpen waar het goed toeven is. Topdorpen noem ik dat, waar sprake is van bereikbare en beschikbare voorzieningen, van voldoende werkgelegenheid en een goede leefomgeving. Een topdorp is een energiek dorp met veel natuur er in en er omheen. Waar betrokken en enthousiaste mensen wonen die trots zijn op hun gemeenschap en er zelf ook verantwoordelijkheid voor willen en kunnen nemen.

Bevolkingsdaling en leefbaarheid

Inmiddels is wel duidelijk geworden dat een aantal regio’s in Nederland te kampen heeft met een meer dan gemiddelde bevolkingsdaling. Deze bevolkings-daling is een onomkeerbaar proces dat wordt veroorzaakt door een lager geboorte-cijfer, en door de trek van met name jongeren naar de stad. In sommige gevallen is naast deze krimp, ook sprake van vergrijzing. Dit kan van invloed zijn op de draagkracht voor voorzieningen en de sociale en economische vitaliteit in deze gebieden. Een aantal regio’s in Nederland wordt hierin zwaarder getroffen dan andere. Met name in delen van Groningen, Zeeland en Parkstad Limburg is sprake van aanzienlijke bevolkingsdaling. In Twente wordt geanticipeerd op toekomstige bovengemiddelde bevolkingsdaling. In het interbestuurlijke Actieplan Bevolkingsdaling dat het kabinet op vrijdag 27 november naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, geven Rijk, provincies en gemeenten gezamenlijk aan welke acties gepland zijn om de leefbaarheid in deze gebieden te ondersteunen en de bevolkingsdaling te begeleiden. Daarbij worden stad en platteland expliciet in relatie tot elkaar bezien.

De betrokken partijen vinden het in dit kader belangrijk om niet alleen de negatieve effecten van krimp in beeld te brengen, maar ook in te zetten op «krimp als kans». Deze kansenbenadering werd op de bestuurlijke conferentie over Krimp, die in juni jl. werd gehouden, door de aanwezige bestuurders van Rijk, provincies en gemeenten breed gedeeld, en de wil tot samenwerking bleek groot.

In het kader van dit Actieplan bevolkingsdaling zet ik vanuit LNV in op één of meerdere experimenten waarin het concept «krimp als kans» wordt uitgewerkt in relatie tot het realiseren van «groen». Bijvoorbeeld via het optimaal benutten van de ruimte die vrij zou komen als gevolg van sloop voor natuur en mooi landschap, voor recreatie en wellicht voor nieuwe concepten zoals stadslandbouw. Om hiermee de kwaliteit van deze gebieden te behouden en te ontwikkelen. In dat geval hebben we dus een win-win situatie. Ik ben met een aantal partijen momenteel in gesprek over de voorbereiding van deze experimenten.

De provincies zullen in het kader van hun plattelandsbeleid (onder andere POP) aandacht besteden aan de gevolgen van bevolkingsdaling. Zij hebben de mogelijk-heid om, op basis van geconstateerde behoeften, de middelen die eerder door LNV en EZ eenmalig beschikbaar zijn gesteld voor leefbaarheid prioritair in te zetten in krimpgebieden.

Ook bereid ik een adviesaanvraag aan de SER voor waarbij een analyse gevraagd wordt van krimpregio’s op het Nederlandse platteland, en hierbij specifiek aandacht te besteden aan de mogelijke kansen van krimp voor de draagkracht voor natuur en landschapsontwikkeling en (recreatieve) voorzieningen. Innovatieve voorbeelden worden daarbij geanalyseerd. Ook wordt bekeken of krimp nieuwe accenten vraagt in het plattelandsbeleid.

Overigens heeft de minister van OCW de SER eerder dit jaar advies gevraagd naar de sociale en economische effecten van flexibele openingstijden en het organiseren van slimme dienstencombinaties op de maatschappij. In dit advies «Tijden van de Samenleving» wordt op mijn verzoek ook gekeken naar eventuele verschillen tussen stad en platteland en naar plattelandsgebieden met bevolkingsdaling.

In het kader van het meerjarige traject van de Sociale Staat van het Platteland zal ook door het SCP aandacht worden besteed aan de gevolgen van bevolkingsdaling op de leefbaarheid. Uw Kamer wordt over de Sociale Staat periodiek geïnformeerd.

Leefbaarheid in het ILG

Uw Kamer heeft meermalen aandacht gevraagd voor de leefbaarheidsituatie op het platteland en voor het eventueel opnemen van sociaal-economische doelen in het ILG. Naar aanleiding van een motie van de heer Van Geel cs. (31 200, 16) hebben collega Van der Hoeven en ik een eenmalige bijdrage van 10 miljoen euro aan het ILG toegevoegd ter ondersteuning van het voorzieningenniveau en het kleinschalig ondernemerschap. Ik heb u tijdens het Begrotingsonderzoek op hoofdlijnen geïnformeerd over de stand van zaken bij de provincies.

Tevens is in 2007 een motie aangenomen van de heer Van der Vlies cs. (31 200, 133) waarin gevraagd werd na te gaan of op basis van huidige ontwikkelingen ten aanzien van de sociaal-economische vitaliteit, bij de mid-term evaluatie van het ILG in 2010 sociaal-economische doelen structureel zouden moeten worden opgenomen in het ILG.

In het kader van de monitoring van de Agenda Vitaal Platteland is ook voor de sociaal-economische doelen een set van indicatoren ontwikkeld. Deze zijn opgenomen in de nulmeting van de Stand van het Platteland die u al eerder hebt ontvangen. Deze indicatoren worden nog verder ontwikkeld en verfijnd.

In het kader van de genoemde moties en de komende mid-term evaluatie van het ILG, heb ik Alterra gevraagd onderzoek te doen naar de invulling die provincies geven aan sociaal-economische doelen voor het landelijk gebied, de knelpunten waar zij tegen aan lopen en de eventuele rol van LNV bij het verder ondersteunen van het bereiken van die doelen.

Uit een eerste analyse van de provinciale Meerjaren programma’s Vitaal Platteland komt naar voren dat in zijn algemeenheid leefbaarheid en economie in nauw verband worden gezien. Ook wordt in de meeste gevallen een op het voormalige Leader-programma geïnspireerde werkwijze als kansrijk gezien om op gebieds-niveau de leefbaarheid te versterken. In de meeste provincies wordt voor cofinanciering vooral geput uit Europese middelen voor as 3 en 4 van POP2.

Het onderzoek wordt uiterlijk in het eerste kwartaal van 2010 afgerond. Mede op basis daarvan en van de actuele ontwikkelingen met betrekking tot de sociaal-economische ontwikkelingen op het platteland, zal ik u berichten of LNV al dan niet in het kader van het ILG versterkt in zal zetten op leefbaarheid.

Bancaire voorzieningen

Naar aanleiding van een rapport van de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen (LvKK) en de Rabobank dat november 2008 verscheen, alsmede van signalen vanuit het recent gehouden Plattelandsparlement werd vanuit de Vaste commissie van LNV zorg geuit over de gevolgen van de afname van bancaire voorzieningen voor de leefbaarheid in kleine kernen.

Belangrijkste conclusie van dit rapport is dat er inderdaad sprake is van een afname van het aantal bancaire voorzieningen, maar dat dit in zijn algemeenheid nog niet tot grote problemen leidt bij dorpsbewoners. Oplossingen worden vaak gevonden in het creatief combineren van diensten en voorzieningen of door gebruik te maken van voorzieningen in een nabij gelegen grotere kern. Daarbij is wel aandacht gewenst voor bepaalde doelgroepen, zoals ouderen en mensen die minder mobiel zijn.

Dit komt in grote lijnen overeen met een in 2007 op verzoek van de minister van Financiën opgesteld rapport van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), de VNG en de LvKK. Hieruit kwamen geen aanwijzingen naar voren dat er in Nederland sprake is van generieke en structurele knelpunten, of dat in dunbevolkte regio’s sprake zou zijn van extra knelpunten

In 2008 maakten de drie genoemde partijen werkafspraken om gezamenlijk knelpunten op het gebied van bereikbaarheid van het betalingsverkeer te onderzoeken en aan te pakken.

Deze afspraken behelzen dat oplossingen voor eventuele knelpunten primair gezocht worden in lokaal maatwerk. Wanneer dit niet mogelijk blijkt of sprake is van een meer structureel probleem, kan men zich wenden tot de Vereniging van Nederlandse Banken. Deze rapporteert periodiek aan de werkgroep Toegankelijkheid en Bereikbaarheid van het MOB.

Die werkgroep analyseert de knelpunten en mogelijke oplossingen, en komt indien nodig met eigen voorstellen. De betrokken partijen informeren elk hun eigen netwerk en leden over mogelijke oplossingen en alternatieven.

Tevens brengt de MOB een driejaarlijkse Bereikbaarheidsmonitor uit.

De eerstvolgende monitor zal in het najaar van 2010 verschijnen. Deze toetst wat er sinds 2007 is veranderd en brengt ontwikkelingen en trends in de bereikbaar-heid en toegankelijkheid van betaaldiensten in beeld. De monitor omvat zowel een analyse van de vraagzijde via onderzoek onder consumenten en ondernemers, als van de aanbodzijde via onderzoek bij banken.

In de jaarrapportage van het MOB over 2008 is aandacht besteed aan de problematiek van bereikbaarheid en toegankelijkheid. Hieruit blijkt geen toename van structurele knelpunten. Binnen het MOB wordt overigens ook specifiek ingezet op toegankelijkheid van betalingsvoorzieningen voor ouderen en minder validen.

Ik ben blij met de aandacht die het MOB schenkt aan deze problematiek. Via de gegevens uit de Bereikbaarheidsmonitor is het mogelijk om op basis van reële cijfers de bereikbaarheid en toegankelijkheid van bancaire voorzieningen te analyseren en te monitoren.

Gezien de hierboven geschetste ontwikkelingen ten aanzien van bevolkingsdaling en de zorg die door uw Kamer is geuit, zal ik op korte termijn de minister van Financiën vragen om het MOB in de komende Bereikbaarheidsmonitor extra aandacht te laten besteden aan krimpregio’s en specifieke doelgroepen.

Inspiratie uit het buitenland

U hebt mijn aandacht gevraagd voor mogelijke inspirerende voorbeelden uit het buitenland.

In het kader van het Europees Plattelands Ontwikkelingsprogramma maakt het Nederlandse Netwerk Platteland, samen met een vertegenwoordiger van LNV deel uit van het Europese Plattelandsnetwerk. Dit netwerk heeft onder meer tot taak actief kennis en ervaring uit te wisselen, bijeenkomsten te organiseren en «best practices» beschikbaar te stellen. Inmiddels is in Brussel het European Contact Point operationeel ter ondersteuning van de netwerken in de verschillende lidstaten. Begin december wordt in Frankrijk een Europese conferentie georganiseerd over kansen en ontwikkelingen in peri-urbane regio’s. Nederland zal daar aan deelnemen. In 2010 zal het Nederlandse Netwerk Platteland samen met Vlaanderen een conferentie organiseren. Ik hou u daarvan graag op de hoogte.

Overigens is ook kennisuitwisseling binnen Nederland, onder meer over innovatieve initiatieven met betrekking tot het versterken van de leefbaarheid, van groot belang. Daar draag ik graag aan bij.

Ik verwijs u in dit verband naar de digitale kenniskaart sociaal vitaal platteland die MOVISIE, het landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling, op mijn verzoek heeft ontworpen.

Op de website van het ILG en de site van het Netwerk Platteland staan tevens een praktijkboek en een digitale kaart met innovatieve praktijken.

In maart 2010 zal het Netwerk Platteland samen met MOVISIE een kennis- en inspiratiedag over Sociaal Vitaal Platteland organiseren, waar kennisuitwisseling en leren van elkaar belangrijk uitgangspunt zijn. Een van de thema’s van deze dag is bevolkingsdaling. Tevens zal de «Passie op het Platteland» prijs worden uitgereikt. Ik wil de leden van de Tweede Kamer van harte aanbevelen bij deze dag aanwezig te zijn om zich te laten inspireren vanuit de praktijk.

Tot slot: ik heb het LEI onderzoek laten doen naar het concept van Rural Proofing en de mogelijke toepassing daarvan in Nederland. Rural Proofing is een methodiek waarbij in de vorm van een ex-ante evaluatie generieke beleidsbeslissingen worden getoetst op hun gevolgen voor het platteland. Deze en vergelijkbare methodieken worden in onder andere Engeland, Canada en Oostenrijk reeds enige jaren toegepast.

Het onderzoek is bijna afgerond. De voorlopige conclusie lijkt te zijn dat onder meer als gevolg van verschillen in organisatie van beleid en de administratieve lastendruk die deze methodiek met zich meebrengt, deze voor Nederland minder geschikt is. Wel zou gedacht kunnen worden aan een vorm van horizontale coördinatie en interdepartementale samenwerking, zoals bijvoorbeeld in Finland wordt toegepast. Ik zal u de studie en aanbevelingen zo spoedig mogelijk toesturen en deze tevens op kabinetsniveau breder bespreken.

Door de gezamenlijke inspanningen van overheden, maatschappelijke partijen en natuurlijk de plattelandsbewoners zelf ben ik ervan overtuigd dat we ons prachtige Nederlandse platteland landschappelijk fraai, en economisch en sociaal sterk kunnen houden. Kortom: «topdorpen in een toplandschap».

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven